Home

Rechtbank Utrecht, 21-07-2004, AT2488, 155807/HA ZA 03-79

Rechtbank Utrecht, 21-07-2004, AT2488, 155807/HA ZA 03-79

Gegevens

Instantie
Rechtbank Utrecht
Datum uitspraak
21 juli 2004
Datum publicatie
31 maart 2005
ECLI
ECLI:NL:RBUTR:2004:AT2488
Zaaknummer
155807/HA ZA 03-79

Inhoudsindicatie

Echtscheidingsconvenant, benadeling voor meer dan 1/4.

Uitspraak

VONNIS

van de rechtbank Utrecht, enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van

[de vrouw],

wonende te [woonplaats vrouw],

e i s e r e s in conventie,

v e r w e e r s t e r in reconventie,

procureur: mr. G.A.M. de Vries,

- t e g e n -

[de man],

wonende te [woonplaats man], gemeente Wijk bij Duurstede,

g e d a a g d e in conventie,

e i s e r in reconventie,

procureur: mr. C.J.A. Snouckaert van Schauburg-Buchwaldt.

Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.

1. Het verloop van de procedure

In conventie en in reconventie

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken en proceshandelingen:

- de dagvaarding van 19 december 2002, met producties

- de akte opgave getuigen van de vrouw van 22 januari 2003

- de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie van 5 maart 2003, met producties

- de conclusie van repliek in conventie, tevens inhoudende aanvulling van eis, tevens conclusie van antwoord in reconventie van 7 mei 2003, met producties

- de conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in conventie van 2 juli 2003, met een productie

- de conclusie van dupliek in reconventie van 13 augustus 2003, tevens inhoudende voorwaardelijke aanvulling van eis in conventie

- het tussenvonnis van 19 november 2003, waarbij een comparitie van partijen is bepaald

- het proces-verbaal van de op 17 december 2003 gehouden comparitie van partijen

- het proces-verbaal van de op 26 februari 2004 voortgezette comparitie van partijen, met de in dat proces-verbaal genoemde processtukken

- de akte uitlating na comparitie van de vrouw van 31 maart 2004, met producties

- de antwoordakte na akte uitlating na comparitie van de man van 21 april 2004, met producties.

2. De feiten

In conventie en in reconventie

2.1. Partijen zijn op 16 september 1971 met elkaar gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Uit dit huwelijk zijn drie, thans meerderjarige, kinderen geboren.

2.2. Nadat partijen jarenlang feitelijk gescheiden hadden geleefd, heeft de man op 28 maart 2001 een verzoek tot echtscheiding bij deze rechtbank ingediend.

2.3. Bij beschikking van 27 juni 2001 heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 13 juli 2001 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.

2.4. Partijen hebben de gevolgen van hun echtscheiding geregeld in een echtscheidings-convenant, dat door de man en de vrouw op 21 februari 2001 respectievelijk 24 februari 2001 is ondertekend.

2.5. Overeenkomstig dit convenant is bij notariële akte van partiële verdeling van 20 september 2001 het eigendomsrecht van de gemeenschappelijke woning aan de [adres] te [woonplaats vrouw] toegedeeld en geleverd aan de vrouw onder de verplichting de bij de woning behorende hypotheekschuld voor haar rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen, alsmede een bedrag van ƒ 130.000,00 aan de man te vergoeden wegens overbedeling van de vrouw. Voorts is overeenkomstig dit convenant bij notariële akte van partiële verdeling van eveneens 20 september 2001 het eigendomsrecht van de gemeenschappelijke woning aan de [adres] te [woonplaats man] toegedeeld en geleverd aan de man onder de verplichting de bij de woning behorende hypotheekschuld voor zijn rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen, zonder een vergoeding aan de vrouw wegens overbedeling van de man.

2.6. In december 2001 heeft de vrouw een brief ondertekend waarbij zij behalve het recht op haar deel van het ouderdomspensioen van de man afziet van het recht op bijzonder weduwenpensioen. In 2002 heeft zij echter geweigerd daarvoor haar handtekening te laten legaliseren. Evenmin heeft zij medewerking verleend aan de notariële levering van haar aandeel in het kapitaal van de door de man geëxploiteerde besloten vennootschap, [naam BV]

3. De vorderingen en het verweer daartegen

In conventie

3.1. De vrouw vordert bij dagvaarding om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

I. primair: voormelde scheiding en deling te vernietigen terzake van benadeling van haar voor meer dan ¼ wegens dwaling;

subsidiair: voormelde scheiding en deling te vernietigen terzake van bedrog en/of misbruik van omstandigheden;

meer subsidiair: de man te veroordelen om met haar over te gaan tot scheiding en deling van de overgeslagen goederen, met benoeming van een notaris ten overstaan van wie de werkzaamheden der scheiding en deling zullen plaatsvinden, alsmede met benoeming van een onzijdig persoon om de man te vertegenwoordigen bij niet-verschijnen voor de benoemde notaris dan wel bij weigering om aan de werkzaamheden van de scheiding en deling mee te werken;

II. de door haar gedane afstand van het door de man tijdens huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen, alsmede de afstand van het nabestaandenpensioen te vernietigen wegens dwaling, bedrog en/of misbruik van omstandigheden;

III. de man te veroordelen om met haar over te gaan tot een nieuwe scheiding en deling van voornoemde huwelijksgemeenschap, met benoeming van een notaris ten overstaan van wie de werkzaamheden der scheiding en deling zullen plaatsvinden, alsmede met benoeming van een onzijdig persoon om de man te vertegenwoordigen bij niet-verschijnen voor de benoemde notaris dan wel bij weigering om aan de werkzaamheden van de scheiding en deling mee te werken;

IV. met veroordeling van de man in de kosten van het geding.

3.2. Bij conclusie van repliek verzoekt de vrouw:

V. met inachtneming van en in aanvulling op het eerder gevorderde, de verdeling te vernietigen dan wel deze te wijzigen overeenkomstig haar vorderingen en gemaakte berekeningen, althans overeenkomstig een door de rechtbank te bepalen wijze;

VI. een deskundige te benoemen ter vaststelling van de waarde van de huwelijksgemeenschap;

kosten rechtens.

3.3. Bij conclusie van dupliek in reconventie voegt de vrouw het volgende aan (de grondslag van) haar eis in conventie toe. De vrouw is van mening dat de gehele overeenkomst voor vernietiging in aanmerking komt. Voor zover de rechtbank van mening is dat vernietiging is uitgesloten voor de registergoederen, doet de vrouw een beroep op het bepaalde in artikel 3:41 BW dat de mogelijkheid geeft van partiële nietigheid. Verder doet zij een beroep op het bepaalde in artikel 3:54 lid 2 BW dat naast de mogelijkheid van vernietiging de mogelijkheid opent van wijziging van de overeenkomst.

In reconventie

3.4. De man vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

A. te verklaren voor recht dat de gemeenschap van goederen is verdeeld conform het echtscheidingsconvenant alsmede rekening houdende met het in de conclusie van eis gestelde, en de vrouw te veroordelen tot het geven van volledige medewerking aan de uitvoering van het echtscheidingsconvenant, de mondeling en schriftelijk gemaakte afspraken en in het bijzonder aan de afspraken terzake:

a. het bijzonder weduwenpensioen door middel van het legaliseren van haar handtekening en deze gelegaliseerde bevestiging van de afstandsverklaring terzake toe te zenden aan zijn pensioenmaatschappij, althans datgene te doen dat noodzakelijk is om deze afstand te formaliseren;

b. de overdracht van de aandelen in [naam BV] aan hem volgens een daartoe door notaris B. van der Wilt te Utrecht op te maken concept-akte van verdeling, en daartoe op eerste verzoek door of namens de genoemde notaris gedaan, te zijner kantore te verschijnen en de akte van verdeling dan wel de daarop betrekking hebbende volmacht en de overige stukken die naar het redelijk oordeel van de notaris door de vrouw ondertekend dienen te worden, te ondertekenen;

op verbeurte van een dwangsom van € 25.000, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, vermeerderd met een dwangsom van € 5.000, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie ver-meent te behoren, per dag of gedeelte van een dag dat de vrouw na betekening van dit vonnis in gebreke blijft aan het vonnis en alle afzonderlijke verplichtingen te voldoen.

B. de vrouw te veroordelen tot betaling van alle schade die hij heeft geleden c.q. nog zal leiden door het weigeren van het geven van medewerking aan bovenvermeld handelen en tot betaling van de advocaat en procureur en de onderhavige procedure, althans een zodanige veroordeling als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.

In conventie en in reconventie

3.5. De stellingen en verweren van partijen komen, voor zover thans nog nodig, hierna aan de orde.

4. De beoordeling

In conventie en in reconventie

4.1. Partijen hebben in hun echtscheidingsconvenant van 24 februari 2001 afspraken gemaakt over de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap na de ontbinding daarvan. Deze verdeling is derhalve overeengekomen onder de opschortende voorwaarde van ontbinding van de gemeenschap. Deze ontbinding heeft op 13 juli 2001 plaatsgevonden. Partijen zijn het erover eens dat het convenant alle tot de huwelijksgoederengemeenschap behorende vermogensbestanddelen ten tijde van de ontbinding van de gemeenschap omvat, hoewel een aantal bestanddelen niet expliciet in het convenant is genoemd. Ter comparitie zijn partijen overeengekomen als peildatum voor de waardering van de bestanddelen in beginsel uit te gaan van de datum van het convenant, te weten 24 februari 2001. Voor de waardering van de bestanddelen die betrekking hebben op [naam BV] geldt om praktische redenen als peildatum 1 januari 2001. Voor zover partijen voor het overige van de peildatum van 24 februari 2001 hebben afgeweken, wordt dat hierna uitdrukkelijk vermeld.

4.2. Met betrekking tot haar primaire vordering sub I beroept de vrouw zich op artikel 3:196 BW, stellende dat haar na de scheiding en deling is gebleken dat zij voor meer dan ¼ is benadeeld op grond van dwaling omtrent de waarde van de in de artikelen 3 en 4 van het convenant genoemde goederen en schulden alsmede de waarde van de niet met name in het convenant genoemde, maar wel bij de verdeling betrokken vermogensbestanddelen.

4.3. Ingevolge artikel 3:196 lid 3 BW zal derhalve onderzocht moeten worden wat de waarde van deze goederen en schulden is op het tijdstip van de verdeling. In dat verband wordt opgemerkt dat de verdeling op grond van lid 4 van dat artikel niet vernietigbaar is wegens dwaling omtrent de waarde van een of meer goederen en schulden, indien de benadeelde de toedeling te zijnen bate of schade heeft aanvaard. Voorts vervalt op grond van artikel 3:55 lid 1 BW de bevoegdheid tot vernietiging, indien na de verdeling, wetende dat een beroep op benadeling krachtens artikel 3:196 BW kan worden gedaan, de verdeling wordt bevestigd, bijvoorbeeld door bewust mee te werken aan leveringshandelingen.

de woning aan de [adres] te [woonplaats vrouw], toegedeeld aan de vrouw

4.4. Partijen hebben in het convenant aan deze woning een waarde toegekend van ƒ 600.000, hoewel de woning op 8 februari 2001 was getaxeerd op ƒ 585.000. Bij het sluiten van het convenant wist de vrouw derhalve dat zij voor het verschil tussen die bedragen werd benadeeld. Ingevolge artikel 3:196 lid 4 BW komt haar thans derhalve geen beroep meer toe op dwaling ten aanzien van de waarde van de woning. Aangezien de vrouw op 20 september 2001 overeenkomstig het convenant aan de levering van de woning heeft meegewerkt, komt haar ook op grond van artikel 3:55 lid 1 BW geen beroep op vernietiging meer toe. Uitgegaan wordt derhalve van een waarde van de woning van ƒ 600.000.

de bij voormelde woning behorende hypothecaire geldlening, toegedeeld aan de vrouw

4.5. Partijen zijn het erover eens dat de waarde daarvan ƒ 249.000 bedraagt.

de inboedel van voormelde woning, toegedeeld aan de vrouw

4.6. Partijen zijn het ter comparitie eens geworden over een waarde van de inboedel van ƒ 10.000.

de woning aan de [adres] te [woonplaats man], toegedeeld aan de man

4.7. Partijen hebben in het convenant aan deze woning een waarde toegekend gelijk aan de daarop rustende hypotheekschuld. Deze hypotheekschuld bedroeg ƒ 1.131.480. Bij het sluiten van het convenant wist de vrouw derhalve welke waarde aan de woning werd toegekend of had zij dat kunnen weten. Ingevolge artikel 3:196 lid 4 BW komt haar thans daarom geen beroep meer toe op dwaling ten aanzien van de waarde van de woning. Aangezien de vrouw op 20 september 2001 overeenkomstig het convenant aan de levering van de woning heeft meegewerkt, komt haar in ieder geval op grond van artikel 3:55 lid 1 BW geen beroep op vernietiging meer toe. Uitgegaan wordt dus van een waarde van de woning van

ƒ 1.131.480.

de bij voormelde woning behorende hypothecaire geldlening, toegedeeld aan de man

4.8. Partijen zijn het erover eens dat de waarde daarvan ƒ 1.131.480 bedraagt.

de inboedel van voormelde woning, toegedeeld aan de man

4.9. Partijen zijn het ter comparitie eens geworden over een waarde van de inboedel van ƒ 10.000.

de auto van het merk Mazda, type 323, toegedeeld aan de vrouw

4.10. De vrouw heeft deze auto op 23 januari 2002 voor een bedrag van ƒ 2.000 ingeruild en heeft in haar laatste vermogensopstelling de waarde van de auto op de peildatum bepaald op ƒ 3.000. De man is van mening dat de waarde op de peildatum ƒ 7.000 bedraagt, nu hij voor de auto eerder een bedrag van ƒ 6.000 aan reparaties had betaald. Indien de auto voor ƒ 6.000 is gerepareerd, brengt dat echter niet een waardestijging van de auto met hetzelfde bedrag met zich mee. Nu de waardering door de vrouw aannemelijker voorkomt, wordt aan de auto een waarde toegekend van ƒ 3.000.

de auto van het merk Mazda, type 626, toegedeeld aan de man

4.11. De vrouw is van mening dat de auto conform de ANWB-koerslijst moet worden gewaardeerd op ƒ 23.000. De man stelt zich op het standpunt dat de waarde van de auto na een reparatie van ƒ 14.000 wegens schade aan de auto na een joyriding op 8 maart 2000 is verminderd tot ƒ 17.919. Gelet op die schade wordt aan de auto een waarde toegekend van ƒ 18.000.

de motor van het merk Suzuki, toegedeeld aan de man

4.12. De vrouw heeft de motor, gelet op de aanschafprijs van ƒ 13.495 in 1997, op de peildatum gewaardeerd op een bedrag van ƒ 12.000. De man heeft gesteld dat de motor vóór het convenant onberijdbaar was geworden na een tweede ongeval en dat hij deze in augustus 2001 aan een handelaar heeft verkocht voor een bedrag van ƒ 2.000. Aangezien de vrouw ter comparitie heeft erkend dat het ongeval met de motor heeft plaatsgevonden, wordt aan de motor een bedrag van ƒ 2.000 toegekend.

het saldo van de girorekening met rekeningnummer 1803497, toegedeeld aan de vrouw

4.13. Partijen zijn het er ter comparitie over eens geworden dat dit saldo op de peildatum ƒ 3.887,89 bedraagt. Dit bedrag wordt afgerond op ƒ 3.888.

het saldo van de girorekening met rekeningnummer 136821, toegedeeld aan de man

4.14. Partijen zijn het er ter comparitie over eens geworden dat het saldo van de girorekening op de peildatum van 24 februari 2001 ƒ 11.270,46 bedraagt en het saldo van de plusrekening met hetzelfde nummer ƒ 1.000,00. Uitgegaan wordt derhalve van een totaal saldo van afgerond ƒ 12.270.

het saldo van het doorlopend krediet bij de Postbank, toegedeeld aan de man

4.15. Partijen zijn het er ter comparitie over eens geworden dat deze schuld (ƒ 2.486,28 - ƒ 16,96 =) afgerond ƒ 2.469 bedraagt.

de aandelen in [naam BV], toegedeeld aan de man

4.16. Partijen zijn het er ter comparitie over eens geworden dat de aandelen moeten worden gewaardeerd op een bedrag van ƒ 8.450.

de toekomstige stamrechtuitkeringen, toegedeeld aan de man

4.17. De man heeft de toekomstige stamrechtuitkeringen, onderbouwd met bewijsstukken, gewaardeerd op een bedrag van

ƒ 75.746 per 1 januari 2001. De vrouw heeft deze uitkeringen, eveneens onderbouwd met bewijsstukken, gewaardeerd op een bedrag van ƒ 268.106 per 24 februari 2001. Aangezien partijen als peildatum voor de bestanddelen die betrekking hebben op de B.V., 1 januari 2001 zijn overeengekomen, bij de berekening van de vrouw ten onrechte geen rekening is gehouden met latente belastingverplichtingen en bij de berekening van de man is uitgegaan van uitkeringen gedurende een periode van 5 jaar, terwijl die periode niet blijkt uit de overgelegde stamrechtovereenkomst, acht de rechtbank een nieuwe berekening door partijen van de waarde van de stamrechtuitkeringen op basis van de juiste uitgangspunten noodzakelijk. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld daartoe een akte te nemen.

de schulden aan [naam BV], toegedeeld aan de man

4.18. Partijen zijn het erover eens dat de B.V. een rekening-courant vordering van ƒ 214.814 op de man heeft en de man daarmee een schuld aan de B.V. van die omvang. Volgens de man heeft hij daarnaast nog een schuld van ƒ 59.836 aan de B.V., die op de balans van de B.V. is opgenomen onder liquide middelen. De vrouw heeft deze schuld betwist. Gelet op de met bewijsstukken onderbouwde toelichting van de man bij deze schuld, acht de rechtbank ook deze schuld van de man aan zijn B.V. reëel. De schulden aan de B.V. worden derhalve gewaardeerd op een bedrag van in totaal ƒ 274.650.

de aandelen bij Bank Labouchere, toegedeeld aan de man

4.19. Volgens de vrouw hebben deze aandelen een waarde van ƒ 598.528,96 per 23 februari 2001 (en dezelfde waarde per 24 februari 2001), volgens de man een waarde van ƒ 516.427 per 24 februari 2001. De rechtbank kent op basis van het door Bank Labouchere zelf aan de man verstrekte overzicht per 31 december 2000 aan de aandelen een waarde toe van

ƒ 516.427 per 24 februari 2001.

de schuld aan Bank Labouchere, toegedeeld aan de man

4.20. Volgens de vrouw bedraagt deze schuld per 24 februari 2001 ƒ 160.000, volgens de man ƒ 232.348. De rechtbank kent ook hier op basis van het door Bank Labouchere verstrekte overzicht per 31 december 2000 aan de schuld een waarde toe van ƒ 232.348 per 24 februari 2001.

de aandelen van de AXA beleggingsrekening, toegedeeld aan de man

4.21. Partijen zijn het er ter comparitie over eens geworden dat deze aandelen per de peildatum moeten worden gewaardeerd op een bedrag van ƒ 142.186.

de latente schuld inkomstenbelasting over 2001 van de vrouw, toegedeeld aan de man

4.22. Partijen hebben in het convenant vastgelegd dat de man de aanslag inkomstenbelasting van de vrouw over 2001 zou betalen, welke aanslag door hem, ervan uitgaande dat de vrouw bepaalde aftrekposten in verband met de aan haar toegedeelde woning bij haar aangifte zou opvoeren, was begroot op een bedrag van circa ƒ 7.000. De vrouw heeft echter zonder overleg met de man en hoewel hun huwelijk eerst op 13 juli 2001 is ontbonden, aan de belastingdienst verzocht haar voor het gehele jaar 2001 als fiscaal partner van haar nieuwe partner aan te merken. Als gevolg daarvan zijn de betreffende aftrekposten niet meegenomen bij de belastingaangifte van de vrouw, waardoor de definitieve aanslag van de vrouw over 2001 geen ƒ 7.000 maar ƒ 16.190 bedraagt. Aangezien de huwelijksgoederengemeenschap medio 2001 is ontbonden, zal de helft van dit bedrag, derhalve ƒ 8.095, als boedelschuld worden aangemerkt. Gelet op de tussen partijen gemaakte afspraak zal bij de berekening ƒ 7.000 als toegekend aan de man worden meegenomen en het restant van ƒ 1.095 aan de vrouw. De vrouw kan immers niet eenzijdig terugkomen op de met de man gemaakte afspraak.

de latente schuld inkomstenbelasting over 2001 van de man, toegedeeld aan de man

4.23. De belastingaanslag van de man over 2001 bedraagt ƒ 19.564. Ook de helft van dit bedrag, ƒ 9.782, valt als boedelschuld aan te merken en zal als toegekend aan de man bij de berekening worden meegenomen.

resumerend

4.24. Het voorgaande betekent dat de vraag of de vrouw voor meer dan ¼ is benadeeld thans nog niet kan worden beoordeeld.

de pensioenrechten

4.25. In het convenant hebben partijen, voor zover hier relevant, vastgelegd dat de door partijen tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten niet zullen worden verevend conform het bepaalde in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. Aan de man zijn de door hem opgebouwde rechten op ouderdomspensioen toegedeeld. De vrouw heeft uitdrukkelijk afstand gedaan van (haar deel van) deze door de man opgebouwde rechten.

4.26. De door de vrouw aan haar vordering sub II ten grondslag gelegde feiten zijn niet toereikend voor een geslaagd beroep op dwaling, bedrog en/of misbruik van omstandigheden ter zake. De door de vrouw gevorderde vernietiging van de door haar gedane af-stand van haar deel van de door de man tijdens het huwelijk opgebouwde rechten op ouderdomspensioen is derhalve niet toewijsbaar.

4.27. Anders dan de man kennelijk meent, bevat het convenant echter geen afspraak over het nabestaandenpensioen van de vrouw. Het nabestaandenpensioen betreft een zelfstandig recht van de vrouw en moet als zodanig worden onderscheiden van haar bij-zonder ouderdomspensioen dat deel uitmaakt van het ouderdomspensioen van de man. Voor zover de vrouw in december 2001 een brief heeft ondertekend waarbij zij afstand heeft gedaan van haar nabestaandenpensioen, neemt de rechtbank wel aan dat zij ter zake gedwaald heeft, nu zij er daarbij kennelijk op grond van informatie van de man ten onrechte van is uitgegaan dat zij bij het convenant tevens afstand had gedaan van dat pensioen. In zoverre is haar vordering sub II toewijsbaar en de vordering van de man sub A.a niet toewijsbaar.

de overdracht van de aandelen in [naam BV]

4.28. Aangezien partijen het eens zijn geworden over de waarde van deze aandelen, verzet niets zich meer tegen de overdracht van de aandelen aan de man. De vordering van de man sub A.b is derhalve toewijsbaar, behoudens de tevens gevorderde dwangsommen, aangezien de rechtbank ervan uitgaat dat de vrouw thans vrijwillig haar medewerking aan de overdracht zal verlenen.

tot slot

4.29. Partijen wordt in overweging gegeven zich, indien de hiervoor onder rechtsoverweging 4.17 bedoelde nieuwe berekening is gemaakt, zich met elkaar te verstaan teneinde alsnog een minnelijke regeling te beproeven.

4.30. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5. De beslissing

De rechtbank:

In conventie en in reconventie

5.1. verwijst de zaak naar de rolzitting van 1 september 2004 voor het nemen van een akte door partijen, zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.17 bedoeld;

5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. van Binsbergen en is in het openbaar uitgesproken op woensdag 21 juli 2004.

w.g. griffier w.g. rechter