Home

Rechtbank Zwolle-Lelystad, 09-09-2008, BF0124, 07/440075-08

Rechtbank Zwolle-Lelystad, 09-09-2008, BF0124, 07/440075-08

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Datum uitspraak
9 september 2008
Datum publicatie
9 september 2008
ECLI
ECLI:NL:RBZLY:2008:BF0124
Zaaknummer
07/440075-08

Inhoudsindicatie

Ontucht met minderjarige, ontuchtig, werkstraf, strafmaatmotivering.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD

Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer

Parketnr. : 07.440075-08

Uitspraak: 9 september 2008

Vonnis in de zaak van:

het openbaar ministerie

tegen

[naam]

geboren op [geboortejaar]

wonende te [adres]

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Vlug, advocaat te Deventer.

De officier van justitie, mr. M. Brunsveld, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte tot:

- een werkstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis;

- een gevangenisstraf van 6 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en het meewerken aan een intake en zonodig behandeling door de AFPN te Zwolle;

- betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 1.500, met het opleggen van de schadevergoedingmaatregel.

TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:

(volgt tenlastelegging)

BEWIJS

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:

(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding)

Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

De raadsman van verdachte heeft zich op standpunt gesteld, dat er in de onderhavige omstandigheden geen sprake is van ontuchtige handelingen in de zin van artikel 245 Wetboek van Strafrecht. Hij heeft daartoe aangevoerd, dat, gezien de huidige (seksuele) moraal onder jeugdigen, er geen sprake is geweest van strijd met de sociaal-ethische norm.

De rechtbank stelt voorop, dat de vraag of er sprake is van strijd met de sociaal-ethische norm, niet louter beantwoord dient te worden door een oordeel te vormen over de huidige seksuele moraal onder jeugdigen. De rechtbank gaat uit van hetgeen algemeen maatschappelijk nog aanvaardbaar wordt geacht. De rechtbank is dienaangaande van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden - een leeftijdsverschil van circa 15 jaar bij een meisje van 14 jaar terwijl er geen enkele sprake is van een relatie maar enkel van een onenightstand – de sociaal-ethische norm ruimschoots is overschreden en dat er derhalve sprake is geweest van ontuchtige handelingen. Het is daarbij bestendige jurisprudentie, dat artikel 245 Wetboek van Strafrecht de jeugdige dient te beschermen tegen “de verleiding die mede van henzelf kan uitgaan”.

De rechtbank is dan ook van oordeel, dat de leeftijd van het slachtoffer, het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen het slachtoffer en verdachte, alsmede de aard van de seksuele handeling,voldoende is om deze handeling als ontuchtig aan te merken. Het is, aldus, nog steeds in strijd is met de sociaal-ethische norm, wanneer een man van dertig seks heeft met een meisje van veertien. Er is dan ook in het onderhavige geval sprake van een ontuchtige handeling en van een strafbaar feit.

STRAFBAARHEID

Het bewezene levert op:

Het met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam,

strafbaar gesteld bij artikel 245 Wetboek van Strafrecht

De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.

De straf dient als vergelding en ter bevestiging van de strafrechtelijk norm en voorkoming van herhaling in de toekomst. De rechtbank komt, evenals de officier van justitie, niet toe aan het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, hoewel de ernst van het feit die wellicht wel zou rechtvaardigen. De rechtbank volstaat met het opleggen van een maximale werkstraf en heeft daarbij in aanmerking genomen dat het feit inmiddels anderhalf jaar geleden is gebeurd, het slachtoffer daarvan geen bijzonder psychisch leed lijkt te hebben overgehouden, alsmede dat verdachte een zeer gering strafblad heeft en hij door zijn proceshouding de indruk heeft gewekt het foute van zijn handelen in te zien.

De rechtbank zal geen voorwaardelijke straf opleggen, zoals gevorderd door de officier van justitie. Naar het oordeel van de rechtbank, blijkt uit de documentatie, het advies van de reclassering en het naar voren gebrachte ter zitting, dat er in het onderhavige geval sprake is van een geïsoleerd incident. Er zijn aldus onvoldoende redenen om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met genoemde voorwaarden, nu niet van enig concreet gevaar voor herhaling is gebleken.

Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:

- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 25 juli 2008;

- een de verdachte betreffend advies d.d. 15 juli 2008 uitgebracht door Reclassering Nederland;

De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 22c, 22d en 27.

Benadeelde partij

De benadeelde partij heeft een vordering ingediend van € 3.000, zijnde een vergoeding voor de geleden immateriële schade. De rechtbank is van oordeel, dat uit de vordering niet blijkt, in hoeverre het slachtoffer schade heeft geleden. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook in haar vordering niet ontvankelijk verklaren. Zij kan deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

BESLISSING

Ten aanzien van de tenlastelegging

Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.

Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 240 uren.

De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf .

De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.

De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Aldus gewezen door mr. A.J. Louter, voorzitter, mrs. M.A. Wijnands-Veninga en F. Koster, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Zeilstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 september 2008.