Home

Rechtbank 's-Hertogenbosch, 07-07-2010, BN5946, 95977 - HA ZA 03-1083

Rechtbank 's-Hertogenbosch, 07-07-2010, BN5946, 95977 - HA ZA 03-1083

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
7 juli 2010
Datum publicatie
6 september 2010
ECLI
ECLI:NL:RBSHE:2010:BN5946
Zaaknummer
95977 - HA ZA 03-1083

Inhoudsindicatie

Ter beoordeling ligt nog slechts voor de schade die eiser stelt te hebben geleden. Bij akte heeft eiser zijn schade nader onderbouwd. Advocaat van gedaagden onttrekt zich nadat eiser deze akte heeft genomen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat gedaagden met de inhoud van die akte bekend zijn. Door, hoewel zij daartoe wel de gelegenheid hebben gehad, geen nieuwe advocaat te stellen en dus niet op de akte van eiser te reageren, neemt de rechtbank aan dat gedaagden tegen de inhoud van die akte en hetgeen de rechtbank daaruit kan opmaken, geen verweer willen voeren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 95977 / HA ZA 03-1083

Vonnis van 7 juli 2010

in de zaak van

[eiser],

wonende te [woonplaats],

eiser,

advocaat mr. E.H.H. Schelhaas te 's-Hertogenbosch,

tegen

1. [gedaagde sub 1],

wonende te [woonplaats],

2. [gedaagde sub 2],

wonende te [woonplaats],

gedaagden,

advocaat mr. Ph.C.M. van der Ven te 's-Hertogenbosch.

Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk [gedaagden] worden genoemd.

1. De procedure

1.1. De rechtbank heeft op 20 april 2005 een tussenvonnis gewezen. [gedaagden] hebben tegen dit tussenvonnis hoger beroep aangetekend. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft bij eindarrest van 17 maart 2009 het tussenvonnis bekrachtigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling en afdoening. De zaak is vervolgens op de rol geplaatst van 7 april 2010, op welke rol [eiser] een akte tevens voorwaardelijke incidentele vordering ex artikel 843a Rv heeft genomen. Op 22 april 2010 heeft de griffie bericht ontvangen van de advocaat van [gedaagden] dat hij zich aan de zaak onttrekt. Op de rol van 26 mei 2010 is akte niet dienen verleend aan de zijde van [gedaagden]. Ten slotte is vonnis bepaald.

1.2. De rechter, ten overstaan van wie de pleidooien zijn gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.

2. De verdere beoordeling

2.1. Na de terugverwijzing van de zaak door het Gerechtshof ligt, gelet op wat in het tussenvonnis van 20 april 2005 is overwogen en beslist, thans nog ter beoordeling voor de schade die [eiser] stelt te hebben geleden en te lijden als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst tussen hemzelf enerzijds en [gedaagden] anderzijds.

2.2. [eiser] vordert een concreet bedrag van EUR 3.176,46 (NLG 7.000,00) als vergoeding van de kosten gemoeid met de opname van het lied "Livin'in June". Volgens [eiser] was een vergoeding van NLG 12.000,00 overeengekomen, waarvan [gedaagden] NLG 5.000,00 hebben voldaan. De rechtbank heeft in het tussenvonnis (r.o. 4.11.2) overwogen dat [eiser] het bewijs van zijn stelling dat een bedrag van NLG 12.000,00 was overeengekomen nog diende te leveren en dat hij daartoe in staat zou worden gesteld.

2.3. Voor wat betreft de overige door [eiser] gestelde schade heeft de rechtbank overwogen geen aanleiding gezien om de zaak, zoals wel is gevorderd, te verwijzen naar de schadestaat. In plaats daarvan zal de schade in de onderhavige procedure worden vastgesteld. [eiser] zou daarom in staat worden gesteld bij akte een schadebegroting met verificatoire bescheiden over te leggen (r.o. 4.11.3).

2.4. De rechtbank heeft vervolgens de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van de hiervoor onder 2.3 bedoelde akte. Pas daarna zou de bewijslevering als hiervoor onder 2.2 bedoeld aan de orde zijn (vgl. r.o. 4.19 tussenvonnis).

2.5. [eiser] heeft in zijn akte van 7 april 2010 bewijs geleverd.

Hij heeft als producties 2 en 3 overgelegd de verklaringen die onderscheidenli[A], administratief medewerkster en de vriendin van [eiser] en hijzelf als partijgetuige, op 29 oktober 2001 ten overstaan van een notaris onder ede hebben afgelegd.

[eiser] heeft voorts zijn schade nader onderbouwd en in totaal gesteld op EUR 103.676,46 (inclusief het afzonderlijk gevorderde bedrag als hiervoor onder 2.2. vermeld).

2.6. De rechtbank overweegt dat uit de rolberichten van de advocaat van [gedaagden] d.d. 20 en 22 april 2010 blijkt dat hij zijn cliënten schriftelijk heeft geïnformeerd omtrent het feit dat hij zich aan de zaak onttrok en hen op de gevolgen daarvan heeft gewezen. Daarmee is aan het vereiste zoals neergelegd in artikel 7.1 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken voldaan. Aan [gedaagden] is vervolgens een termijn van twee weken gegund om op de onttrekking door hun advocaat te reageren. Zij hebben daarvan geen gebruik gemaakt.

2.7. De onttrekking door de advocaat van [gedaagden] vond plaats nadat [eiser] zijn hiervoor onder 1 en 2.5 bedoelde akte had genomen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [gedaagden] met de inhoud van die akte bekend zijn. Door, hoewel zij daartoe wel de gelegenheid hebben gehad, geen nieuwe advocaat te stellen en dus niet op de akte van [eiser] te reageren, neemt de rechtbank aan dat [gedaagden] tegen de inhoud van die akte en hetgeen de rechtbank daaruit kan opmaken, geen verweer willen voeren.

2.8. De beëdigde verklaringen van [A] en [eiser] leveren volledig bewijs op van hetgeen aan [eiser] in het tussenvonnis van 20 april 2005 te bewijzen was opgedragen. De rechtbank stelt vast dat [gedaagden] er blijkbaar van afzien om daaromtrent nader bewijs te verlangen dan wel om tegenbewijs te willen leveren.

De rechtbank acht [eiser] in zijn bewijsopdracht geslaagd.

2.9. Voorts is de door [eiser] in zijn laatste akte gestelde schade ad EUR 103.676,46 niet betwist en op die grond toewijsbaar.

Dat betekent tevens dat de door [eiser] voorwaardelijk ingestelde incidentele vordering ex artikel 843a Rv geen behandeling behoeft, nu de daaraan ten grondslag gelegde voorwaarde - dat de rechtbank van oordeel zou zijn dat [eiser] zijn vordering onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt - niet is vervuld.

2.10. Resumerend overweegt de rechtbank het volgende.

2.10.1. De thans door [eiser] concreet gevorderde schadevergoeding treedt voor wat betreft de schade die [eiser] lijdt door ontbinding van de overeenkomst d.d. 21 december 2000 - behoudens het hierna onder 2.9.3 genoemde bedrag ad EUR 3.176,46 - in de plaats van de aanvankelijk door hem gevorderde verklaring voor recht ter zake de hoofdelijke aansprakelijkheid van [gedaagden] voor de door [eiser] geleden schade en de vordering hen te veroordelen tot vergoeding van die schade, nader op te maken bij staat (vordering 3.1 sub III in het tussenvonnis). Dit deel van het gevorderde zal worden toegewezen. In het tussenvonnis is al beslist dat de vordering 3.1 sub III voor wat betreft de schade die [eiser] stelt te hebben geleden door onrechtmatig handelen van [gedaagden] zal worden afgewezen.

2.10.2. In het tussenvonnis is voorts beslist dat de vordering zoals weergegeven onder 3.1 sub I zal worden toegewezen (r.o. 4.10) en de vordering onder 3.1 sub II A zal worden afgewezen (r.o. 4.13.1).

2.10.3. Uit wat hiervoor onder 2.8 is overwogen volgt dat de gevorderde vergoeding ad EUR 3.176,46 betreffende de kosten gemoeid met de opname van het lied "Livin'in June", vordering 3.1 sub II C in het tussenvonnis, eveneens zal worden toegewezen. Tegen de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 mei 2001 is geen verweer gevoerd. Deze zal eveneens worden toegewezen.

2.10.4. Ten slotte is in het tussenvonnis (r.o. 4.18.3) beslist dat de vordering zoals weergegeven onder 3.1 sub IV zal worden toegewezen voor zover het betreft de opnamen anders dan "Livin'in June", met dien verstande dat het [gedaagden] binnen de grenzen van het bepaalde in artikel 7 lid 1 Wet op de naburige rechten wel toegestaan zal zijn die opnamen te gebruiken voor optredens. De rechtbank voegt daar thans aan toe dat de gevorderde dwangsom op de hierna te vermelden wijze zal worden toegewezen.

2.11. [eiser] vordert [gedaagden] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. [gedaagden] hebben deze vordering niet betwist en deze is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden conform de vordering van [eiser] begroot op EUR 2.369,78. De rechtbank begroot de kosten voor het salaris advocaat op EUR 579,00 (1 rekest x EUR 579,00). De gevorderde wettelijke rente over het bedrag van EUR 2.369,78 vanaf de datum van de dagvaarding is niet betwist en zal worden toegewezen.

2.12. [gedaagden] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:

- dagvaarding EUR 73,40

- overige explootkosten 0,00

- vast recht 555,00

- getuigenkosten 0,00

- deskundigen 0,00

- overige kosten 0,00

- salaris advocaat 2.895,00 (5,0 punten × tarief EUR 579,00)

Totaal EUR 3.523,40

3. De beslissing

De rechtbank

3.1. verklaart voor recht dat de overeenkomst tussen partijen van 21 december 2000 door [eiser] op rechtens juiste wijze en op goede gronden is ontbonden,

3.2. veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser] te betalen een bedrag van EUR 103.676,46 (honderddrieduizend zeshonderdzesenzeventig euro en zesenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van EUR 3.176,46 vanaf 1 mei 2001 tot de dag van volledige betaling,

3.3. veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de beslagkosten, tot op heden begroot op EUR 2.948,78 (tweeduizend negenhonderdachtenveertig euro en achtenzeventig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van EUR 2.369,78 vanaf 6 mei 2003 tot de dag van volledige betaling,

3.4. beveelt [gedaagden] iedere inbreuk op de naburige rechten van [eiser] ter zake de acht door hem voor [gedaagden] geproduceerde fonogrammen anders dan "Livin' in June" met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden, meer in het bijzonder om iedere verveelvoudiging en openbaarmaking zonder toestemming van [eiser] van de fonogrammen anders dan "Livin'in June", waarop hij rechthebbende is te staken en gestaakt te houden, op verbeurte van een dwangsom van vijfhonderd euro (EUR 500,00) per overtreding per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagden] in gebreke blijven hieraan te voldoen, zulks tot een maximum van EUR 50.000,00 en met dien verstande dat dwangsommen niet zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht (mede) gelet op de mate van verwijtbaarheid van de overtreding, en met dien verstande dat het [gedaagden] binnen de grenzen van het bepaalde in artikel 7 lid 1 Wet op de naburige rechten wel toegestaan zal zijn die fonogrammen te gebruiken voor optredens,

3.5. veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 3.523,40,

3.6. verstaat dat de voorwaardelijk ingestelde incidentele vordering ex artikel 843a Rv geen bespreking behoeft,

3.7. verklaart dit vonnis voor zover daarbij veroordelingen zijn uitgesproken uitvoerbaar bij voorraad,

3.8. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.W. Rullmann en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2010.