Home

Rechtbank Utrecht, 15-04-2011, ECLI:NL:RBUTR:2011:1515 BQ9588, 16/601304-10 [P]

Rechtbank Utrecht, 15-04-2011, ECLI:NL:RBUTR:2011:1515 BQ9588, 16/601304-10 [P]

Gegevens

Instantie
Rechtbank Utrecht
Datum uitspraak
15 april 2011
Datum publicatie
28 juni 2011
ECLI
ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ9588
Zaaknummer
16/601304-10 [P]

Inhoudsindicatie

Veroordeling voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid en poging tot verkrachting tot een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT

Sector strafrecht

parketnummer: 16/601304-10 [P]

vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 april 2011

in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren op [1985] te [geboorteplaats]

wonende [adres] te [woonplaats]

thans gedetineerd in Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht

raadsman mr. J.J. van de Beek, advocaat te Enschede.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 1 april 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

Feit 1: [benadeelde 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen;

Feit 2 primair: geprobeerd heeft om [benadeelde 1] te verkrachten;

Feit 2 subsidiair: geprobeerd heeft om [benadeelde 1] te dwingen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen;

Feit 2 meer subsidiair: geprobeerd heeft om [benadeelde 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;

Feit 2 meest subsidiair: [benadeelde 1] heeft mishandeld;

Feit 3: geprobeerd heeft om [benadeelde 3] te dwingen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen.

3 De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1, feit 2 primair en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan. De officier van justitie baseert zich daarbij op de in het dossier voorhanden zijnde bewijsmiddelen.

4.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 ten laste gelegde feit. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte de dader is geweest, waarbij met name van belang is dat tussen het feit en de herkenning drie weken tijdsverloop zit. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat de bij aangeefster verrichte handelingen niet seksueel getint waren.

Wat feit 2 betreft is de verdediging van mening dat niet bewezen kan worden dat verdachte de intentie had om seksueel getinte handelingen bij aangeefster te verrichten. Volgens de verdediging kan de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring komen van de meest subsidiair ten laste gelegde mishandeling.

De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 3 ten laste gelegde feit, nu verdachte verklaart dat hij aangeefster alleen wilde laten schrikken. Er was dus geen sprake van seksueel getinte handelingen, aldus de verdediging.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

Vrijspraak feit 3:

De rechtbank overweegt dat uit de verklaring van aangeefster en uit het door de politie opgemaakte proces-verbaal van bevindingen volgt dat het onder 3 ten laste gelegde feit is gepleegd op 21 juli 2009. Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij dit feit heeft gepleegd op 21 juli 2010. De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde feit daarom niet wettig en overtuigend bewezen en zij zal verdachte van dit feit vrijspreken.

Bewezenverklaring feit 1:

Aangeefster [benadeelde 2] verklaarde bij de politie dat zij in de nacht van

21 november 2010 naar haar huis aan de [adres] in [woonplaats] fietste. Ze zag een man aan komen fietsen. De man zat heel laag op zijn fiets, alsof de fiets te klein was voor de man. Toen aangeefster achterom keek zag ze dat de man was omgedraaid. Bij het oversteken van de [adres] naar haar flat zag ze dat de man 100 meter achter haar fietste. Aangeefster belde haar vriendin [getuige 1], omdat zij de man nog steeds zag en zij hem niet vertrouwde. Aangeefster liep vervolgens in snel tempo naar de flat. Ze deed de flatdeur open en wilde snel de centrale hal binnengaan. De man hield de deur open, kwam ook de hal binnen en hij sloot de deur achter zich. Aangeefster liep naar buiten, omdat ze wist dat ze in de hal geen kans zou hebben. De man kwam haar richting oprennen en ze voelde dat de man haar vastpakte. Hij pakte haar schuin van achteren vast met zijn armen en hij omklemde haar rechterarm. De man greep toen naar haar rechterborst. Aangeefster voelde duidelijk dat de man haar rechterborst vastpakte op haar jas. Toen aangeefster begon te gillen liet de man los.

Aangeefster verklaarde dat de man ongeveer 1.85 centimeter lang was met een dik postuur en dat zij zelf 1.71 meter lang is met een normaal/slank postuur.

Op 13 december 2010 vond een sequentiële fotobewijsconfrontatie plaats, waarbij aangeefster via een beeldscherm werd geconfronteerd met negen foto’s van personen, waaronder een foto van verdachte [verdachte]. De foto van de verdachte kwam op plaats nummer 1. De getuige herkende de man op foto nummer 1 meteen als de dader.

Naar aanleiding van de verklaring van aangeefster dat de dader laag op zijn fiets zat alsof de fiets te klein voor hem was, werd op 21 december 2010 door de politie de fiets van verdachte thuis opgehaald en werd verdachte gevraagd op de fiets plaats te nemen. Verbalisanten constateerden dat, alhoewel het een normale maat herenfiets betrof, het door het grote bovenlichaam van verdachte leek alsof de fiets vrij klein was voor hem. De handvatten van het stuur waren meer naar beneden gericht dan bij een gemiddelde fiets, waardoor het leek dat verdachte met meer gekromde armen op een fiets zat en hij daardoor meer in elkaar gebogen op de fiets zat.

Getuige [getuige 1] verklaarde bij de politie dat [benadeelde 2] haar om 04.55 uur belde en dat zij vertelde dat ze bang was, omdat er een man achter haar aan zat. Op een gegeven moment klonk ze angstig. Ze vond het eng, want die man bleef achter haar aan komen. Op een gegeven moment hoorde getuige haar gillen, een soort noodkreet, pure angst: “[getuige 1] bel de politie, blijf van me af dat wil ik niet”. Zij riep dat een paar keer.”

Verdachte verklaarde bij de politie dat hij in de nacht van 21 november 2010 rond het tijdstip van het gebeuren thuis was. De politie heeft onderzoek gedaan naar de historische gegevens van de mobiele telefoon van verdachte met het nummer [telefoonnummer]. Verdachte had bij de politie verklaard dat dit zijn mobiele telefoonnummer was. Uit het onderzoek kwam naar voren dat gelet op de met de mobiele telefoon aangestraalde mast van KPN, de telefoon van verdachte ten tijde van het gebeuren niet in de omgeving van zijn woonadres aan de [adres] te [woonplaats] kan zijn geweest , alsmede dat de vader van verdachte op 21 november 2010 om 05.14 uur een sms naar de mobiele telefoon van verdachte had gestuurd. Verdachte heeft hierover tegenover de politie verklaard dat zijn vader hem niet zou bellen of sms-en als hij in bed zou liggen.

De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte door geweld het slachtoffer heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen op de wijze als door aangeefster omschreven.

De rechtbank heeft op basis van de inhoud van het dossier geen enkele reden om aan de verklaring van aangeefster te twijfelen. Hoewel er enige tijd gelegen is tussen de herkenning van aangeefster en de aanranding acht de rechtbank deze wel degelijk betrouwbaar. Aangeefster herkende verdachte immers zonder enige aarzeling. Daar komt bij dat verdachte kennelijk leugenachtig heeft verklaard over de plek waar hij ten tijde van de aanranding zou zijn geweest, gelet op de historische gegevens van zijn telefoon.

Gelet op de verklaring van verdachte bij de politie dat hij 1.93 meter lang is en dat hij 105 kilo weegt, acht de rechtbank tevens bewezen dat verdachte misbruik heeft gemaakt van het feit dat hij qua grootte en postuur lichamelijk overwicht had op het slachtoffer.

Bewezenverklaring feit 2 primair:

Aangeefster [benadeelde 1] verklaarde bij de politie dat zij op 16 september 2007 om 07.10 uur van huis vertrok. Op de Prins Hendriklaan kwam een man haar tegemoet fietsen. Kort daarna zag aangeefster dat deze man haar inhaalde en verder fietste. Een paar minuten later zag ze de man bij een wit bruggetje staan. Aangeefster fietste inmiddels op de Vossegatsedijk te Bunnik. De man kwam op haar af. Ze voelde dat de man aan de bagagedrager van haar fiets trok. Aangeefster viel daardoor om en ze kwam op het asfalt terecht. Aangeefster begon keihard te schreeuwen. Zij zag niemand in de omgeving op dat moment. De man pakte haar vast aan haar beide armen en hij probeerde haar mee te slepen. Aangeefster probeerde zich los te rukken. De man zei “meewerken jij, hou op met dat gegil”. De man stompte haar met zijn gebalde vuist twee of drie keer in haar gezicht. Met zijn andere hand hield hij haar daarbij vast. De man liet haar even los, liep weg en kwam weer terug. Hij pakte haar weer bij haar armen vast. Aangeefster lag op dat moment nog op de grond. Hij probeerde haar weer mee te sleuren. De man sloeg haar weer met zijn gebalde vuist in haar gezicht en met zijn andere hand hield hij haar weer vast. De man pakte haar met zijn hand bij haar gezicht. Het lukte aangeefster toen om hem in zijn vinger te bijten. Aangeefster trekt daaruit de conclusie dat de man daar zo kwaad over werd dat hij haar weer een paar keer met zijn gebalde vuist in haar gezicht sloeg. Aangeefster hoorde op dat moment ergens geschreeuw vandaan komen, waarna zij voelde dat de man losliet en zag dat hij wegrende. Meteen daarop zag zij een jongen en een meisje. Aangeefster was er van overtuigd dat die man haar zou hebben verkracht.

Aangeefster had bemerkt dat er mogelijk een stukje vel in haar mond was achtergebleven toen zij de dader in zijn vinger had gebeten. Ze had dit velletje uit haar mond gehaald en op haar vinger geplaatst. Het op één van haar vingers aangetroffen velletje werd veiliggesteld ten behoeve van dna-onderzoek en kreeg het dna-zegel ZAJ297.

Onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut wees uit dat het dna in het sporenmateriaal met het identiteitszegel ZAJ297#3, uit dna-clusterprofiel 16121, afkomstig kan zijn van [verdachte]. De kans dat een willekeurig gekozen persoon matcht met dit dna-profiel is kleiner dan één op één miljard.

Uit de medische informatie volgt dat bij aangeefster een grote schaafwond aan de zijkant van haar rechterbovenbeen, een blauwe plek net boven haar knie, 3 krabwondjes onder haar wang en een blauwe plek op haar linkerslaap werden geconstateerd. De technisch rechercheur zag dat het gebied rond haar oog licht gezwollen was en blauw begon te worden en dat zij op haar linkervoet, rechterknie en bovenbeen een schaafwond had.

Getuige [getuige 2] verklaarde bij de politie dat zij op 16 september 2007 samen met haar vriend over de weg van de Vossegatsedijk liep en dat zij gegil hoorde dat door merg en been ging. Zij zag dat een man aan een vrouw trok. De vrouw probeerde weg te komen, maar dit lukte niet, omdat de man haar vast had en haar probeerde mee te trekken in de richting van een bruggetje. Getuige [getuige 2] en haar vriend renden hierop in de richting van deze man en vrouw, waarbij getuige [getuige 2] de woorden schreeuwde: “klootzak, blijf van haar af, rot op”, waarna zij zag dat de man in haar richting keek en vervolgens wegrende.

De rechtbank stelt op basis van genoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte in de vroege ochtend van 16 september 2007 op een stille plek het slachtoffer heeft staan opwachten, dat hij de fiets van het slachtoffer heeft vastgepakt, waardoor het slachtoffer op de grond viel, dat hij het slachtoffer heeft vastgepakt bij haar lichaam en haar heeft meegetrokken, waarbij verdachte tegen het slachtoffer heeft gezegd dat zij moest meewerken en moest ophouden met gillen en haar meerdere keren in haar gezicht heeft gestompt. De aard van het door verdachte toegepaste geweld in combinatie met het vroege tijdstip, de stille plek, de door verdachte gebruikte woorden en de pogingen van de verdachte de aangeefster te verplaatsen naar een andere locatie, maken dat naar het oordeel van de rechtbank sprake was van seksuele intenties bij verdachte en dat het stadium van het alleen willen betasten van het slachtoffer ruimschoots gepasseerd was. Uit niets blijkt dan ook dat bij verdachte sprake kan zijn geweest van een ander motief dan verkrachting. De uiterlijke verschijningsvorm van boven beschreven feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank ook niet anders te duiden. Verdachte geeft bovendien geen verklaring voor het feit dat zijn dna is aangetroffen bij dit misdrijf en hij zegt zich niets van dit misdrijf te kunnen herinneren. De rechtbank heeft daarnaast op basis van de inhoud van het dossier geen enkele reden om aan de verklaring van aangeefster te twijfelen, waarbij de rechtbank tevens heeft laten meewegen dat aangeefster de situatie direct interpreteerde als een poging om haar te verkrachten en de rechtbank geen enkele reden heeft aan haar oordeelsvermogen te twijfelen.

Gelet op voornoemde acht de rechtbank het onder feit 2 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

4.4 De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

1.

op 21 november 2010 te [woonplaats], door geweld en een andere feitelijkheid [benadeelde 2] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, bestaande uit:

het grijpen naar en vastpakken van de met kleding bedekte borst van die [benadeelde 2],

en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkheid hierin dat hij,

verdachte,

- die [benadeelde 2] met de fiets is gevolgd en

- die [benadeelde 2] is gevolgd tot in de hal van haar flat en de

toegangsdeur van die flat heeft gesloten en die [benadeelde 2]

achterna is gelopen toen zij weer naar buiten liep en

- op die [benadeelde 2] is afgerend en

- (onverhoeds) die [benadeelde 2] van achteren heeft vastgepakt en haar

arm heeft omvat/vastgehouden en

- misbruik heeft gemaakt van een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend

overwicht van hem, verdachte, op die [benadeelde 2] en welk overwicht is

veroorzaakt door de lichamelijke verschillen tussen hem, verdachte, en die

[benadeelde 2];

2.

Primair

op 16 september 2007 te Bunnik, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld en door bedreiging met geweld [benadeelde 1] te dwingen tot het ondergaan van

handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van

het lichaam van die [benadeelde 1],

bestaande het geweld en/of de bedreiging met geweld hierin dat hij, verdachte, toen en aldaar opzettelijk

- die [benadeelde 1] achterna is gefietst en

- op die [benadeelde 1] is afgelopen en aan de bagagedrager van haar fiets

heeft getrokken waardoor die [benadeelde 1] op de grond is gevallen en

- die [benadeelde 1] meermalen bij haar armen heeft vastgepakt en

vervolgens aan het lichaam van die [benadeelde 1] heeft getrokken

en

- tegen die [benadeelde 1] heeft gezegd: "Meewerken jij, hou op met dat gegil"

en

- meermalen die [benadeelde 1] met kracht in het gezicht heeft

gestompt terwijl hij, verdachte, die [benadeelde 1] vasthield,

zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

5.1 De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:

Ten aanzien van feit 1:

Feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

Ten aanzien van feit 2:

Poging tot verkrachting.

5.2 De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft zich over de persoon van verdachte laten voorlichten door

W.M. Huizinga, AIOS psychiatrie en W. de Boer, psychiater, die op 16 maart 2011 een rapport hebben uitgebracht.

Uit het rapport blijkt dat verdachte tot het najaar van 2010 bekend was met misbruik van alcohol en afhankelijkheid van cannabis. Verdachte heeft een beperkt sociaal inlevingsvermogen, zeer vermoedelijk vanuit een autismespectrumstoornis. Een autismespectrumstoornis is een levenslange aandoening. De voorlopige diagnose wordt gesteld op een pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anderszins omschreven (PDD-nos).

Het is aannemelijk dat vanuit een beperkt sociaal begripsvermogen en bij een nog primitieve aanleg van de gewetensfuncties verdachte onvoldoende de gevoelens van de ander heeft kunnen voelen, indenken en van hieruit respecteren. Bij ontremming door de invloed van alcohol en drugs zullen de extern aangelegde gewetensfuncties weggevallen zijn en kan verdachte tot sociaal onwenselijk gedrag overgegaan zijn. Door onvoldoende begeleiding op seksueel gebied is verdachte zeer waarschijnlijk niet goed in staat geweest de impact van zijn handelen te overzien. Gezegd kan worden dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is geweest.

De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige met betrekking tot de enigszins verminderde toerekenbaarheid over en maakt deze tot de hare.

Verdachte is strafbaar, omdat ook overigens niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan acht maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten en met een proeftijd van twee jaar, alsmede verplicht reclasseringstoezicht, een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling, meewerken aan urinecontroles en blaastesten en het toewerken naar begeleid wonen als bijzondere voorwaarden.

De officier van justitie heeft voorts gevorderd de door de benadeelde partijen ingediende vorderingen tot schadevergoeding geheel toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Tot slot vordert de officier van justitie de in beslag genomen telefoon aan de verdachte terug te geven.

6.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft aangevoerd dat nu de rechtbank alleen tot een bewezenverklaring van feit 2 meest subsidiair kan komen de straf die verdachte al in voorarrest heeft uitgezeten afdoende is en dat het nu nog van belang is dat verdachte wordt geholpen. Ook als de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt is de verdediging van mening dat een onvoorwaardelijk deel van 22 maanden niet strookt met de persoon van cliënt en dat het van belang is dat de hulpverlening snel in gang wordt gezet.

Als de rechtbank tot een bewezenverklaring van de feiten komt kunnen de door de benadeelde partijen ingediende vorderingen tot schadevergoeding worden toegewezen, aldus de verdediging.

6.3 Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee ernstige strafbare feiten. Het in de stille nacht en vroege ochtend achtervolgd en vastgepakt dan wel opgewacht worden door een man is de nachtmerrie van elke vrouw. Verdachte heeft direct geweld gebruikt tegen de slachtoffers. Met name het grove geweld dat verdachte tegen het slachtoffer [benadeelde 1] heeft gebruikt bij zijn poging om haar te verkrachten rekent de rechtbank hem zwaar aan. Verdachte heeft op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van de slachtoffers geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten vaak langdurige en ernstige schade kunnen toebrengen aan de geestelijke gezondheid van de slachtoffers. Ook in dit geval hebben de slachtoffers traumatische ervaringen opgelopen, die zij nooit meer geheel zullen kwijtraken. Dit blijkt mede uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring van [benadeelde 1] en de door [benadeelde 2] bij haar vordering tot schadevergoeding gevoegde onderbouwing. Daarbij is ook de maatschappij ernstig geschokt geraakt door de feiten. Verdachte heeft volstrekt willekeurig zijn slachtoffers uitgezocht, waardoor in de maatschappij een sterk gevoel van onrust is ontstaan. Het kan immers iedereen overkomen. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk nimmer stilgestaan en hij heeft zijn eigen behoeftebevrediging vooropgesteld.

De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.

De rechtbank laat ook meewegen dat verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven over de door hem begane feiten. Verdachte heeft ter terechtzitting gezegd dat hij zich niet kan herinneren dat hij de feiten heeft gepleegd. Er is echter sprake van heftige feiten. De psychiater heeft geconstateerd dat overmatig gebruik van alcohol en cannabis perioden van amnesie kunnen geven, maar dat het niet waarschijnlijk is dat er een amnesie is geweest voor de hele duur van de delicten. Gelet hierop alsook gezien de wijze van uitvoering, die onder meer blijkt uit het gedurende geruime tijd volgen van aangeefster [benadeelde 2] over een afstand van enkele kilometers en het opwachten en het van de fiets trekken van aangeefster [benadeelde 1], acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte zodanig onder invloed was van middelen dat hij zich niets van de feiten kan herinneren. De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen.

De psychiater is van mening dat het misbruik van alcohol en cannabis door verdachte factoren zijn die van belang kunnen zijn voor de kans op recidive. Ook het feit dat verdachte onvoldoende mogelijkheden heeft in het aangaan van adequate intieme relaties en zijn beperkte sociale inlevingsvermogen zijn factoren die bij de kans op recidive een rol spelen. Verdachte heeft behandeling en begeleiding nodig om zicht te krijgen op het gebeuren en zijn drijfveren hierachter. Begeleiding in het ontwikkelen van een (leeftijds)adequate seksuele ontwikkeling en het aanleren van sociaal wenselijk gedrag lijken in het verlagen van het recidiverisico onontbeerlijk te zijn. De psychiater adviseert om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich laat behandelen in een forensische polikliniek als De Waag. Belangrijk aandachtspunt voor de behandeling is de abstinentie van alcohol en cannabis en het bevorderen van de zelfstandigheid van verdachte.

Reclassering Nederland sluit zich in haar rapport van 30 maart 2011, opgemaakt door

D. Sies, reclasseringswerker, aan bij de door de psychiater gestelde diagnose en het door de psychiater gegeven advies. Volgens de reclassering is het van belang dat er een passende behandeling wordt gevonden voor de geconstateerde problematiek en dat er toegewerkt wordt naar begeleid wonen om verdachte zelfstandiger te laten worden. De reclassering adviseert om verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering, dat verdachte zich laat behandelen in De Waag of een soortgelijke instantie, dat verdachte vanaf een nader te bepalen datum zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen en dat verdachte meewerkt aan urinecontroles en blaastesten.

Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij openstaat voor een behandeling. Om van de drugs en de alcohol te kunnen afblijven vindt hij het geen probleem om mee te werken aan blaastesten en urinecontroles. Ook is verdachte bereid om mee te werken aan een traject dat uiteindelijk leidt tot begeleid wonen.

Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf alleszins gerechtvaardigd is. De rechtbank zal deze gevangenisstraf dan ook opleggen. Rekening houdend met de bevindingen van de psychiater en de reclassering is ook een voorwaardelijke gevangenisstraf met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling en begeleiding die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat verdachte er in de toekomst van zal worden weerhouden dergelijke strafbare feiten te plegen en welke uiteindelijk dienen te leiden tot begeleid wonen, een langdurig traject zullen inhouden. Dat verdachte een ontkennende houding ten opzichte van de feiten aanneemt speelt daarbij ook een rol. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de proeftijd ten aanzien van de bijzondere voorwaarden vast te stellen op drie jaar.

De rechtbank zal verdachte een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank overweegt daartoe dat zij verdachte van het onder 3 ten laste gelegde feit vrijspreekt, alsmede dat de poging tot verkrachting een feit uit 2007 betreft en dit feit, ondanks de ernst, door tussenkomst van twee voorbijgangers gelukkig bij een poging is gebleven.

7 De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 555,00 ter zake van immateriële schade voor feit 1, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Voorts vordert de benadeelde partij de kosten voor tenuitvoerlegging en invordering te maken.

De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.

De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.

De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 1.000,00 ter zake van immateriële schade voor feit 2, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Voorts vordert de benadeelde partij de kosten voor tenuitvoerlegging en invordering te maken.

De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd

met de wettelijke rente vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.

De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.

De benadeelde partij [benadeelde 3] vordert een schadevergoeding van € 150,00 ter zake van materiële schade voor feit 3.

Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.

De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

8 Het beslag

8.1 De teruggave aan verdachte

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen mobiele telefoon, merk Nokia, aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

9 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45, 57, 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10 De beslissing

De rechtbank:

Vrijspraak

- spreekt verdachte vrij van het onder 3 ten laste gelegde feit;

Bewezenverklaring

- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

feit 1: Feitelijke aanranding van de eerbaarheid;

feit 2 primair: Poging tot verkrachting;

- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk;

Stelt een proeftijd vast van twee jaren:

Bepaalt daarbij dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.

Stelt een proeftijd vast van drie jaren:

Bepaalt daarbij dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde (een van) na te melden bijzondere voorwaarden niet naleeft:

- dat de veroordeelde zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet veroordeelde zich na vrijlating melden bij Centrum Maliebaan, Tolsteegsingel 2A te Utrecht. Hierna moet hij zich gedurende bepaalde perioden blijven melden zo frequent als Centrum Maliebaan dat nodig acht;

- dat de veroordeelde zal meewerken aan een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling;

- dat de veroordeelde zal meewerken aan blaastesten en/of urinecontroles;

- dat de veroordeelde zal meewerken aan een traject dat toewerkt naar begeleid wonen;

- draagt de reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;

- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;

Benadeelde partijen

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van

€ 555,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.

- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;

- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer

[benadeelde 2], € 555,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 11 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;

- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 1.000,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.

- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten

behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;

- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1], € 1.000,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 20 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;

- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;

- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;

Beslag

- gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen voorwerp, te weten een mobiele telefoon, merk Nokia.

Dit vonnis is gewezen door mr. D.A.C. Koster, voorzitter, mr. M.A.A.T. Engbers en mr. M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 15 april 2011.