Home

Rechtbank Utrecht, 28-06-2011, BQ9808, 16/504005-11 [P]

Rechtbank Utrecht, 28-06-2011, BQ9808, 16/504005-11 [P]

Gegevens

Instantie
Rechtbank Utrecht
Datum uitspraak
28 juni 2011
Datum publicatie
30 juni 2011
ECLI
ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ9808
Zaaknummer
16/504005-11 [P]

Inhoudsindicatie

Verdachte heeft zich, onder invloed van alcohol en psychische problemen, schuldig gemaakt aan wat in de volksmond "huiselijk geweld" wordt genoemd.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT

Sector strafrecht

parketnummer: 16/504005-11 [P]

vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 juni 2011

in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren op [1979] te [geboorteplaats],

wonende te [woonplaats], [adres].

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2011. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. J.G.M. Dassen, advocaat te Utrecht.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van de standpunten door de raadsman van verdachte en door verdachte zelf naar voren gebracht.

2 De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan 1) vernieling van een deur, 2) diefstal van een portemonnee en tas, en 3) mishandeling van zijn vriendin.

3 De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.

4.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1. Dit geldt eveneens ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde, met uitzondering van het slaan en/of schoppen, wat verdachte heeft betwist.

Voor wat betreft het onder 2 tenlastegelegde heeft de verdediging aangevoerd, dat eraan kan worden getwijfeld of verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft gehandeld toen hij de tas heeft meegenomen.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde, de vernieling van een deur, wettig en overtuigend bewezen gelet op:

- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 14 juni 2011; 1

- de aangifte van [benadeelde]. 2

De rechtbank acht vervolgens het onder 2 tenlastegelegde, de diefstal van een portemonnee en tas, ook wettig en overtuigend bewezen gelet op:

- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 14 juni 2011; 3

- de aangifte van [benadeelde]. 4

Door de verdediging is aangevoerd, dat verdachte niet de bedoeling heeft gehad om zich de tas van mevrouw [benadeelde] toe te eigenen. De rechtbank overweegt, dat verdachte de tas, met inhoud, aan de feitelijke heerschappij van mevrouw [benadeelde] heeft onttrokken door deze mee te nemen. Eerst na enkele dagen heeft verdachte de tas willen teruggegeven. Hierdoor heeft verdachte als heer en meester over de tas kunnen beschikken en is naar het oordeel van de rechtbank het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening gegeven.

De rechtbank acht ten slotte ook het onder 3 tenlastegelegde, de mishandeling van zijn vriendin, wettig en overtuigend bewezen gelet op:

- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 14 juni 2011;

- de aangifte van [benadeelde].

Door verdachte is betwist dat hij mevrouw [benadeelde] heeft geschopt en geslagen. Verdachte heeft hierover ter terechtzitting verklaard, dat hij dit niet, althans ‘niet bewust’ heeft gedaan. De rechtbank is op grond van deze verklaring van verdachte ter terechtzitting en de verklaring van mevrouw [benadeelde], waarin zij onder meer verklaart dat zij door verdachte is geschopt en geslagen, door welk schoppen zij pijn in haar buik voelde, tot de overtuiging gekomen dat verdachte ook de onderdelen van de tenlastelegging die zien op het schoppen en slaan, heeft gepleegd.

4.4 De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

1.

op 25 augustus 2010 te Utrecht opzettelijk en wederrechtelijk een deur en het slothuis van genoemde deur, toebehorende aan [benadeelde], heeft beschadigd, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk meermalen met kracht tegen genoemde deur te trappen;

2.

op 17 augustus 2010 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnee en een tas, toebehorende aan [benadeelde];

3.

op 16 juli 2010 te Utrecht opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te weten [benadeelde], tegen haar lichaam heeft geslagen en geschopt en haar aan haar haren getrokken en haar hardhandig en met kracht heeft vastgehouden en in haar arm heeft gebeten, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

5.1 De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.

Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:

Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;

Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:

Diefstal;

Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:

Mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.

5.2 De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

6.2 H

et standpunt van de verdediging

De verdediging kan zich vinden in de visie van de officier van justitie, nu hij de kans dat verdachte zich aan de reeds ingezette ambulante hulpverlening onttrekt als nihil inschat en bijzondere voorwaarden die in het kader van een voorwaardelijke strafoplegging opgelegd zouden kunnen worden hieraan niet bijdragen.

6.3 Het oordeel van de rechtbank

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de strafbare feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en gelet op de persoon van verdachte zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie met betrekking tot verdachte d.d. 14 juni 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder met justitie in aanraking is gekomen, maar niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten.

Verdachte heeft zich, onder invloed van alcohol en psychische problemen, schuldig gemaakt aan wat in de volksmond “huiselijk geweld” wordt genoemd op de wijze zoals in de bewezenverklaring is omschreven. Verdachte heeft aldus de al problematische relatie met zijn vriendin op gewelddadige wijze laten escaleren. In zijn onvermogen om met de strubbelingen in hun relatie om te gaan, heeft verdachte ook de voordeur van zijn vriendin beschadigd en haar tas en portemonnee gestolen.

Nu over de persoon van verdachte op schrift niet veel bekend is, heeft de rechtbank zich ter terechtzitting laten voorlichten door F.P. Bonekamp, die als zorgcoördinator werkzaam is bij het Willem Arntszhuis, alwaar verdachte thans op vrijwillige basis verblijft. Uit de door Bonekamp afgelegde verklaring blijkt, dat verdachte in het algemeen goed meedoet met de activiteiten die hem worden aangeboden. Soms raakt verdachte geblokkeerd en het lukt hem op zulke momenten niet mee te doen aan de activiteiten. Dit maakt dat de heer Bonekamp problemen voorziet bij de uitvoering van een eventueel op te leggen werkstraf. Uit door de verdediging geleverde informatie is de rechtbank voorts gebleken dat verdachte is ingesteld op antidepressivamedicatie en dat hij een cognitieve gedragstherapie volgt.

De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke werkstraf passend en geboden. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat hiermee kan worden volstaan. De rechtbank vindt hiervoor aanleiding in de bijzondere persoonlijke omstandigheden van verdachte en in het feit dat verdachte reeds uit eigen beweging hulp heeft gezocht voor zijn problemen. De rechtbank zal, conform de eis van de officier van justitie, verdachte veroordelen tot een werkstraf van 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

7 De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 1.736,13 voor het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde.

De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 300, 304, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9 De beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat telkens meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5.1 genoemde strafbare feiten oplevert;

- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;

- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen;

- bepaalt dat deze werkstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;

- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;

Benadeelde partij

- verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;

- veroordeelt verdachte en de benadeelde partij ieder in de eigen kosten.

Dit vonnis is gewezen door mr. C.S.K. Fung Fen Chung, voorzitter, mr. S. Wijna en

mr. R.P. den Otter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. van Wageningen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 juni 2011.

Mr. Fung Fen Chung is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.