Home

Rechtbank Zwolle-Lelystad, 21-05-2007, BA5785, 129459 / FA RK 07-432

Rechtbank Zwolle-Lelystad, 21-05-2007, BA5785, 129459 / FA RK 07-432

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Datum uitspraak
21 mei 2007
Datum publicatie
21 juni 2007
ECLI
ECLI:NL:RBZLY:2007:BA5785
Zaaknummer
129459 / FA RK 07-432

Inhoudsindicatie

Afwijzing verzoek ontheffing van het ouderlijk gezag. Standpunt van de Raad voor de Kinderbescherming onvoldoende onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD

Sector civiel recht

Locatie Zwolle

zaak/rolnr.: 129459 / FA RK 07-432

datum : 21 mei 2007

beschikking van de meervoudige familiekamer

inzake

Raad voor de Kinderbescherming,

gevestigd te Zwolle,

vertegenwoordigd door H. Klein,

hierna als de Raad aangeduid,

verzoeker,

en

1. [moeder],

wonende te [plaats],

procureur mr. C.F. Roza,

hierna als de moeder aangeduid;

2. Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland (Vestiging Rijnland),

gevestigd te Leiden

hierna als de gezinsvoogdijinstelling aangeduid;

3. [pleegouders],

wonende te [plaats],

hierna als de pleegouders aangeduid,

belanghebbenden.

Het procesverloop

De Raad heeft op 07 februari 2007 onder bovenvermeld zaaknummer een verzoekschrift tot ontheffing van het ouderlijk gezag ingediend.

De zaak is verwezen naar de meervoudige kamer.

De rechtbank heeft kennis genomen van:

- een rapport van de Raad van 25 januari 2007 met als bijlage een rapportage van De

Horizon.

De zaak is behandeld ter zitting met gesloten deuren op 07 maart 2007.

Verschenen zijn:

- H.P. de Jong, namens de Raad;

- R. Zewuster, namens de gezinsvoogdijinstelling;

- de moeder, bijgestaan door haar procureur mr. C.F. Roza;

De pleegouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Vaststaande feiten

Het minderjarige kind van de moeder is: [kind], hierna als [kind] aangeduid, geboren op [geboortedatum] 1998 in de gemeente [woonplaats].

De moeder is van rechtswege belast met het gezag.

De vader van [kind] is onbekend.

De kinderrechter in de rechtbank ’s Gravenhage heeft [kind] bij beschikking van 13 december 2005 tot 13 september 2006 onder toezicht gesteld van de gezinsvoogdijinstelling.

De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 11 september 2006 de ondertoezichtstelling verlengd tot 15 september 2007.

De kinderrechter in de rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking van 3 mei 2006 de gezinsvoogdijinstelling gemachtigd [kind] tot 15 september 2006 uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg 24-uurs.

De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 11 september 2006 de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] in een voorziening voor pleegzorg 24-uurs tot 15 september 2007 verlengd.

[kind] verblijft bij pleegouders.

Beoordeling van de zaak

De Raad heeft verzocht de moeder te ontheffen van het ouderlijk gezag over [kind]. Tevens heeft de Raad verzocht Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, vestiging Rijnland met de voogdij te belasten.

Ter motivering verwijst de Raad naar zijn rapportage. Uit die rapportage blijkt onder meer dat de moeder in het verleden veelvuldig is verhuisd. De moeder heeft vele relaties gehad, die vaak met agressie gepaard gingen, waarvan [kind] getuige is geweest. De moeder is in die situaties niet in staat gebleken [kind] te beschermen. Uit een persoonlijkheidsonderzoek blijkt dat [kind] op velerlei gebied een ontwikkelingsachterstand heeft opgelopen. Hij is een beschadigd kind. Zijn verzorging en opvoeding is naar verwachting een zware taak, waar de moeder niet tegenop gewassen is. Sinds september 2005 verblijft [kind] in het pleeggezin.

Het ontbreekt de moeder aan pedagogisch inzicht. Zij kan zich niet dan wel onvoldoende in de gevoelens van [kind] inleven. Als voorbeeld wordt de ontmoeting tussen moeder en [kind] op 18 oktober 2006 op Schiphol beschreven. Herhaalde malen is zij voor de gezinsvoogdijinstelling onbereikbaar geweest. De moeder komt niet trouw haar afspraken na. Voor [kind] is zij onbetrouwbaar gebleken. Zij heeft hem teleurgesteld. Voor de ontwikkeling van [kind] is het essentieel dat er nu duidelijkheid over zijn toekomst komt en dat hij weet dat hij ook voor de lange termijn in het pleeggezin zal blijven wonen.

De Raad voert aan te vrezen dat de moeder zeker in de toekomst zich er niet bij neer zal leggen dat [kind] niet bij haar terugkeert. De Raad verwacht dat zij [kind] zal laten weten dat hij op korte of lange termijn weer bij haar zal gaan wonen. In dit verband wijst de Raad er op dat de moeder in haar huidige woning al een kamer voor [kind] heeft ingericht. Ook de uitlatingen van haar huidige partner wijzen er op dat de moeder zich er zeker niet bij neer zal leggen dat [kind] uit huis geplaatst blijft. Derhalve, zo voert de Raad aan, is voldaan aan de wettelijke voorwaarden om tot ontheffing van de moeder van het gezag over [kind] over te gaan.

De gezinsvoogdijinstelling voert eveneens aan dat het belang van [kind] meebrengt dat de moeder van het gezag over [kind] ontheven wordt. Ter illustratie van het gedrag van de moeder wordt gewezen op een ontmoeting tussen [kind] en zijn moeder ter gelegenheid van zijn verjaardag begin januari 2007. Tijdens deze ontmoeting stelde de partner van moeder zich op als de vader van [kind], die ook wat over [kind] te zeggen heeft.

De moeder maakt er bezwaar tegen dat zij ontheven wordt van het gezag over [kind]. Sinds 1 maart 2006 woont zij met haar huidige partner samen in [plaats]. Inmiddels hebben zij een zoon, genaamd [zoon]. Hij wordt door hen verzorgd en opgevoed. Weliswaar staat [zoon] onder toezicht, maar er is geen enkele aanleiding geweest hem uit huis te plaatsen. De moeder voert aan zich er wel degelijk van bewust te zijn en dat ook te accepteren, dat [kind] niet door haar en haar partner opgevoed en verzorgd zal worden en dat zijn toekomst in het pleeggezin is. Dit neemt overigens niet weg dat zij het liever anders gezien had. Zij heeft een kamer ingericht met het oog op een omgangsregeling. De moeder voert aan dat de gezinsvoogdijinstelling nog geen enkele keer bij hen thuis in [plaats] is geweest. Haar huidige situatie is stabiel. Zij heeft huisvesting, een relatie en er wordt aan sanering van de schulden gewerkt.

Naar het oordeel van de rechtbank dienen twee vragen duidelijk van elkaar onderscheiden te worden.

De eerste vraag is of [kind] in de thuissituatie van de moeder opgevoed kan worden. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, rijst de tweede vraag of dit ontheffing van het gezag van de moeder over [kind] met zich brengt.

De eerste vraag dient ontkennend te worden beantwoord. [kind] kan niet door de moeder in haar gezinssituatie opgevoed worden. De rapportage van de Raad laat daarover geen twijfel bestaan.

Om de tweede vraag te kunnen beantwoorden, hanteert de rechtbank de volgende toetsingspunten:

1. Het toekomstperspectief:

Is terugkeer van de minderjarige bij de gezaghebbende ouder in de toekomst nog te

verwachten?

2. In welke mate kan de gezaghebbende ouder instemmen met een permanente

uithuisplaatsing?

3. In welke mate is de gezaghebbende ouder in staat, zij het op afstand, nog een positieve

invulling te geven aan het gezag. Van belang is de bereikbaarheid voor de minderjarige,

de gezinsvoogdijinstelling en anderen.

4. Hoe gaat de minderjarige om met een al dan niet ontheffing van zijn gezaghebbende

ouder(s).

Ad.1.

De moeder heeft tot medio september 2005 voor [kind] gezorgd. Uit opeenvolgende beslissingen van de kinderrechter is duidelijk geworden, dat de vaardigheden van de moeder om [kind] te verzorgen en op te voeden tekort schieten. Uit een persoonlijkheidsonderzoek van [kind] is gebleken dat hij ernstig beschadigd is en dat voor zijn verzorging en opvoeding juist extra vaardigheden vereist zijn. Aan een terugkeer van [kind] naar zijn moeder wordt niet meer gewerkt. Naar het oordeel van de rechtbank dient te situatie van [kind] te worden onderscheiden van de situatie van een jong kind in de hechtingsfase zonder terugkeerperspectief.

Ad.2.

De moeder heeft er moeite mee dat [kind] uit huis geplaatst is. Het inrichten van een kamer voor [kind] kan op verschillende wijzen uitgelegd worden. In woorden accepteert de moeder de uithuisplaatsing van [kind]. Het staat niet vast dat deze opvatting bij moeder ook verinnerlijkt is en dat zij zich blijvend zal neerleggen bij de uithuisplaatsing van [kind]. Ook bestaat er onvoldoende zicht op de houding van de partner van moeder op dit punt. Het is tot op dit moment echter niet aannemelijk geworden dat de moeder ook daadwerkelijk actie heeft ondernomen om [kind] weer naar huis te halen of dat zij zich op die wijze jegens [kind] heeft geuit. Gesteld noch gebleken is dat zij misbruik maakt van haar gezagspositie dan wel dat zij zich bemoeit met de dagelijkse gang van zaken rond [kind] in het pleeggezin.

Ad.3.

De moeder erkent in de periode van eind 2005 tot begin 2006 diverse malen te zijn verhuisd en dat zij periodiek voor de gezinsvoogdijinstelling onbereikbaar is geweest. Zij bevond zich in een turbulente fase van haar leven. Vanaf 1 maart 2006 heeft ze weer een vast woonadres. Vanaf dat tijdstip is het contact leggen met de moeder niet altijd soepel verlopen, maar daarvan kan niet gezegd worden dat ze in het geheel niet bereikbaar was. Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de zitting naar voren is gebracht, is onvoldoende af te leiden hoe het thans met de moeder feitelijk gaat. Uit de beschrijving van een aantal contacten tussen [kind] en zijn moeder, zoals deze in de stukken is weergegeven, blijkt dat hij contact met zijn moeder op prijs stelt. Uit die beschrijving blijkt eveneens dat de moeder niet goed weet hoe ze hier mee om moet gaan. Uit de overgelegde stukken blijkt echter niet op welke wijze gewerkt wordt aan de vormgeving van het contact tussen [kind] en zijn moeder. Evenmin blijkt op welke wijze de moeder, zij het op afstand, invulling van haar gezagsrol kan geven.

Ad.4.

[kind] heeft thans enerzijds de taak in te groeien in het gezin van de pleegouders. Anderzijds heeft hij een aangeboren loyaliteit aan zijn moeder, door wie hij zeven jaar is verzorgd en opgevoed. De jaarlijkse gang naar de kinderrechter voor verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is een extra activiteit voor de gezinsvoogdijinstelling. De belasting van [kind] van de jaarlijkse verlengingen hangt in belangrijke mate af van de wijze waarop zijn omgeving daar mee omgaat. Het is denkbaar dat een minderjarige de aangeboren loyaliteit aan de gezaghebbende ouder uitspeelt in het pleeggezin en dat de minderjarige daarmee zijn ingroei in het pleeggezin blokkeert. Daarvan is voor wat [kind] betreft, niets gesteld of gebleken.

Nu in de stukken nergens bepleit wordt dat de band tussen de negenjarige [kind] en zijn moeder verbroken dient te worden, dient de ontheffing van de moeder van het gezag over [kind], na een uithuisplaatsing van slechts anderhalf jaar, extra gemotiveerd te worden.

Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de zitting over en weer naar voren is gebracht en gelet op de hiervoor besproken toetsingspunten, komt de rechtbank tot de slotsom dat het verzoek van de Raad, de moeder te ontheffen van het gezag over [kind], onvoldoende is onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is niet voldaan aan de voorwaarden voor ontheffing. De rechtbank zal het verzoek van de Raad afwijzen.

De rechtbank wijst erop dat in de loop van de komende jaren de hiervoor besproken feiten en omstandigheden zich kunnen wijzigen, zodat er wel voldoende grondslag voor een gezagsontneming kan ontstaan.

Beslissing

De rechtbank:

Wijst het verzoek van de Raad af.

Aldus gegeven door mr. W. Miltenburg (voorzitter), mr. E.F. Smeele, en mr. K. van Leeuwen, rechters, tevens kinderrechters, in tegenwoordigheid van J. Pol als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 mei 2007

Hoger beroep

Mocht u, verzoeker of belanghebbende, zich niet met de beslissing van de rechtbank kunnen verenigen, dan kunt u daartegen hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden, als nevenzittingsplaats van het gerechtshof te Arnhem. Hoger beroep dient binnen een bepaalde termijn te worden ingesteld, tenzij een ander dat al heeft gedaan. Die termijn is voor verzoeker en voor de verschenen belanghebbende, aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden, drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak. De termijn is voor andere belanghebbenden drie maanden na de betekening van de uitspraak of nadat de beschikking hen op andere wijze bekend is geworden. Voor het instellen van hoger beroep is tussenkomst van een procureur/advocaat verplicht