Home

Rechtbank Utrecht, 05-04-2006, AW4860, 210412/FA RK 06-1609

Rechtbank Utrecht, 05-04-2006, AW4860, 210412/FA RK 06-1609

Gegevens

Instantie
Rechtbank Utrecht
Datum uitspraak
5 april 2006
Datum publicatie
1 mei 2006
ECLI
ECLI:NL:RBUTR:2006:AW4860
Zaaknummer
210412/FA RK 06-1609
Relevante informatie
Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen [Tekst geldig vanaf 01-01-2020] [Regeling ingetrokken per 2020-01-01] art. 14a

Inhoudsindicatie

Voorwaardelijke machtiging; het enkele feit dat betrokkene in de stukken als zwakbegaafd wordt aangemerkt rechtvaardigt op zich nog niet de conclusie dat hij niet dan wel niet voldoende in staat zou zijn zijn wil te bepalen, temeer nu gebleken is dat betrokkene al geruime tijd onder voorwaarden buiten de instelling verblijft en klaarblijkelijk in staat is geweest tot het begrijpen en naleven van de voorwaarden die gesteld zijn aan het verblijf buiten de instelling. Ook in het licht van het verruimde criterium in het ontwerp van wet tot wijziging van de Wet BOPZ zijn er gronden om ervan uit te gaan dat in het onderhavige geval aan de voorwaarden voor het verlenen van een voorwaardelijke machtiging is voldaan.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK UTRECHT

Sector handels- en familierecht

zaaknummer / rekestnummer: 210412 / FA RK 06-1609

voorwaardelijke machtiging

Beschikking van 5 april 2006

op het verzoek van de officier van justitie van 21 maart 2006 tot het verlenen van een voorwaardelijke machtiging met betrekking tot:

[naam betrokkene]

Geboren op [geboortedatum],

Wonende en verblijvende te [adres]

De rechtbank heeft kennisgenomen van de bij het verzoek overgelegde stukken, waaronder de op 17 maart 2006 ondertekende en met redenen omklede verklaring als bedoeld in artikel 14a, vierde lid van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ) alsmede het behandelingsplan als bedoeld in artikel 14a, vijfde lid van de Wet BOPZ.

De rechtbank heeft gehoord:

- de betrokkene;

- mr. J.C. Herweijer, raadsman van betrokkene;

- de behandelend psychiater mw. G.W. Kruijt (hierna: de behandelaar).

Door het horen van de hierboven genoemde personen, in samenhang met de overgelegde stukken, acht de rechtbank zich in voldoende mate voorgelicht.

De rechtbank is op grond van de overgelegde stukken en de door haar gehouden verhoren en verkregen inlichtingen tot de overtuiging gekomen dat betrokkene is gestoord in zijn geestvermogens, dat de stoornis van de geestvermogens betrokkene gevaar doet veroorzaken en dat het gevaar buiten een psychiatrisch ziekenhuis slechts door het stellen en naleven van voorwaarden kan worden afgewend.

In het behandelingsplan wordt mededeling gedaan van het psychiatrisch ziekenhuis dat bereid is betrokkene op te nemen als deze de voorwaarden niet naleeft of het gevaar niet langer buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend door de naleving van de voorwaarden.

De rechtbank heeft daarnaast vastgesteld dat het overgelegde behandelingsplan is opgesteld door de behandelaar. Het behandelingsplan is door betrokkene ondertekend. Ter terechtzitting heeft betrokkene zich akkoord verklaard met behandeling door de behandelaar, overeenkomstig het behandelingsplan en met inachtneming van de voorwaarden. Betrokkene heeft zich ter terechtzitting ook bereid verklaard tot naleving van de voorwaarden.

Door de advocaat van de betrokkene is aangevoerd dat aan de ondertekening door betrokkene van het behandelingsplan alsmede aan zijn akkoordverklaring met de voorwaarden geen waarde gehecht dient te worden. Hij is immers zwakbegaafd en dientengevolge niet in staat zijn wil te bepalen.

De advocaat heeft zich op het standpunt gesteld dat er wel een rechterlijke machtiging dient te worden afgegeven, te weten een machtiging tot voortgezet verblijf.

Ten aanzien van de gestelde wilsonbekwaamheid van betrokkene acht de rechtbank het volgende van belang. Het enkele gegeven dat betrokkene in de stukken als zwakbegaafd wordt aangemerkt – zijn IQ is 72 – rechtvaardigt op zich nog niet de conclusie dat hij niet dan wel niet voldoende in staat zou zijn zijn wil te bepalen. Dit klemt temeer nu gebleken is dat betrokkene al geruime tijd onder voorwaarden buiten de instelling verblijft en klaarblijkelijk in staat is geweest tot het begrijpen en naleven van de voorwaarden die gesteld zijn aan het verblijf buiten de instelling.

De rechtbank acht dan ook in dit geval onvoldoende gronden aanwezig om ervan uit te gaan dat betrokkene wilsonbekwaam is, althans om in zodanige mate te twijfelen aan de mogelijkheid van betrokkene om zijn wil te bepalen, dat om die reden aan de instemming van betrokkene met de behandeling en het naleven van de voorwaarden in het kader van de voorwaardelijke machtiging voorbij zou moeten worden gegaan.

Voorts overweegt de rechtbank nog het volgende.

Het ontwerp van wet tot wijziging van de Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen (TK, 2005-2006, 30492, nr. 2) voorziet onder meer in een wijziging van artikel 14a van de wet in die zin dat, ook in het geval redelijkerwijs valt aan te nemen dat betrokkene zich onder behandeling stelt van de behandelaar overeenkomstig het behandelingsplan en redelijkerwijs valt aan te nemen dat hij of zij de voorwaarden zal naleven, een voorwaardelijke machtiging kan worden afgegeven.

Nu de wijze waarop betrokkene geruime tijd op basis van een voorwaardelijk ontslag buiten de instelling heeft verbleven de conclusie rechtvaardigt dat hij voldoet aan het bovengenoemde, verruimde, criterium ziet de rechtbank daarin eveneens gronden om ervan uit te gaan dat in het onderhavige geval aan de voorwaarden voor het verlenen van een voorwaardelijke machtiging is voldaan.

Op grond van het bovenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding om – met toepassing van artikel 8a van de Wet BOPZ – de Officier van Justitie in overweging te geven een verzoek om een machtiging tot voortgezet verblijf in te dienen en zal zij de verzochte voorwaardelijke machtiging verlenen.

De rechtbank:

verleent een voorwaardelijke machtiging voor de duur van 6 maanden, ingaande op 5 april 2006 en eindigende op 5 oktober 2006,

bepaalt dat voor betrokkene de voorwaarde geldt dat hij zich onder behandeling stelt van de behandelaar overeenkomstig het behandelingsplan d.d. 8 maart 2006,

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven op 5 april 2006 door mr. P.J.G. van Osta in tegenwoordigheid van M.A.W. Rekkers, griffier.