Home

Rechtbank Utrecht, 09-11-2011, BV0421, 303865 - HA ZA 11-597

Rechtbank Utrecht, 09-11-2011, BV0421, 303865 - HA ZA 11-597

Gegevens

Instantie
Rechtbank Utrecht
Datum uitspraak
9 november 2011
Datum publicatie
9 januari 2012
ECLI
ECLI:NL:RBUTR:2011:BV0421
Zaaknummer
303865 - HA ZA 11-597

Inhoudsindicatie

Ovv "art 843a Rv afgifte bescheiden, rov 2.8 e.v."

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK UTRECHT

Sector handel en kanton

Handelskamer

zaaknummer / rolnummer: 303865 / HA ZA 11-597

Vonnis in incident van 9 november 2011

in de zaak van

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[bedrijf 1],

gevestigd te [vestigingsplaats],

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[bedrijf 2],

gevestigd te [vestigingsplaats],

3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[bedrijf 3],

gevestigd te [vestigingsplaats],

4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[bedrijf 4],

gevestigd te [vestigingsplaats],

eiseressen in conventie in de hoofdzaak,

verweersters in reconventie in de hoofdzaak,

eiseressen in het incident,

advocaat mr. J.M. van Noort,

tegen

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[bedrijf 5],

gevestigd te [vestigingsplaats],

gedaagde in conventie,

eiseres in reconventie,

verweerster in het incident,

advocaat mr. B.A. Bendel,

2. [bedrijf 6],

wonende te [vestigingsplaats],

gedaagde in conventie,

eiser in reconventie,

verweerder in het incident,

advocaat mr. B.A. Bendel,

3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[bedrijf 7],

gevestigd te Etten-Leur,

gedaagde in conventie,

verweerster in het incident,

advocaat mr. J. van Oijen.

Eisers zullen hierna gezamenlijk [eisers] en gedaagden zullen gezamenlijk [gedaagden] genoemd worden. Gedaagden sub 1 en 2 zullen gezamenlijk [bedrijf 5] en [bedrijf 6] genoemd worden. Gedaagden zullen afzonderlijk worden aangeduid als respectievelijk [bedrijf 5], [bedrijf 6] en [bedrijf 7].

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het vonnis in incident van 3 augustus 2011,

- de akte houdende incidentele vordering ex artikel 843a Rv van [eisers],

- de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 843a Rv van [bedrijf 5] en [bedrijf 6],

- de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 843a Rv van [bedrijf 7].

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2. De beoordeling in het incident

2.1. Op 14 februari 2011 heeft [eisers] ten laste van [gedaagden] conservatoir (bewijs)beslag gelegd op bescheiden in de (digitale) administratie van [bedrijf 7]. Als gerechtelijk bewaarder is aangesteld Digital Investigation B.V. De bewaarder heeft kopieën van de (digitale) bestanden onder zich.

2.2. In dit incident vordert [eisers], kort gezegd, ex artikel 843a Rv afgifte van de bescheiden zoals omschreven in het beslagverlof,

primair door afgifte van de bescheiden aan [eisers] door de bewaarder,

subsidiair door tussenkomst van een onafhankelijke derde, te weten een registeraccountant van het kantoor [X], die de in beslag genomen e-mails en sms-berichten van of aan [bedrijf 6] onderzoekt op de zakelijke inhoud, aard en strekking, ten kantore van de bewaarder, buiten aanwezigheid van partijen,

meer subsidiair door tussenkomst van een door de rechtbank aan te wijzen deskundige ter uitvoering van het hiervóór genoemde onderzoek,

dit alles met veroordeling van [bedrijf 5], [bedrijf 6] en [bedrijf 7] ieder hoofdelijk in de kosten van het incident.

2.3. [eisers] stelt dat de gevorderde bescheiden van belang zijn voor het verder onderbouwen van haar vorderingen jegens [gedaagden] en nodig zijn om het verweer van [gedaagden] te kunnen verifiëren. Zij stelt dat het gaat om tientallen e-mails die [bedrijf 6] heeft gewisseld met functionarissen van [bedrijf 7] en met relaties van [Y] in de periode november 2010 tot en met februari 2011.

2.4. [bedrijf 5], [bedrijf 6] en [bedrijf 7] voeren verweer. De rechtbank zal hierna, voor zover voor de beoordeling in dit incident van belang, nader ingaan op de stellingen en weren van partijen.

2.5. Bij de beoordeling van dit incident gaat de rechtbank uit van het volgende.

2.6. In het verlof tot het leggen van het (bewijs)beslag is onder meer toestemming gegeven voor beslag op ‘alle bestanden op bij [bedrijf 7] aanwezige servers, harde schijven, laptops, USB-sticks en andere dragers van digitale gegevens die de namen “[bedrijf 5]”, [bedrijf 6]”, [bedrijf 6]”, “Didi”, “DS” of “DST” bevatten’ en op ‘alle correspondentie op bij [bedrijf 7] aanwezige servers, harde schijven, laptops, USB-sticks en andere dragers van digitale gegevens tussen enerzijds [A], [B], [C] en/of [D] (zowel gezamenlijk als afzonderlijk) en anderzijds [bedrijf 6].’ Uit de door [eisers] in geding gebrachte proces-verbaal van beslaglegging blijkt dat 4 computers en 1 server zijn doorzocht, dat enkele hits zijn aangetroffen en dat de deurwaarder naar aanleiding daarvan digitale bestanden heeft gekopieerd.

2.7. In dit incident vordert [eisers] afgifte van de in beslag genomen bescheiden waarin de hiervoor vermelde steekwoorden zijn aangetroffen. De gevorderde bescheiden betreffen aldus berichten van en aan [bedrijf 6] en dienen ter beantwoording van de vraag of [bedrijf 6] – zoals [eisers] stelt en [bedrijf 6] betwist – het concurrentiebeding in artikel 5 van de aandeelhoudersovereenkomst heeft overtreden.

2.8. Vooropgesteld wordt dat een bewijsbeslag strekt tot het veilig stellen van bewijs en (nog) geen recht geeft op inzage van de in beslag genomen bewijsmiddelen. Op grond van het bepaalde in artikel 843a Rv kan een partij bij een juridische procedure echter inzage, afgifte of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden wanneer hij daarbij een rechtmatig belang heeft en de bescheiden betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarbij hij partij is. Het gaat daarbij dus om drie cumulatieve voorwaarden: (1) een rechtmatig belang, (2) bepaalde bescheiden (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin eiser of zijn rechtsvoorgangers partij zijn.

2.9. Ingevolge het bepaalde in lid 2 van artikel 843a Rv kan de rechter de wijze bepalen waarop inzage, afschrift of uittreksel zal worden verschaft. Gelet op dit tweede lid kan, anders dan [bedrijf 5] en [bedrijf 6] betogen, artikel 843a Rv naar het oordeel van de rechtbank wel als grondslag dienen voor de vordering tot afgifte (van de kopieën) van de bewijsmiddelen.

2.10. Voor de vraag of de primaire vordering aan de drie voormelde vereisten van 843a Rv voldoet, overweegt de rechtbank als volgt. Ter voorkoming van fishing expeditions is in artikel 843a Rv de eis van een ‘rechtmatig belang’ en ‘bepaalde bescheiden’ gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken, zoals [gedaagden] stelt, dat de vordering van [eisers] een fishing expedition is enkel met het doel om voor [gedaagden] belastend materiaal te verkrijgen. Wel volgt uit de stellingen van [eisers] dat zij met de gevorderde bescheiden haar stellingen wenst te onderbouwen en het verweer van [gedaagden] wenst te verifiëren/weerleggen. [bedrijf 7] wijst terecht op het feit dat zij een met [Y] concurrerende onderneming is en belang heeft om haar bedrijfsgegevens niet openbaar te maken voor derden. Ook [bedrijf 5] en [bedrijf 6] wijzen terecht op hun belang bij eerbiediging van het grondrecht op de onschendbaarheid van het brief-, telefoon- en telegraafgeheimen. Nu in het primair gevorderde geen enkele waarborg is ingebouwd ter bescherming van de belangen van [gedaagden] en derden, anders dan reeds in het kader van het beslagverlof is bepaald, en afgezet tegen de impact die de afgifte van de bescheiden voor [gedaagden] – en naar het oordeel van de rechtbank met name voor [bedrijf 7] – kan hebben, komt de primaire vordering, niet door de toets van de vereisten van een ‘rechtmatig belang’ en ‘bepaalde bescheiden’ van artikel 843a Rv. Het belang van [bedrijf 7] bij bescherming van haar concurrentiepositie en van [bedrijf 5] en [bedrijf 6] bij haar brief- telefoon- en telegraafgeheim, wegen naar het oordeel van de rechtbank zwaarder dan het belang van [eisers] bij inzage in de gevorderde bescheiden. Dit betekent dat de primaire vordering zal worden afgewezen. De vraag of de primaire vordering aan de overige voorwaarden van artikel 843a Rv voldoet, zoals [eisers] stelt en [gedaagden] betwist, kan hierbij onbesproken blijven.

2.11. Het subsidiair en meer subsidiair gevorderde is wel met waarborgen omkleed. Daargelaten of deze waarborgen voldoende zijn en of dit gevorderde aan de drie hiervoor vermelde vereisten van artikel 843a Rv voldoet, komt ook het (meer) subsidiair gevorderde niet voor toewijzing in aanmerking. Daartoe dient het volgende.

2.12. Artikel 843a lid 4 Rv bepaalt dat [gedaagden] niet gehouden is om aan de vordering te voldoen als zulks niet nodig is voor een behoorlijke rechtsbedeling. In dat kader kan de rechter de belangen van partijen afwegen. Indien het bewijs van de betreffende feiten ook redelijkerwijze langs een andere weg (bijvoorbeeld via een getuigenverhoor) kan worden verkregen, is er geen goede grond voor een exhibitieplicht.

2.13. De rechtbank is van oordeel dat een afweging van belangen van partijen maakt dat de vordering van [eisers] in dit stadium van de procedure moet worden afgewezen.

De bescheiden die in dit incident onderwerp van geschil zijn, hebben betrekking op de door [eisers] gestelde overtreding van [bedrijf 6] van het concurrentiebeding zoals opgenomen in artikel 5 in de aandeelhoudersovereenkomst. Zoals hiervoor al aan de orde stelt [eisers] dat zij deze bescheiden nodig heeft om haar vorderingen te onderbouwen en om het verweer van [gedaagden] te kunnen verifiëren/weerleggen. In dit stadium van de procedure dient de mondelinge behandeling nog plaats te vinden. Een oordeel over de bewijslastverdeling en mogelijk ook over een (eventuele verzwaarde) stelplicht van [gedaagden], is thans (nog) niet aan de orde. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering tot afgifte dan ook prematuur en valt daarom in het kader van de belangenafweging thans in het nadeel van [eisers] uit. Indien [eisers] haar stelling dat [bedrijf 6] het concurrentiebeding heeft geschonden, bij een voldoende gemotiveerde betwisting door [bedrijf 6], in een later stadium alsnog zal dienen te bewijzen, kan alsdan – en mogelijk ter comparitie –, eventueel, aan de orde komen of tot afgifte (aan een deskundige) dient te worden overgegaan (en of een door de rechtbank te gelasten deskundigenbericht in de rede ligt), of dat het bewijs ook redelijkerwijze langs een andere weg kan worden verkregen, zoals een getuigenverhoor.

2.14. Het voorgaande betekent dat de incidentele vordering zal worden afgewezen.

2.15. [eisers] zal als de in het ongelijk gesteld partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

3. De beslissing

De rechtbank

in het incident

3.1. wijst het gevorderde af,

3.2. veroordeelt [eisers] in de kosten van het incident, aan de zijde van [bedrijf 5] en [bedrijf 6] tot op heden begroot op € 452,00 en aan de zijde van [bedrijf 7] tot op heden begroot op € 452,00,

in de hoofdzaak

3.3. verwijst de zaak naar de (nader bepaalde) terechtzitting van mr. A.A.T. van Rens van deze rechtbank in het gerechtsgebouw te Utrecht aan [adres] op donderdag 17 november 2011 om 15.00 uur.

Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2011.(