Home

Rechtbank Zutphen, 28-09-2005, AU5307, 05/1118 en 05/1081

Rechtbank Zutphen, 28-09-2005, AU5307, 05/1118 en 05/1081

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zutphen
Datum uitspraak
28 september 2005
Datum publicatie
8 november 2005
ECLI
ECLI:NL:RBZUT:2005:AU5307
Zaaknummer
05/1118 en 05/1081

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft verzoeker onder oplegging van een dwangsom gelast de overkapping op het perceel [adres] te [woonplaats] terug te brengen naar vergunningsvrije afmetingen of de overkapping blijvend te verwijderen binnen acht weken na dagtekening van dit besluit.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN

Sector Bestuursrecht

Reg.nrs.: 05/1118 en 05/1081

UITSPRAAK

op het verzoek om een voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, in het geschil tussen:

[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo, verweerder.

1. Bestreden besluit

Besluit van verweerder van 23 juni 2005.

2. Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2005 heeft verweerder verzoeker onder oplegging van een dwangsom gelast de overkapping op het perceel [adres] te [woonplaats] terug te brengen naar vergunningsvrije afmetingen of de overkapping blijvend te verwijderen binnen acht weken na dagtekening van dit besluit.

Op 18 april 2005 heeft verzoeker daartegen een bezwaarschrift ingediend.

Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder – met overneming van het advies van de onafhankelijke commissie voor bezwaarschriften – het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 6 april 2005 gehandhaafd, met dien verstande dat de begunstigingstermijn is opgeschort (lees: verlengd) tot acht weken na 23 juni 2005.

Bij brieven van 11 juli en 12 juli 2005 heeft verzoeker beroep bij de rechtbank ingesteld respectievelijk verzocht om een voorlopige voorziening.

Het verzoek is behandeld ter zitting van 21 september 2005, waar verzoeker in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.S. Wertheim, advocaat te Zwolle.

3. Motivering

3.1. Indien de voorzieningenrechter na de behandeling ter zitting van een verzoek om een voorlopige voorziening van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij ingevolge artikel 8:86 van de Algemene wet

bestuursrecht (Awb) onmiddellijk uitspraak doen in de bij de rechtbank aanhangige hoofdzaak. Van deze bevoegdheid wordt in dit geval gebruik gemaakt.

3.2. De door verzoeker geplaatste overkapping heeft een hoogte van meer dan 2,7 meter, een oppervlakte van meer dan 20 m² en is gelegen op een naar de weg gekeerd zijerf.

Gelet op deze gegevens is de voorzieningenrechter met verweerder van oordeel dat een bouwvergunning is vereist, zowel volgens de wetgeving die gold ten tijde van de plaatsing, vóór 1 januari 2003, als volgens de per 1 januari 2003 geldende wetgeving. Aangezien geen bouwvergunning is verleend, is sprake van overtreding van het in artikel 40 van de Woningwet opgenomen verbod om te bouwen zonder bouwvergunning. Verweerder is derhalve bevoegd tot handhavend optreden.

3.3. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van de bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van een bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

3.4. Met verweerder moet worden geoordeeld dat in dit geval geen concreet zich op legalisering bestaat.

Daarbij is allereerst van belang dat de totale oppervlakte aan bijgebouwen, aan- en uitbouwen op het perceel van verzoeker (73,51 m²) thans meer bedraagt dan de toegestane oppervlakte volgens de planvoorschriften (60 m²) en dat de overkapping bovendien in strijd met de planvoorschriften vóór de “bouwgrens zijgevel” is gebouwd. De overkapping is dus in strijd met het geldende bestemmingsplan gebouwd.

Verweerder heeft voorts terecht overwogen dat legalisering van de overkapping door middel van een binnenplanse vrijstelling (10%-regeling) niet mogelijk is. Verweerder heeft zich verder in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat legalisering door middel van een buitenplanse vrijstelling niet wenselijk is.

Ten slotte is van belang dat de welstandscommissie de overkapping in strijd acht met redelijke eisen van welstand, hetgeen eveneens een belemmering vormt voor het verlenen van bouwvergunning.

3.5. Anders dan verzoeker meent, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker aan het enkele feit dat een gemeenteambtenaar – tijdens een gesprek in 1998 – niet de afmetingen van vergunningsvrije bouwwerken heeft genoemd, niet het vertrouwen heeft mogen ontlenen, dat hij zonder bouwvergunning een bouwwerk met afmetingen naar eigen goeddunken mocht bouwen. Nu verzoeker desalniettemin hiertoe is overgegaan, heeft hij een risico genomen dat voor zijn eigen rekening moet blijven.

3.6. Dat verweerder reeds in 2001 heeft geconstateerd dat de overkapping zonder bouwvergunning en in strijd met het bestemmingsplan is gebouwd en pas in 2005 een handhavingsbesluit heeft genomen, is geen omstandigheid die maakt dat niet meer tegen het onderhavige bouwwerk kan worden opgetreden.

3.7. Ook anderszins is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder gehouden zou zijn de illegale situatie te gedogen. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat in dit geval van optreden behoort te worden afgezien.

3.8. De voorzieningenrechter overweegt voorts dat de in het bestreden besluit verleende (nieuwe) begunstigingstermijn van acht weken op dat moment – gezien de voorgeschiedenis en de overige van belang zijnde omstandigheden – niet onredelijk kort was.

3.9. Ook overigens is niet gebleken dat het bestreden besluit in aanmerking komt voor vernietiging. Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard. Voor een veroordeling in proceskosten in verband met het beroep bestaat geen aanleiding.

3.10. Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening wordt nog het volgende overwogen.

Behandeling ter zitting daarvan heeft op verzoek van verweerder eerst plaatsgevonden na 15 september 2005. Verweerder heeft in verband daarmee medegedeeld dat de dwangsom niet zal worden verbeurd totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening.

Ter zitting is desgevraagd namens verweerder verklaard dat het in de rede ligt dat een voorziening wordt getroffen die ertoe strekt dat verzoeker na de uitspraak nog enkele weken worden gegund om aan de aanschrijving te voldoen. De voorzieningenrechter acht een termijn van vier weken redelijk. Gelet hierop zal een voorziening worden getroffen, inhoudende dat de begunstigingstermijn wordt verlengd tot vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak.

In verband hiermee bestaat aanleiding voor vergoeding van het griffierecht dat verzoeker heeft betaald voor het in behandeling nemen van het verzoek om een voorlopige voorziening.

4. Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank,

recht doende:

in de hoofdzaak

- verklaart het beroep ongegrond;

ten aanzien van het verzoek

- bepaalt dat de begunstigingstermijn wordt verlengd tot vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak;

- gelast de gemeente Ermelo aan verzoeker het betaalde griffierecht van € 138,- te vergoeden.

Tegen de uitspraak in de hoofdzaak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.

Aldus gegeven door mr. K. van Duyvendijk en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.

Afschrift verzonden op: