Home

Rechtbank Zwolle-Lelystad, 17-01-2012, BV6618, 07.660266-11

Rechtbank Zwolle-Lelystad, 17-01-2012, BV6618, 07.660266-11

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Datum uitspraak
17 januari 2012
Datum publicatie
22 februari 2012
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBZLY:2012:BV6618
Zaaknummer
07.660266-11

Inhoudsindicatie

De rechtbank is van oordeel dat verdachte geen beroep toekomt op de Europese Richtlijn 2008/115/ EG (Terugkeerrichtlijn). De zaak Achughbabian vs de Prefet du Val-de-Marne is niet van toepassing.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD

Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer

Parketnummer: 07.660266-11 (P)

Uitspraak: 31 januari 2012

VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:

het openbaar ministerie

tegen

[verdachte],

geboren in [geboortejaar] te [geboorteplaats],

verblijvende in de [P.I.]

1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg op 17 januari 2012.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Zeilstra, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, en de verdachte naar voren is gebracht.

2. DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 11 oktober 2011 in de gemeente [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een armband en/of één of meerdere oorbel(len), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die sieraden onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel en/of welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] meermalen, althans een maal, dreigend de woorden heeft toegevoegd:"Ik steek je neer" en/of "Ik steek je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of dat verdachte (vervolgens) opzettelijk dreigend met een mes, althans een dergelijk scherp voorwerp, op (zeer) korte afstand van voornoemde [slachtoffer 3] en/of in de richting van voornoemde [slachtoffer 3] (een) slaande/zwaaiende beweging(en) heeft gemaakt en/of toen voornoemde [slachtoffer 3] verdachte bij de kleding vast hield hem (daarbij)(vervolgens) opzettelijk dreigend de woorden heeft toegevoegd:"Laat me los, ik ga je steken, ik ga je steken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

2.

hij op of omstreeks 11 oktober 2011 in de gemeente [plaats], in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.

3. DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

A. Inleiding

Op 11 oktober 2011 kwam er bij de politie een melding binnen dat er een inbraak had plaats gevonden in de woning aan de [adres] te [plaats]. Ter plaatse gekomen treft de politie drie mannen aan, van wie zij hoort dat een van de drie mannen, verdachte, had ingebroken. Een van de verbalisanten krijgt een mes overhandigd van een omstander. Verdachte wordt aangehouden. Bij zijn fouillering worden diverse sieraden in zijn jaszak aangetroffen. Verdachte bekent vervolgens dat hij die sieraden uit de woning aan de [adres] heeft weggenomen en dat het aan de politie overhandigde mes van hem is. Van die inbraak hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aangifte gedaan. [slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan van door verdachte toegepast geweld jegens hem.

Voorts blijkt dat verdachte bij besluit van 20 oktober 1992 van het (toenmalige) Ministerie van Justitie, Directie Vreemdelingenzaken, tot ongewenst vreemdeling is verklaard

B. Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft aangevoerd dat het ten laste gelegde, met uitzondering van het onder 1 vermelde gebruik van een valse sleutel, wettig en overtuigend bewezen kan worden. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op de verklaringen die aangevers bij de politie hebben afgelegd, op de bekennende verklaring van verdachte en op het besluit van het Ministerie van Justitie van 20 oktober 1992.

C. Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat er wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor de diefstal van de sieraden, maar dat dat bewijs ontbreekt voor het gebruik van een valse sleutel en het geweld. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de verdediging - kort gezegd - aangevoerd dat de vervolging van verdachte in strijd is met de Europese Richtlijn 2008/115 (Terugkeerrichtlijn), zodat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in zijn vervolging, dan wel dat verdachte moet worden vrijgesproken.

D. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert zich daarbij op de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] . Uit die verklaringen blijkt dat verdachte op 11 oktober 2011 in de woning van [slachtoffer 1] aan de [adres] te [plaats] de trap afkwam, langs [slachtoffer 1] en diens echtgenote heen rende de woning uit, waarna [slachtoffer 1] hem achtervolgde. Toen laatstgenoemde moe was, heeft de ter plaatse gekomen buurman [slachtoffer 3] de achtervolging overgenomen en verdachte tegengehouden. Beide aangevers hebben verklaard dat verdachte meermalen heeft gezegd: “Ik steek je dood” dan wel : ”Ik ga je steken”, en dat verdachte daarbij met een mes zwaaide. Aangever [slachtoffer 1] heeft verder verklaard dat uit zijn woning sieraden zijn weggenomen die hem en/of [slachtoffer 2] toebehoorden. Onder verdachte zijn een armband en meerdere oorsieraden in beslag genomen . Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij op genoemde datum en plaats de sieraden die bij hem zijn aangetroffen uit de woning aan de [adres] heeft weggenomen .

Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte op 11 oktober 2011 de in de tenlastelegging genoemde sieraden uit de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gestolen en dat die diefstal werd gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3].

De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de woning is ingekomen door middel van een valse sleutel, nu daarvoor geen bewijs voorhanden is.

De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde eveneens wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert haar oordeel op het besluit van 20 oktober 1992 van het (toenmalige) Ministerie van Justitie, Directie Vreemdelingenzaken, waarbij verdachte tot ongewenst vreemdeling is verklaard en op de omstandigheid dat verdachte, gelet op diens eerdere veroordeling ter zake van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, wist dat hij bij genoemd besluit ongewenst vreemdeling was verklaard.

De raadsman heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in zijn vervolging dan wel dat vrijspraak moet volgen, omdat het strafbaar gestelde in artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht in strijd is met Europese Richtlijn 2008/115/EG (Terugkeerrichtlijn). De raadsman heeft ter terechtzitting onder meer een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie overgelegd in de zaak Achughbabian tegen de Prefet du Val-de-Marne. Dat arrest, gewezen op een prejudiciële vraag van de cour d`appel de Paris (Frankrijk), betreft de uitlegging van genoemde Richtlijn over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven.

Bij de beantwoording van de prejudiciële vraag overweegt het Hof (rechtsoverweging 28):

Om te beginnen dient erop te worden gewezen dat richtlijn 2008/115 enkel betrekking heeft op de terugkeer van illegaal in een lidstaat verblijvende onderdanen van derde landen en dus niet ten doel heeft alle nationale voorschriften inzake het verblijf van vreemdelingen te harmoniseren. Bijgevolg verzet deze richtlijn zich er niet tegen dat illegaal verblijf in het recht van een lidstaat wordt aangemerkt als een strafbaar feit en dat daarop strafrechtelijke sancties worden gesteld om het plegen van een dergelijke inbreuk op de nationale verblijfsvoorschriften tegen te gaan en te bestraffen.

Voorts overweegt het Hof (rechtsoverweging 41):

…….. er dient ……..op worden gewezen dat onderdanen van derde landen die naast het strafbare feit van illegaal verblijf een of meer andere strafbare feiten hebben gepleegd, in voorkomend geval krachtens artikel 2, lid 2, sub b, van richtlijn 2008/115 buiten de werkingssfeer daarvan vallen.

Anders dan in de zaak Achughbabian, heeft verdachte naast het misdrijf van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht een ander misdrijf gepleegd, te weten diefstal met geweld, strafbaar gesteld bij artikel 312, juncto artikel 310 Sr. Gelet hierop en op de hierboven genoemde rechtsoverwegingen van het Europese Hof, komt verdachte geen beroep toe op genoemde richtlijn 2008/115 EG.

E. Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:

1.

hij op 11 oktober 2011 in de gemeente [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een armband en meerdere oorbellen, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] welke diefstal werd gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] meermalen dreigend de woorden heeft toegevoegd:"Ik steek je dood" en dat verdachte (vervolgens) opzettelijk dreigend met een mes op korte afstand van voornoemde [slachtoffer 3] en in de richting van voornoemde [slachtoffer 3] zwaaiende bewegingen heeft gemaakt en toen voornoemde [slachtoffer 3] verdachte bij de kleding vast hield hem (daarbij)(vervolgens) opzettelijk dreigend de woorden heeft toegevoegd:"Laat me los, ik ga je steken, ik ga je steken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

2.

hij op 11 oktober 2011 in de gemeente [plaats] als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van enig wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling was verklaard.

Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

5. DE STRAFBAARHEID

Het bewezene levert op:

Feit 1: Diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren.

Feit 2: Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard.

Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert het genoemde strafbare feit op.

Er zijn ook geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.

6. DE STRAFOPLEGGING

A. De eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd de veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

B. Het standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft gepleit voor niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, dan wel vrijspraak ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft hij gesteld dat een gevangenisstraf voor de duur van maximaal zes maanden aangewezen is.

B. Het oordeel van de rechtbank

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.

De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.

De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf van een kortere duur dan door de officier van justitie is gevorderd opleggen. Zij heeft daarbij gelet op de oriëntatiepunten van het LOVS en daaruit afgeleid dat in de regel voor een diefstal met geweld als waarvan hier sprake is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden wordt opgelegd.

Voor een feit als onder 2 bewezen is verklaard zullen twee maanden worden opgelegd, vermeerderd met een maand voor elke keer dat de verdachte in een periode van vijf jaar voorafgaande aan de terechtzitting eerder veroordeeld is geweest wegens artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding om van genoemde oriëntatiepunten af te wijken.

Alles in aanmerking genomen acht de rechtbank de hierna te noemen gevangenisstraf passend en geboden.

Bij haar beslissing heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 14 december 2011.

7. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De oplegging van straf of maatregel is gegrond op de artikelen 10, 27, 57, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

8. BESLISSING

De rechtbank:

verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4 E is omschreven en spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden;

bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.

Aldus gewezen door mr. M. Iedema, voorzitter, mrs. L.P. de Haas en W.F. Roelink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Ruitenbeek, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 januari 2012.