Home

Rechtbank Utrecht, 16-06-2011, BQ9252, SBR 10/712, SBR 10/719, SBR 10/720, SBR 10/721, SBR 10/733, SBR 10/734, SBR 10/735, e.a

Rechtbank Utrecht, 16-06-2011, BQ9252, SBR 10/712, SBR 10/719, SBR 10/720, SBR 10/721, SBR 10/733, SBR 10/734, SBR 10/735, e.a

Gegevens

Instantie
Rechtbank Utrecht
Datum uitspraak
16 juni 2011
Datum publicatie
24 juni 2011
ECLI
ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ9252
Formele relaties
Zaaknummer
SBR 10/712, SBR 10/719, SBR 10/720, SBR 10/721, SBR 10/733, SBR 10/734, SBR 10/735, e.a

Inhoudsindicatie

Bodemprocedure. MK. Mondelinge uitspraak. Beroepen niet-ontvankelijk. Toepassing coördinatieregeling artikel 41c van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Vrijstellingsbesluit is niet zelfstandig appellabel zodat beroepen daartegen niet-ontvankelijk worden verklaard. Overige besluiten volgen dit lot gelet op artikel 8.3 van de Wet ruimtelijke ordening.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT

Sector bestuursrecht

zaaknummers: SBR 10/712, SBR 10/719, SBR 10/720, SBR 10/721, SBR 10/733, SBR 10/734, SBR 10/735, SBR 10/736, SBR 10/724, SBR 10/725, SBR 10/726, SBR 10/727, SBR 10/728, SBR 10/729, SBR 10/730 en SBR 10/732

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen

1. de stichting Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken, gevestigd te Zeist,

2. de stichting Stichting Behoud Sanatoriumbos Zeist, gevestigd te Zeist,

3. de vereniging Bewonersbelangen Dichterbij (voorheen Vereniging Belangen Overleg Groep Dichterswijck), gevestigd te Zeist,

4. bewoners Patijnlaan/Sanatoriumlaan e.o., wonende te Zeist,

eisers

en

1. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist,

2. de raad van de gemeente Zeist,

3. de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (thans de staatssecretaris

van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie),

verweerders

Derde-belanghebbenden: Stichting De Seyster Veste en Stichting Reinaerde,

vergunninghouders

Inleiding

1.1 Bij besluit van 10 juli 2007, gewijzigd op 15 juli 2008, heeft de raad van de gemeente Zeist, met instemming van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht en van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, besloten om de coördinatieregeling uit artikel 41c van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) van toepassing te verklaren op de voorbereiding en bekendmaking van een aantal nader omschreven te nemen besluiten ten behoeve van de realisering van het project “De Buurtschap” te Zeist. Dit project, dat Stichting De Seyster Veste en Stichting Reinaerde (hierna: vergunninghouders) gezamenlijk willen realiseren, ziet op de oprichting van een buurtschap bestaande uit 107 woningen en 17 zorgwoningen, in een gedeelte van het Sanatoriumbos, grenzend aan de Schermerslaan en de Thorbeckelaan te Zeist. Dit besluit heeft geleid tot een gecoördineerde voorbereiding van een viertal, hierna genoemde besluiten.

1.2 Bij besluit van 22 juni 2009 heeft de minister, ten behoeve van de realisering van “De Buurtschap”, op grond artikel 75, derde lid, van de Flora- en faunawet ontheffing verleend van het in artikel 11 van die wet neergelegde verbod voor zover het betreft het beschadigen, vernielen of verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de eekhoorn, de bosuil, de grote bonte specht en de kleine bonte specht.

1.3 Bij besluit van 23 juni 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist ten behoeve van “De Buurtschap” op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling van het bestemmingsplan verleend. Bij besluit van diezelfde datum heeft het college op grond van de gemeentelijke Monumentenverordening een monumentenvergunning verleend aangezien het Sanatoriumbos is gelegen in de gemeentelijke monumentale structuur zoals vermeld op de overzichtskaart Gebieden behorende bij de lijst van monumenten, welke onderdeel uitmaakt van de Monumentenverordening.

1.4 Bij besluit van eveneens 23 juni 2009 heeft de raad van de gemeente Zeist op grond van artikel 9 van de Wegenwet een deel van de Thorbeckelaan te Zeist onttrokken aan het openbaar verkeer, nu een deel van het project “De Buurtschap” is gepland op een gedeelte van de Thorbeckelaan.

1.5 Genoemde besluiten van 22 en 23 juni 2009 zijn op 1 juli 2009, conform het bepaalde in artikel 41e van de WRO, gezamenlijk bekend gemaakt. Na de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 is op grond van artikel 9.1.16 van de Invoeringswet Wro een besluit tot toepassing van artikel 41c van de WRO gelijkgesteld met artikel 3.30 van de Wro.

1.6 Tegen deze besluiten hebben eisers beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Bij uitspraak van 3 februari 2010, LJN BL1821, heeft de ABRvS zich onbevoegd verklaard om van de beroepen kennis te nemen en de beroepen met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht doorgezonden aan deze rechtbank.

1.7 De beroepen zijn behandeld ter zitting van 16 juni 2011. Namens de Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken is verschenen ir. P. Greeven. Namens de Stichting Behoud Sanatoriumbos Zeist is verschenen G. Polman. Namens de Vereniging Bewonersbelangen Dichterbij zijn verschenen [A] en [B] en namens de bewoners Patijnlaan/Sanatoriumlaan is verschenen drs. [C]. Het college en de raad zijn ter zitting vertegenwoordigd door mr. J. Pongers, werkzaam bij de gemeente Zeist. Namens de staatssecretaris is verschenen mr. drs. J.C.Q. Bult, werkzaam bij het ministerie. Voorts zijn namens vergunninghouders ter zitting verschenen T. Tabak en mr. dr. M. Klijnstra, advocaat te Amsterdam.

1.8 Na bespreking van de ambtshalve te toetsen, formeel juridische aspecten van deze zaak heeft de rechtbank, gezien de wens van eisers om aanhouding en de eventuele mogelijkheid van een alternatieve geschiloplossing, vergunninghouders nog gevraagd naar hun standpunt daaromtrent. Vergunninghouders hebben toegelicht dat zij, omdat de beoogde bewoners van de zorgwoningen van “De Buurtschap” op hun huidige locatie moeten gaan verhuizen en duidelijkheid behoeven, alsmede gelet op de lange looptijd van de zaak, behoefte hebben een uitspraak van de rechtbank.

Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

2.1 De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk en ziet geen aanleiding verweerders te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten.

Ter zitting is daarbij de volgende motivering gegeven.

Overwegingen

3.1 De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Ter beoordeling van de rechtbank zijn vier besluiten - te weten het verlenen van een vrijstelling ex artikel 19, tweede lid, van de WRO, het verlenen van een ontheffing op basis van de Flora- en faunawet, het verlenen van een monumentenvergunning en het onttrekken van een deel van een weg aan het openbaar verkeer - die met toepassing van de zogenoemde coördinatieregeling uit artikel 41c van de WRO tot stand zijn gekomen. Alle besluiten zien op de realisering van het plan “De Buurtschap”. De aanvragen voor deze besluiten dateren van 4 april 2008, de ontwerpbesluiten zijn op 17 september 2008 ter visie gelegd.

3.2 Ter zitting is met partijen vastgesteld dat voor het deel van het Sanatoriumbos waar “De Buurtschap” is voorzien, op 16 februari 2010 door de raad het bestemmingsplan “Buurtschap” is vastgesteld, welk bestemmingsplan inmiddels in werking is getreden. Het bestemmingsplan is nog niet onherroepelijk, aangezien daartegen bij de ABRvS beroep is ingediend, onder meer door eisers. Dit laat echter onverlet dat het bestemmingsplan in werking is getreden.

De verleende vrijstelling, zoals die deel uitmaakt van de coördinatieregeling, is in dit bestemmingplan verwerkt. Tussen partijen is niet in geschil dat de verleende vrijstelling niet ruimer is, dus niet voor méér zaken vrijstelling verleent, dan op basis van het bestemmingsplan “Buurtschap” gerealiseerd kan worden.

3.3 Verder stelt de rechtbank vast dat er thans voor de realisering van het project “De Buurtschap” nog geen vergunning voor het bouwen van de geplande woningen is verleend.

Er is daarvoor evenmin een aanvraag ingediend, noch vóór 1 oktober 2010 een aanvraag om een bouwvergunning, noch ná 1 oktober 2010 een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Tot aan de zitting hebben vergunninghouders verklaard dat met het indienen van een dergelijke aanvraag zal worden gewacht op de uitspraak van de ABRvS in de beroepen gericht tegen het bestemmingsplan “Buurtschap”.

3.4 Tot slot stelt de rechtbank vast dat de verleende vrijstelling géén betrekking heeft op werken of werkzaamheden die in functioneel en bouwkundig opzicht los staan van bouwvergunningplichtige werkzaamheden. De vrijstelling ziet uitsluitend op bouwvergunningplichtige werken of werkzaamheden of onlosmakelijk daarmee verbonden infrastructuur, alles ten behoeve van de oprichting van de eerdergenoemde 124 woningen. Ter zitting is dit door partijen bevestigd.

Ten aanzien van de vrijstelling van het bestemmingsplan

3.5 De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld welk recht van toepassing is op de verleende vrijstelling.

Het verzoek om vrijstelling is ingediend vóór 1 juli 2008. Op grond van artikel 9.1.10 van de Invoeringswet Wro blijft derhalve het recht zoals dat gold vóór 1 juli 2008 op deze vrijstelling van toepassing. Het oordeel van de ABRvS in de uitspraak van 3 februari 2010 dat hier de Wro van toepassing is, ziet naar het oordeel van de rechtbank uitsluitend op het procesrecht dat van toepassing is op de beroepen tegen de met de coördinatieregeling tot stand gekomen besluiten. Bij de inhoudelijke beoordeling van de vrijstelling zal de rechtbank daarom, gelet op artikel 9.1.10 van de Invoeringswet Wro, toetsen aan de bepalingen uit de WRO en de Woningwet zoals deze luidden vóór 1 juli 2008.

3.6 Ingevolge artikel 49, vijfde lid van de Woningwet wordt de verlening van de vrijstelling voor de mogelijkheid van beroep geacht deel uit te maken van de beschikking waarop zij betrekking heeft. Deze regel, de zogenoemde concentratie van rechtsbescherming, betekent dat een verleende vrijstelling pas aan de rechter kan worden voorgelegd bij het beroep tegen de vergunning om te bouwen die met toepassing van die vrijstelling is verleend.

Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de vrijstelling die ter beoordeling voorligt, een ‘losse’ vrijstelling is, dat wil zeggen: een vrijstelling zonder bijbehorende vergunning om te bouwen. Nu de onderhavige vrijstelling bovendien uitsluitend ziet op activiteiten waarvoor een vergunning om te bouwen is vereist en dus pas verwezenlijkt wordt indien met toepassing ervan een vergunning om te bouwen zal worden afgegeven, is de rechtbank van oordeel dat deze vrijstelling thans niet zelfstandig appellabel is. Eerst op het moment dat beroep wordt ingediend tegen een vergunning voor het bouwen die met gebruikmaking van deze vrijstelling is verleend, kan de vrijstelling in rechte aan de orde worden gesteld.

De rechtbank volgt niet het betoog van vergunninghouders dat het bepaalde in artikel 3.30 van de Wro voorgaat op de in de Woningwet geregelde concentratie van rechtsbescherming. Het door vergunninghouders aangehaalde vierde lid van artikel 3.30 van de Wro ziet op de situatie dat een bestemmingsplan of projectbesluit in combinatie met een vergunning om te bouwen deel uitmaakt van de coördinatieregeling. Dat is hier niet aan de orde.

Ook a contrario kan uit dit artikel niet worden afgeleid dat bij toepassing van een coördinatieregeling ten aanzien van een ‘losse’ vrijstelling de eis van concentratie van rechtsbescherming niet meer wordt gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank dwingen de artikelen 8.2 en 8.3 van de Wro evenmin tot het geven van voorrang aan de coördinatieregeling van de artikel 3.30 van de Wro boven de concentratie van rechtsbescherming uit de Woningwet.

De rechtbank betrekt bij dit oordeel tevens dat op grond van materiële overwegingen het primaat bij de regeling uit de Woningwet moet liggen. De hier aan de orde zijnde vrijstelling is immers niet geconcretiseerd door middel van een (aanvraag om) bouwvergunning. Daarmee is er geen sprake van een situatie waarin een volledige en zorgvuldige rechterlijke beoordeling van de inhoud van de verleende vrijstelling mogelijk is. Daarnaast is het verzoek om vrijstelling aangevraagd en verleend met het oog op specifieke bouwactiviteiten die vergunninghouders hier willen laten plaatsvinden. Wanneer de rechtbank met voorbijgaan aan het ontbreken van de concrete invulling van de vrijstelling, daarover een (positief) oordeel zou geven, zou aan de vrijstelling een algemene betekenis toekomen, terwijl de vrijstelling zoals gezegd daarvoor niet is aangevraagd, noch verleend en naar zijn karakter niet is bedoeld om als algemeen planologisch kader te fungeren. Onder deze omstandigheden hangt de vrijstelling onlosmakelijk samen met een nog te verlenen vergunning voor het bouwen. Gezien het bepaalde in de Woningwet kan derhalve tegen deze vrijstelling op dit moment geen beroep worden ingesteld. De beroepen, voor zover gericht tegen de verleende vrijstelling, zijn dan ook niet-ontvankelijk.

Ten aanzien van de Monumentenvergunning, het besluit tot onttrekking aan het verkeer en de ontheffing van de Flora- en faunawet

3.7 Vervolgens komt de vraag aan de orde wat voorgaand oordeel betekent voor de overige drie besluiten die deel uitmaken van de coördinatieregeling.

Artikel 8.3 van de Wro bepaalt dat, indien toepassing is gegeven aan artikel 3.30, eerste lid, van de Wro en deze besluiten gelijktijdig bekend zijn gemaakt, deze gecoördineerde besluiten voor de mogelijkheid van beroep als één besluit worden aangemerkt. Dit leidt naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat de beroepen, voor zover deze zien op de andere tot de coördinatieregeling behorende besluiten, het lot volgen van het beroep tegen het vrijstellingsbesluit en bij de huidige stand van zaken eveneens niet-ontvankelijk zijn. De rechtbank heeft hierbij betrokken dat deze drie besluiten uitsluitend nodig zijn indien het project “De Buurtschap” daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Om die reden hebben de besluiten, behalve in samenhang met de andere besluiten van de coördinatieregeling en een vergunning om te bouwen, geen zelfstandige betekenis. De rechtbank verklaart derhalve de door eisers ingestelde beroepen, voor zover gericht tegen de overige drie besluiten, eveneens niet-ontvankelijk.

3.8 Dit betekent tevens dat de rechtbank niet toekomt aan beoordeling van de stelling van de de staatssecretaris dat eisers niet-ontvankelijk moeten worden verklaard omdat zij niet voldoen aan de eisen die artikel 1:2, tweede lid, van de Awb stelt aan rechtspersonen die beroep instellen.

3.9 De rechtbank ziet geen aanleiding verweerders te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten.

3.10 Partijen zijn ter zitting gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken na de datum van de verzending van dit proces-verbaal van mondelinge uitspraak tegen deze uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

De mondelinge uitspraak is gewezen door mr. V.M.M. van Amstel, als voorzitter, en

mr. T. Pavicevic en mr. E.C. Matiasen, als leden, op 16 juni 2011.

De griffier: De voorzitter:

mr. M.H.L. Debets mr. V.M.M. van Amstel

Afschrift verzonden op:

Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA te ‘s-Gravenhage.