Home

Rechtbank Utrecht, 14-05-2008, BD1425, 226102/ HA ZA 07-308

Rechtbank Utrecht, 14-05-2008, BD1425, 226102/ HA ZA 07-308

Gegevens

Instantie
Rechtbank Utrecht
Datum uitspraak
14 mei 2008
Datum publicatie
14 mei 2008
ECLI
ECLI:NL:RBUTR:2008:BD1425
Zaaknummer
226102/ HA ZA 07-308

Inhoudsindicatie

Geldleningsovereenkomst

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK UTRECHT

Sector handels- en familierecht

zaaknummer / rolnummer: 226102 / HA ZA 07-308

Vonnis van 14 mei 2008

in de zaak van

1. [eiseres sub 1],

wonende te [woonplaats],

2. [eiseres sub 2],

wonende te [woonplaats],

eiseressen in conventie,

verweersters in reconventie,

procureur mr. F. Ettaia,

tegen

[gedaagde],

wonende te [woonplaats],

gedaagde in conventie,

eiser in reconventie,

procureur mr. R. Bagasrawalla.

Partijen zullen hierna [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] - tezamen ook wel [eiseres c.s.] - en [gedaagde] worden genoemd.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 18 april 2007;

- de conclusie van antwoord in reconventie en vermeerdering van eis in conventie;

- het proces-verbaal van comparitie van 21 mei 2007;

- het faxbericht van 24 mei 2007 van de zijde van [eiseres c.s.]waarbij zij hebben verzocht tot aanvulling van het proces-verbaal met de verklaring van [eiseres c.s.];

- de brief van 30 mei 2007 van de zijde van [gedaagde] waarbij hij heeft gereageerd op het voornoemde verzoek;

- de brief van 8 juni 2007 namens de rechter aan partijen waarin is aangegeven dat bij eindvonnis op het voornoemde verzoek van [eiseres c.s.] zal worden beslist;

- de conclusie van repliek in conventie en wijziging van eis in conventie;

- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;

- de conclusie van dupliek in reconventie.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1. Tussen [gedaagde] en [eiseres sub 1] heeft een affectieve relatie bestaan. Deze relatie is in 2005 beëindigd.

2.2. [gedaagde] heeft van [eiseres sub 1] een bedrag ontvangen van in totaal € 12.840,91.

2.3. [gedaagde] heeft van [eiseres sub 2], de moeder van [eiseres sub 1], een bedrag ontvangen van in totaal € 18.000,00.

2.4. Bij emailbericht van 21 feb 2006 heeft [eiseres sub 1] onder meer aan [gedaagde] meegedeeld:

Hierbij wil ik terugkomen op de lening aan jou van mijn moeder [eiseres sub 2] ad € 15.000,- en € 13.000,- van ondergetekende. (…)

Graag zou ik van je weten hoe je dit gaat betalen c.q. aflossen.

2.5. In reactie op het voorgaande emailbericht heeft [gedaagde] diezelfde dag aan [eiseres sub 1] onder meer meegedeeld:

Ik snap dat je de lening van je moeder zo snel mogelijk afgelost wilt hebben, omdat we niets op papier hebben staan. Wees gerust ik zal er alles aan doen om dit zo snel mogelijk terug te betalen. Echter wacht ik nog op afhandeling voor het V.O.F. contract, waarmee ik e.e.a. vrij kan krijgen.

(…)

Ik verwacht dan ook dat eind volgende maand dit rond moet komen en dat dit contract rond komt, zodat ik ruimte krijg om jou moeder terug te betalen en indien mogelijk ook vast een deel aan jou.

(…)

2.6. [gedaagde] heeft vervolgens bij emailbericht van 8 april 2006 twee documenten met de omschrijving ‘leenovereenkomst’ (hierna: de conceptovereenkomsten) verzonden en voorts aan [eiseres sub 1] onder meer meegedeeld:

De reden dat ik je dit mailtje stuur heeft te maken met onze lening.

Mijn nieuwe accountant vindt het verstandiger om dit schriftelijk op papier te hebben.

(…)

In de bijgaande bijlage stuur ik je deze overeenkomsten.

2.7. In de conceptovereenkomsten staat - samengevat - onder meer vermeld dat partijen zijn overeengekomen dat ‘schuldeiser’ [eiseres sub 1] bedragen ter leen heeft verstrekt aan ‘schuldenaar’ [gedaagde] en dat [gedaagde] deze bedragen ook ter leen heeft ontvangen. Voorts staat vermeld dat [gedaagde] de geleende som zo snel mogelijk, doch uiterlijk voor januari 2008 zal terugbetalen en dat een rente zal worden gerekend van 0% per jaar.

2.8. Bij brief van 2 oktober 2006 heeft [gedaagde] aan [eiseres sub 1] onder meer meegedeeld:

Hiermee ontvang je in termijnen de lening van je moeder.

Onder deze mededeling volgt overzicht van bedragen - telkens € 500,00 - die [gedaagde] in de periode van maart tot en met oktober 2006 aan [eiseres sub 1] heeft betaald. In totaal heeft [gedaagde] een bedrag van € 6.000,00 betaald.

2.9. Bij faxbericht van 18 december 2006 is [gedaagde] namens [eiseres c.s.] gesommeerd om tot afbetaling van de gestelde leningen over te gaan door twee maal per maand een bedrag van € 500,00 aan [eiseres sub 1] te betalen.

2.10. In reactie op het voornoemde faxbericht heeft [gedaagde] bij brief van 24 december 2006 het bestaan van geldleningsovereenkomsten en een aflossingsregeling betwist en aansprakelijkheid afgewezen.

3. Het geschil

in conventie

3.1. [eiseres c.s.] hebben na voorwaardelijke vermeerdering van eis samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad gevorderd:

1. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiseres sub 1] van een bedrag van € 12.840,91, vermeerderd met 4,8% rente vanaf 25 juli 2005;

2. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiseres sub 2] van een bedrag van € 12.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van € 5.000,00 vanaf 24 juli 2004 en over het bedrag van € 13.000,00 (te verminderen met de betaalde aflossingen vanaf de datum der betaling van die aflossingen) vanaf 29 januari 2005;

3. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan zowel [eiseres sub 1] als aan [eiseres sub 2] van een bedrag van € 904,00 aan buitengerechtelijke kosten;

4. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van proceskosten;

5. voor zover de vordering in reconventie van [gedaagde] om [eiseres sub 1] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 8.199,96 wordt toegewezen:

- te verklaren voor recht dat [gedaagde] een bijdrage in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding over een periode van 9 jaar aan [eiseres sub 1] verschuldigd is,

- [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiseres sub 1] van een bedrag van € 60.114.96;

6. voor zover de vordering in reconventie van [gedaagde] zoals hieronder weergegeven onder 3.12 wordt toegewezen:

- te verklaren voor recht dat [gedaagde] aan [eiseres sub 1] een vergoeding verschuldigd is voor de door haar verrichte werkzaamheden in het bedrijf van [gedaagde] en voor de waardestijging van het bedrijf van [gedaagde] en de gegenereerde omzet door de voornoemde werkzaamheden,

- [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiseres sub 1] van een bedrag van € 33.716,74;

3.2. [gedaagde] heeft verweer gevoerd.

in reconventie

3.3. [gedaagde] heeft - samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad gevorderd:

1. [eiseres sub 1] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 12.840,91;

2. [eiseres sub 1] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3.123,00;

3. primair:

- [eiseres sub 1] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 8.199,96;

- benoeming van een deskundige om de waardevermindering te bepalen van de woning als gevolg van de door gedaagde verrichte werkzaamheden;

- [eiseres sub 1] te veroordelen tot betaling van een bedrag uit hoofde van de waardevermeerdering van de woning;

subsidiair:

- [eiseres sub 1] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 7.463, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2007.

4. [gedaagde] toe te staan om hetgeen hij van [eiseres sub 1] te vorderen heeft in mindering te brengen, althans te verrekenen met het bedrag dat [gedaagde], bij (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering van [eiseres sub 1], aan [eiseres sub 1] dient te betalen.

5. [eiseres c.s.] te veroordelen tot betaling van proceskosten.

3.4. [eiseres sub 1] heeft verweer gevoerd.

3.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1. [eiseres c.s.] hebben aanpassing verzocht van het proces-verbaal van de comparitie van 21 mei 2007 in die zin dat zij opgenomen wensen te zien dat van de zijde van [eiseres c.s.] ter zitting is verwezen naar de standpunten zoals weergegeven in de processtukken die voorafgaand in het geding zijn gebracht en dat zij deze standpunten handhaven. Nu niet is gesteld of gebleken dat [eiseres c.s.] hun standpunten hebben laten varen gaat de rechtbank er bij de beoordeling van uit dat zij deze hebben gehandhaafd. Het verzoek tot aanpassing van het proces-verbaal wordt bij gebrek aan belang afgewezen.

4.2. [eiseres sub 1] heeft ter onderbouwing van de vordering ten bedrage van € 12.840,91 aangevoerd dat tussen haar en [gedaagde] een geldleningsovereenkomst voor dit bedrag tot stand gekomen is. [eiseres sub 1] stelt dat zij ten behoeve van het voorgaande een hypothecaire lening heeft afgesloten waarvan een bedrag van € 6.595,01 is overgemaakt naar de bankrekening van [gedaagde] en een bedrag van € 6.245,90 is overgemaakt naar de verhuurder van het restaurant van [gedaagde].

4.3. [eiseres sub 2] heeft ter onderbouwing van de vordering aangevoerd dat tussen haar en [gedaagde] een geldleningsovereenkomst voor een bedrag van € 18.000,00 tot stand gekomen is. [eiseres sub 2] stelt dat zij in totaal een bedrag van € 18.000,00 contant aan [gedaagde] heeft betaald. [gedaagde] heeft vervolgens in de periode van maart 2006 tot en met oktober 2006 twaalf keer een bedrag van € 500,00 en derhalve in totaal een bedrag van € 6.000,00 aan [eiseres sub 2] betaald. Het gevorderde bedrag van € 12.000,00 is onbetaald gebleven.

4.4. [gedaagde] heeft niet betwist dat hij de voornoemde bedragen van [eiseres c.s.] heeft ontvangen. Volgens [gedaagde] is hij niet gehouden de bedragen terug te betalen omdat hierover tussen partijen geen afspraken zijn gemaakt. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat hij de voornoemde aflossingen tot een bedrag van € 6.000,00 vrijwillig heeft gedaan zonder daartoe gehouden te zijn.

4.5. Tussen partijen is een geldleningsovereenkomst tot stand gekomen indien betaling van de bedragen door [eiseres c.s.] aan [gedaagde] is geschied onder de voorwaarde dat [gedaagde] de ontvangen bedragen aan partijen zou terugbetalen. In dit kader is van belang dat in de correspondentie tussen partijen die in het geding gebracht is, ook door [gedaagde] ter zake de onderhavige betalingen herhaaldelijk wordt verwezen naar geldleningen en de terugbetaling daarvan. Voorts heeft [gedaagde] in overleg met zijn accountant concept-overeenkomsten opgesteld waarin de verplichting is opgenomen om de - daarin genoemde - geleende bedragen terug te betalen. Dat [gedaagde] zich ook gehouden voelde tot terugbetaling blijkt uit het feit dat hij daarmee ook een aanvang heeft gemaakt door een bedrag van - in totaal - € 6.000,00 te voldoen. [gedaagde] heeft van deze betalingen een overzicht opgesteld en daarbij verwezen naar betaling in termijnen van de lening van [eiseres sub 2]. Tussen partijen bestond gelet op het voorgaande kennelijk geen twijfel over de verplichting van [gedaagde] tot terugbetaling van de ontvangen bedragen. Gelet op het voorgaande kan de conclusie geen andere zijn dan dat [gedaagde] de in geding zijnde bedragen van [eiseres c.s.] heeft ontvangen uit hoofde van tussen hen gesloten overeenkomsten van geldlening.

4.6. [gedaagde] heeft ter afwering van de vorderingen aangevoerd dat deze niet voor januari 2008 opeisbaar geworden zijn, hetgeen volgens hem blijkt uit de inhoud van de conceptovereenkomsten. [eiseres c.s.] stellen dat zij terstond nakoming konden vorderen nu tussen partijen geen afspraken zijn gemaakt over het tijdstip waarop [gedaagde] de geleende bedragen aan hen diende terug te betalen. De conceptovereenkomsten vormen volgens

[eiseres c.s.] geen weergave van hetgeen tussen partijen is afgesproken.

4.7. Tussen partijen is niet in geschil dat zij bij het aangaan van de geldlenings-overeenkomsten geen van de in dat kader gemaakte afspraken op schrift hebben gesteld.

Het voorgaande blijkt reeds uit het emailbericht van 21 februari 2006, waarin [gedaagde] zelf aangeeft dat partijen niets op papier hebben staan. Voorts staat vast dat de conceptovereenkomsten ruimschoots na het totstandkomen van de overeenkomsten eenzijdig door [gedaagde] met fiscale doeleinden zijn opgesteld en dat deze niet door [eiseres c.s.] zijn ondertekend. Nu [gedaagde] verder geen concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat de conceptovereenkomsten een weergave vormen van de afspraken die tussen partijen zijn gemaakt, kan daarvan niet worden uitgegaan. Nu met betrekking tot de gestelde afspraken over het tijdstip van nakoming geen andere stellingen zijn aangevoerd, gaat de rechtbank er van uit dat tussen [eiseres c.s.] en [gedaagde] geen concrete afspraken zijn gemaakt over het tijdstip van nakoming door [gedaagde] van zijn betalingsverplichting. De vorderingen tot betaling van een bedrag van € 12.840,91 aan [eiseres sub 1] en een bedrag van € 12.000,00 aan [eiseres sub 2], zijn gelet op het voorgaande en hetgeen in artikel 6:38 BW is bepaald, terstond opeisbaar geworden en zullen worden toegewezen.

4.8. [eiseres sub 1] heeft gevorderd dat [gedaagde] voorts wordt veroordeeld tot betaling van een tussen [eiseres sub 1] en [gedaagde] bedongen rente van jaarlijks 4,8% over het geleende bedrag vanaf 25 juli 2005. [eiseres sub 1] heeft daartoe aangevoerd dat zij met [gedaagde] een dergelijke rentevergoeding overeengekomen is, omdat zij een hypothecaire lening met eenzelfde rentepercentage met de bank is aangegaan om het betreffende geldbedrag aan [gedaagde] te kunnen uitlenen. [gedaagde] heeft betwist dat er een rentevergoeding is afgesproken.

4.9. Hetgeen [eiseres sub 1] heeft aangevoerd met betrekking tot de hypothecaire lening die zij is aangegaan met de bank kan, zo al bewezen, niet leiden tot de conclusie dat tussen [eiseres sub 1] en [gedaagde] afspraken zijn gemaakt over een rentevergoeding van 4,8%. [eiseres sub 1] heeft geen andere stellingen aangevoerd ter onderbouwing van haar vordering tot betaling van een bedongen rentevergoeding. Nu voorts in de in het geding gebrachte correspondentie tussen partijen, nergens melding is gemaakt van een rentevergoeding en daarop eerder ook geen aanspraak is gemaakt, komt aan [eiseres sub 1] geen contractuele rentevergoeding van 4,8% toe. [gedaagde] is wel gehouden wettelijke rente over het geleende bedrag te betalen vanaf het moment dat hij met de terugbetaling daarvan in verzuim is. Het verzuim is ingetreden toen [gedaagde] bij brief van 24 december 2006 - in reactie op de sommatiebrief van [eiseres c.s.] van 18 december 2006 - de aansprakelijkheid met betrekking tot de geldleningen uitdrukkelijk heeft afgewezen. Uit deze mededelingen konden [eiseres c.s.] afleiden dat [gedaagde] tekort zou schieten in de nakoming van zijn betalingsverplichting jegens zowel [eiseres sub 1] als [eiseres sub 2]. Vanaf dat moment is [gedaagde] gehouden vertragingsschade te vergoeden over de bedragen die hij op dat moment verschuldigd was. [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van wettelijke rente over het bedrag van € 12.840,91 aan [eiseres sub 1] en over het bedrag van € 12.000,00 aan [eiseres sub 2] vanaf 24 december 2006.

4.10. Door zowel [eiseres sub 1] als door [eiseres sub 2] is een bedrag van

€ 904,00 aan buitengerechtelijke kosten gevorderd. De rechtbank hanteert het uitgangspunt dat dergelijke kosten alleen voor vergoeding in aanmerking komen, indien zij betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. [eiseres c.s.] hebben weliswaar gesteld dat de gevorderde kosten geen betrekking hebben op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten, maar uit de gegeven omschrijving van deze werkzaamheden dient het tegendeel te worden afgeleid. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten moet daarom in beide gevallen worden afgewezen.

4.11. [gedaagde] heeft in reconventie gevorderd [eiseres sub 1] te veroordelen tot betaling van schadevergoeding ten bedrage van € 12.840,91. [gedaagde] stelt schade te hebben geleden omdat [eiseres sub 1] heeft nagelaten om de conceptovereenkomst te tekenen. Daardoor heeft [gedaagde] het gevorderde bedrag niet kunnen opvoeren als eigen vermogen en het vervolgens niet ontvangen bij de beëindiging van zijn vennootschap. [eiseres sub 1] heeft het voorgaande gemotiveerd betwist en aansprakelijkheid afgewezen.

4.12. Door [gedaagde] is niet aangevoerd op grond waarvan [eiseres sub 1] gehouden zou zijn de conceptovereenkomst te ondertekenen. Niet is gesteld of gebleken dat tussen partijen was afgesproken dat door [eiseres sub 1] een schriftelijke overeenkomst zou worden ondertekend opdat [gedaagde] het geleende bedrag zou kunnen inbrengen als eigen vermogen. Voorts is niet gesteld of gebleken dat het niet ondertekenen dient te worden aangemerkt als handelen in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betamelijk wordt geacht. De enkele stelling dat [eiseres sub 1] wist dat [gedaagde] bij het ontbreken van een schriftelijke overeenkomst voordeel mis zou lopen, kan - zo al bewezen - niet tot de conclusie leiden dat zij daarom gehouden was om tot ondertekening van de conceptovereenkomsten over te gaan. De vordering tot betaling van een bedrag van € 12.840,91 door [eiseres sub 1] aan [gedaagde] zal reeds daarom worden afgewezen.

4.13. [gedaagde] heeft gevorderd [eiseres sub 1] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3.123,00. Dit bedrag was [gedaagde] aan kinderalimentatie verschuldigd voor zijn kinderen uit een eerder huwelijk. Dit bedrag is vervolgens als aftrekpost opgegeven bij de belastingaangifte van [eiseres sub 1] waarbij zij en [gedaagde] als fiscale partners zijn opgegeven. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres sub 1] door het voorgaande voordeel genoten nu het bedrag van € 3.123,00 aan [eiseres sub 1] is uitgekeerd, terwijl dit bedrag in feite aan [gedaagde] toekomt. Ter afwering van deze vordering heeft [eiseres sub 1] aangevoerd dat het fiscale partnerschap is aangegaan ten gunste van beide partijen. Van voordeel is geen sprake, althans niet tot de hoogte van de opgegeven aftrekpost. Voor zover al voordeel zou zijn genoten, is dit volgens haar aangewend voor de kosten van de gezamenlijke huishouding en vakantie.

4.14. Van ongerechtvaardigde verrijking is sprake indien de ene partij voordeel heeft genoten ten koste van de andere partij zonder dat daarvoor een redelijke grond aanwezig is. Door [gedaagde] is niet weersproken dat partijen er destijds gezamenlijk voor hebben gekozen om fiscaal partnerschap aan te gaan en om het gevorderde bedrag bij de aangifte van [eiseres sub 1] op te nemen als aftrekpost. Er kan dan ook niet zonder meer worden aangenomen dat geen redelijke grond aanwezig was op basis waarvan het gestelde voordeel, zo al bewezen, zou zijn behaald. Hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd kan niet tot toewijzing van de hier bedoelde vordering leiden. Deze vordering zal worden afgewezen.

4.15. [gedaagde] heeft gevorderd dat [eiseres sub 1] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 8.199,96 omdat hij dit bedrag onverschuldigd aan haar zou hebben betaald. [gedaagde] stelt dat hij gedurende 23 maanden in totaal een bedrag van € 12.800,00 aan [eiseres sub 1] heeft betaald, zijnde een bedrag van € 556,52 per maand, waarvan € 200,00 diende als bijdrage aan de (woon)kosten en waarvan € 356,52 diende als bijdrage aan de hypotheekkosten. Tot betaling van 23 keer een bedrag van € 356,52 - zijnde in totaal een bedrag van € 8.199,96 - was [gedaagde], zo stelt hij, niet gehouden nu de verplichting tot betaling van de hypotheekkosten op [eiseres sub 1] rustte. [eiseres sub 1] betwist niet dat deze betalingen hebben plaatsgevonden. Volgens [eiseres sub 1] was van onverschuldigde betaling echter geen sprake nu het gehele bedrag een overeengekomen bijdrage vormde in de kosten van de huishouding. Dat geen splitsing van de bijdrage in een deel voor huishoudkosten en een deel voor hypotheeklasten was afgesproken blijkt volgens [eiseres sub 1] uit de overschrijvingskaart die - als productie 13 bij de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte vermeerdering eis in conventie - in het geding is gebracht. Op deze overschrijvingskaart met betrekking tot een bedrag van € 500,00 staat als mededeling ‘huishoudgeld’ vermeld.

4.16. Van onverschuldigde betaling is sprake indien zou komen vast te staan dat er ten tijde van de betaling geen rechtsverhouding aanwijsbaar was die de betaling rechtvaardigt. De regeling van de onverschuldigde betaling ziet op de situatie waarbij iemand een prestatie verricht, er van uitgaande daarmee te voldoen aan een verbintenis, terwijl deze verbintenis in feite niet (meer) bestaat. [gedaagde] heeft niet betwist dat hij gehouden was een bijdrage in de huishoudkosten te leveren. De bijdrage in de kosten van de hypotheek was [gedaagde] - zo stelt hij - niet verschuldigd, omdat zowel de woning als de hypothecaire lening aan [eiseres sub 1] toebehoren. Dat de hypothecaire lening en de woning die partijen gezamenlijk bewoonden niet aan [gedaagde] toebehoorden is echter geen omstandigheid die maakt dat de betalingen achteraf bezien als onverschuldigd zijn aan te merken. Niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde] er ten tijde van de betalingen van uitging daartoe gehouden te zijn en dat hij er achteraf achter is gekomen dat van een daartoe verplichtende verbintenis op dat moment geen sprake (meer) was. Voor zover sprake was van betaling uit hoofde van een tussen partijen bestaande overeenkomst, kan niet zonder meer worden aangenomen dat de rechtsgrond voor betaling is komen te vervallen enkel door de beëindiging van de samenleving in november 2005. De vordering tot betaling van een bedrag van € 8.199,96 door [eiseres sub 1] aan [gedaagde] zal worden afgewezen.

4.17. [gedaagde] heeft gevorderd dat [eiseres sub 1] wordt veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van een nader te bepalen bedrag ter compensatie voor de waardevermeerdering van de woning van [eiseres sub 1]. Volgens [gedaagde] is de woning meer waard geworden door werkzaamheden die hij daaraan heeft verricht met materialen die hij zelf heeft aangeschaft. [gedaagde] heeft de rechtbank verzocht een deskundige te benoemen in het kader van de vaststelling van de omvang van de waardevermeerdering. Ter afwering van deze vordering heeft [eiseres sub 1] aangevoerd dat over de gevorderde vergoeding geen afspraken zijn gemaakt. [eiseres sub 1] heeft voorts betwist dat [gedaagde] de gestelde werkzaamheden zonder hulp van anderen heeft uitgevoerd en dat hij materialen heeft aangeschaft. Voor zover al materiaal door [gedaagde] is aangeschaft, heeft hij deze tijdens zijn verblijf in de woning versleten, althans meegenomen na beëindiging van de relatie.

4.18. Door [gedaagde] is niet aangevoerd op grond waarvan [eiseres sub 1] gehouden zou zijn hem een vergoeding te betalen voor de gestelde werkzaamheden, de aangeschafte materialen en de gestelde waardevermeerdering van de woning. Niet gesteld of gebleken is dat tussen partijen hierover afspraken zijn gemaakt. Voorts is niet zonder meer aannemelijk dat [eiseres sub 1] door de werkzaamheden in de woning, die partijen gezamenlijk hebben bewoond, ongerechtvaardigd zou zijn verrijkt ten koste van [gedaagde]. Dit is ook niet door [gedaagde] gesteld. Hetgeen [gedaagde] ter onderbouwing van de voornoemde vergoeding heeft aangevoerd kan, zo al bewezen, niet tot toewijzing van de vordering leiden. Bij het verzoek tot benoeming van een deskundige heeft [gedaagde] gelet op het voorgaande geen belang. Het hierboven onder 3.12 primair en subsidiair gevorderde zal worden afgewezen.

4.19. Nu geen van de vorderingen van [gedaagde] in reconventie toewijsbaar zijn, faalt ook het beroep van [gedaagde] om het door hem in reconventie gevorderde in mindering te brengen, althans te verrekenen met de vorderingen van [eiseres c.s.] in conventie.

4.20. [eiseres c.s.] hebben hun in rechtsoverweging 3.1 onder punt 5 en 6 weergegeven vorderingen ingesteld onder de voorwaarde dat vorderingen van [gedaagde] in reconventie zouden worden toegewezen. Nu daarvan geen sprake is behoeven deze vorderingen van [eiseres c.s.] geen bespreking. De rechtbank zal dit zo verstaan dat op deze vorderingen niet behoeft te worden beslist.

4.21. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [eiseres c.s.] begroot op:

- dagvaarding € 92,64

- vast recht 600,00

- salaris procureur 1.737,00 (3 punten × tarief € 579,00)

Totaal € 2.429,64

4.22. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [eiseres c.s.] begroot op:

- salaris procureur 1.737,00 (3 punten × tarief € 579,00)

Totaal € 1.737,00

4.23. De rechter, ten overstaan van wie de comparitie is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.

5. De beslissing

De rechtbank

in conventie

5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres sub 1] te betalen een bedrag van € 12.840,91 (twaalfduizend achthonderdveertig euro en éénennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf 24 december 2006 tot de dag van volledige betaling,

5.2. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres sub 2] te betalen een bedrag van € 12.000,00 (twaalfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf 24 december 2006 tot de dag van volledige betaling,

5.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres c.s.] tot op heden begroot op € 2.429,64,

5.4. verstaat dat op de vorderingen weergegeven in rechtsoverweging 3.1 onder punt 5 en 6 niet behoeft te worden beslist,

5.5. wijst het door [eiseres c.s.] meer of anders gevorderde af,

5.6. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,

in reconventie

5.7. wijst het door [gedaagde] gevorderde af,

5.8. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres c.s.] tot op heden begroot op € 1.737,00,

5.9. verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,

Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Willems en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2008.

w.g. griffier w.g. rechter