Home

Rechtbank 's-Hertogenbosch, 12-10-2010, BN9961, 01/820114-10

Rechtbank 's-Hertogenbosch, 12-10-2010, BN9961, 01/820114-10

Inhoudsindicatie

Verdachte is als bestuurder van een personenauto op een kruising linksaf geslagen en een voorrangsweg op gereden. Daarbij is een aanrijding ontstaan met een tegemoetkomende personenauto die zich al op die voorrangsweg bevond. Tengevolge van het ongeval is een inzittende in de auto van verdachte overleden en heeft een andere inzittende zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Verdachte wordt zowel van het primair ten laste gelegde [art. 6 van de WvW] als het subsidiair ten laste gelegde [art. 5 WvW] vrijgesproken omdat verdachte tijdens zijn manoeuvre elke redelijkerwijs van hem te vergen handeling heeft verricht, waarbij de rechtbank het rijgedrag van de tegemoetkomende auto waarmee verdachte in aanrijding is gekomen [kort voor de kruising accelereren en met hoge snelheid een ander voertuig inhalen alvorens de kruising op te rijden], nadrukkelijk meeweegt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH

Sector Strafrecht

Parketnummer: 01/820114-10

Datum uitspraak: 12 oktober 2010

Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1934,

wonende te [woonplaats], [adres].

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 september 2010.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 24 augustus 2010.

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 01 november 2009 te Eindhoven als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto) daarmede rijdende over de weg, de Geldropseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, gekomen ter hoogte van de kruising en/of splitsing van die Geldropseweg met de Hugo van der Goeslaan en/of de Piuslaan, met een gelet op de omstandigheden en/of situatie ter plaatse te hoge snelheid, naar gezien zijn, verdachtes, rijrichting, links af te slaan, althans doende is geweest naar links af te slaan, en/of daarbij geen voorrang te verlenen aan een hem, verdachte, tegemoetkomende bestuurder van een personenauto, waardoor, althans mede waardoor een aanrijding of botsing is ontstaan met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en laatstgenoemde personenauto, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1]) werd gedood en/of waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 2]), zwaar lichamelijk letsel, te weten een bekkenfractuur en een hersenbloeding werd toegebracht;

(artikel 6 Wegenverkeerwet 1994)

Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 01 november 2009 te Eindhoven als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Geldropseweg, gekomen ter hoogte van de kruising en/of splitsing van die weg met de Hugo van der Goeslaan en/of de Piuslaan, linksaf, is geslagen, althans doende is geweest links af te slaan, en/of daarbij geen voorrang te verlenen aan een hem, verdachte tegemoetkomende bestuurder van een personenauto, waardoor, althans mede waardoor een botsing en/of aanrijding is ontstaan met het door hem, verdachte bestuurde voertuig en laatstgenoemde personenauto, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;

De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde

betekenis te zijn gebezigd;

(artikel 5 Wegenverkeerswet 1994)

De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 28 september 2010 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Inleiding:

Verdachte reed als bestuurder van een personenauto ( Hyundai) over de Geldropseweg, komende uit de richting van het centrum Eindhoven en wilde op de kruising Geldropseweg met de Hugo van der Goeslaan, linksaf slaan de Hugo van der Goeslaan op. Op dat moment reed eveneens een bestuurder van een personenauto (Opel Vectra), komende uit de richting van Geldrop richting de kruising Geldropseweg met de Hugo van de Goeslaan, gaande in de richting van het centrum Eindhoven.1 Op de genoemde kruising ontstond een aanrijding tussen beide voertuigen.2Tengevolge van deze aanrijding werd één van de inzittenden van de Hyundai gedood 3en twee andere inzittenden van deze Hyundai liepen aanzienlijk letsel op. Een aantal dagen later is een van de gewonden overleden.4 Genoemde kruising is aangeduid als een voorrangskruising met dien verstande dat het verkeer op de Piuslaan/Hugo van der Goeslaan voorrang heeft op het verkeer komende vanaf de Geldropseweg.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde, artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gehandeld. Verdachte reed over de Geldropseweg richting de kruising De Geldropseweg met de Hugo van der Goeslaan welke kruising is aangeduid als voorrangskruising met dien verstande dat het verkeer op de Piuslaan/Hugo van der Goeslaan voorrang heeft op het verkeer komende vanaf de Geldropseweg. Het verkeer op voornoemd kruispunt wordt geregeld middels een driekleurige verkeersregelinstallatie welke ten tijde van het ongeval in werking was. Het rechtdoorgaande verkeer heeft op hetzelfde moment groen licht als het afslaande verkeer. Ten tijde van de aanrijding was de straatverlichting in werking, het was donker en het regende. Verdachte was, zo heeft hij ter zitting verklaard, op de hoogte van het feit dat verkeer voor zowel afslaand als rechtdoorgaand verkeer tegelijkertijd groen licht krijgen. Vanuit de positie van zowel verdachte als van de personenauto aan de overzijde van het kruispunt werd het zicht niet belemmerd door vaste obstakels.

Ook de getuigen [getuige 1], [getuige 2] als [getuige 3] verklaren dat genoemde kruising goed was verlicht en goed te overzien was. Verdachte heeft aangegeven dat hij op het moment dat hij aan kwam rijden twee auto's heeft zien staan op de rijweg aan de overzijde van de kruising. In eerste instantie ging hij ervan uit dat deze auto's stilstonden doch ter zitting heeft verdachte aangeven dat het mogelijk zou kunnen zijn geweest dat deze auto's ook aan het rijden waren. Dit laatste wordt ondersteund door verklaringen van getuigen die de auto's ook hebben zien rijden. Verdachte heeft dit dus niet goed gezien. De bestuurder [getuige 3], die ook linksaf wilde slaan, had zijn auto in het verlengde van de kruising gezet om de auto's voor rechtdoor voor te kunnen laten gaan. Verdachte, die ook linksaf wilde slaan, had dit ook moeten doen maar heeft dit nagelaten. Hij dacht naar links te kunnen afslaan en werd verrast door de auto van [betrokkene] (zijnde de bestuurder van de Opel Vectra). Verdachte, die bekend is met genoemde kruising, had een extra mate van oplettendheid moeten betrachten en mede in aanmerking nemende dat hij drie passagiers meevoerde, en dat het nat en donker was. Gelet op deze achtergrond had verdachte zijn personenauto op de kruising tot stilstand moeten brengen en dat heeft hij niet gedaan. Hij heeft in een vloeiende beweging doorgereden zich er daarbij onvoldoende van vergewist dat het rechtdoorgaand verkeer voorbij was. Dit rijgedrag maakt dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden hetgeen hem schuldig maakt aan de mildste schuldvariant van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994. Ik verwijs hierbij tevens naar een uitspraak van de Hoge Raad van 21 april 2009 LJN bg 9142.

Het standpunt van de verdediging.

Verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem primair en subsidiair is ten laste gelegd, nu er onvoldoende bewijs in het dossier voorhanden is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Er is geen bewijs dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 heeft gereden. Er is geen gevaar veroorzakende verkeersgedraging in de zin van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994.

Het ongeval is veroorzaakt door de bestuurder van de auto (Opel Vectra) die achter een op de middelste van de drie rijstroken rijdende personenauto vandaan schoot, in plaats van behoedzaam het kruispunt te naderen, gas bij gaf en zonder te remmen de auto van verdachte in de flank aanreed. Verdachte had voldoende ruimte en tijd om linksaf te slaan. De vanuit zijn rijrichting zichtbaar aankomende auto was zo ver verwijderd dat hij zonder gevaar te veroorzaken linksaf had kunnen slaan, dus zonder een aanrijding te veroorzaken. Door het exorbitante gedrag van de bestuurder van de auto die de aanrijding heeft veroorzaakt, draagt verdachte volstrekt geen schuld aan het ongeval. Een ongeval dat er niet was geweest als die bestuurder op normaal te verwachten wijze, onder deze weersomstandigheden, bekend met het feit dat het hier een gevaarlijke kruising betreft, met gematigde snelheid het kruispunt was opgereden in plaats van in te halen, te acceleren en vervolgens cliënt te ontwijken. Het naderen van een kruispunt met een snelheid van hoger dan 50 km per uur kan niet als zorgvuldig of voorzichtig worden aangemerkt. Dit gedrag van deze bestuurder wordt ook onderstreept door getuigenverklaringen van [getuige 4], [getuige 1] en [getuige 2].

De verklaring van de getuige [getuige 3] is niet relevant en niet objectief en wordt ook niet door andere verklaringen onderbouwd c.q. bevestigd. Voorts komt de verklaring van de bestuurder van deze personenauto volstrekt ongeloofwaardig en onbetrouwbaar voor, mede gelet op de verklaringen van de andere getuigen die zijn gehoord.

Komt de rechtbank toch tot een bewezenverklaring dan wordt verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zijn leeftijd van 75 jaar, zijn onbesproken gedrag in strafrechterlijke zin, zijn betrokkenheid bij de nabestaanden van de slachtoffers en het enorme leed dat het verwerken van deze gebeurtenis voor hem en zijn echtgenote met zich heeft gebracht.

Het oordeel van de rechtbank.

De verdachte is primair ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW).

In het algemeen geldt dat voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW dient te worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat iemand is overleden, danwel zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het juridische begrip 'schuld' in het kader van artikel 6 WVW houdt in, dat voor strafbaarheid tenminste sprake moet zijn van een aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Onvoorzichtig of onoplettend handelen op zichzelf is niet voldoende om tot een bewezenverklaring van 'schuld' te kunnen komen.

Bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 WVW komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid gesteld kan worden dat één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van bedoelde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voor culpa is derhalve meer nodig dan het verontachtzamen van de voorzichtigheid en onoplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is gehandeld met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (vergelijk HR 1 juni 2004, NJ 2005, 252).

In de voorliggende zaak dient dus te worden beoordeeld of kan worden bewezen dat verdachte tenminste 'aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend' heeft gehandeld.

Uit de verklaringen van getuigen en verdachte en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verdachte op 1 november 2009, omstreeks 17.20 uur, met zijn auto de kruising van de Geldropseweg met de Hugo van der Goeslaan in Eindhoven is opgereden en op die kruising, zonder te stoppen, linksaf is geslagen. Hij heeft daarbij geen voorrang verleend aan een hem tegemoetkomende, rechtdoorrijdende auto. Er volgde een aanrijding. Een inzittende in de auto die verdachte bestuurde is ten gevolge van het ongeval ter plaatse overleden.

De 2 andere passagiers in de auto die verdachte bestuurde hebben door het ongeval lichamelijk letsel opgelopen en één van hen is op 12 november 2009 overleden. Ook de twee inzittenden van het andere voertuig hebben lichamelijk letsel opgelopen.

Na de vaststelling dat verdachte geen voorrang heeft verleend aan het hem tegemoetkomende voertuig ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag in hoeverre verdachte (overige) zorgplichten ingevolge het verkeersrecht heeft geschonden. De veiligheidsregeling in het verkeer steunt immers op het vertrouwensprincipe dat andere weggebruikers hun verkeersgedrag mogen en in veel gevallen zelfs moeten afstemmen op het vertrouwen dat de overige verkeersdeelnemers zich houden aan de voor hen geldende veiligheidsregels. Daarbij komt dat de onderhavige kruising algemeen, en ook bij verdachte, bekend stond als een gevaarlijke kruising.

De zorgplicht van de afslaande bestuurder houdt in dat deze zich ervan moet vergewissen dat hij het tegemoetkomende verkeer niet hindert, aangezien hij dit voor moet laten gaan.

Verdachte heeft verklaard dat hij op de voorsorteerstrook voor linksafslaand verkeer door groen licht reed, dat hij met een snelheid van 20 à 30 kilometer per uur en zonder te stoppen de bocht naar links nam en bij die handeling steeds zicht heeft gehad op de koplampen van twee auto's, komende uit de tegenovergestelde richting en waarvan hij dacht dat ze stilstonden voor het stoplicht. Tijdens die handeling zag verdachte een derde voertuig met hoge snelheid uit de tegemoetkomende richting de kruising oprijden. Hij heeft verklaard dat hij in een fractie dacht "Gas geven om zo nog te ontwijken".

De rechtbank oordeelt dat verdachte, voorafgaand aan en tijdens zijn manoeuvre om op de kruising linksaf te slaan, elke redelijkerwijze te vergen handeling heeft verricht die van hem in die situatie verwacht mocht worden. De weersgesteldheid was regenachtig en donker (met voldoende straatverlichting) en er was veel verkeer, aan welke omstandigheden verdachte zijn rijgedrag heeft aangepast. Verdachte heeft de bocht naar links rustig rijdend genomen en heeft daarbij voortdurend aandacht gehad voor het hem tegemoetkomend verkeer, voorzover dat voor hem zichtbaar was. Er was gelet op die omstandigheden voor verdachte geen noodzaak om op de kruising stil te staan, alvorens zijn bocht naar links te voltooien. De rechtbank kent voor dit oordeel nadrukkelijk ook betekenis aan de omstandigheid dat het voertuig waarmee verdachte in botsing is gekomen -gelet op verschillende getuigenverklaringen- kort voor de kruising heeft geaccelereerd en met hoge snelheid een ander voertuig heeft ingehaald en de kruising is opgereden. Gelet op dit verkeersgedrag is derhalve zeer voorstelbaar dat verdachte het tegemoetkomende voertuig niet tijdig heeft kunnen waarnemen en adequaat heeft kunnen reageren.

Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat niet bewezen kan worden dat verdachte tenminste aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend in de zin van artikel 6 WVW heeft gehandeld.

Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of bewezen kan worden dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.

Om ter zake van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 tot een veroordeling te kunnen komen is vereist dat de gedraging van verdachte zodanig is geweest dat daardoor het verkeer op de weg in gevaar is gebracht of dat het verkeer is gehinderd. Het artikel stelt als minimumeis een zekere mate van concreet gevaarscheppend gedrag. De rechtbank overweegt dat aan deze eis niet is voldaan.

In de hiervoor gegeven overwegingen met betrekking tot artikel 6 WVW ligt naar het oordeel van de rechtbank tevens besloten dat verdachte door zijn gedrag niet een reële kans op gevaar of hinder voor het overige verkeer heeft veroorzaakt.

Hieruit volgt dat evenmin het subsidiair ten laste gelegde handelen wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte ook daarvan dient te worden vrijgesproken.

DE UITSPRAAK

Ten aanzien van het primair en subsidiaire:

vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. H.M.H. de Koning, voorzitter,

mr. I.M. Nusselder en mr. M.A. Becking, leden,

in tegenwoordigheid van Y.A.M. Janssen, griffier,

en is uitgesproken op 12 oktober 2010.

Mr. Nusselder is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

1 Proces-verbaal verkeersanalyse (pag. 4)

2 Proces-verbaal regiopolitie Brabant Zuid-oost Afdeling Eindhoven Gestel registratienummer 2009183448-1

3 Proces-verbaal Verkeersongevalanalyse (pag. 8)

4 Proces-verbaal regiopolitie Brabant Zuid-oost voornoemd, pag. 10, 18