Home

Rechtbank 's-Hertogenbosch, 02-04-2010, BL9736, 01/825567-09

Rechtbank 's-Hertogenbosch, 02-04-2010, BL9736, 01/825567-09

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
2 april 2010
Datum publicatie
2 april 2010
ECLI
ECLI:NL:RBSHE:2010:BL9736
Zaaknummer
01/825567-09

Inhoudsindicatie

ISD-maatregel. Reclasseringsrapport kan worden aangemerkt als een advies als bedoeld in art. 38m, lid 4 Wetboek van Strafrecht ondanks het feit dat aan het advies slechts een beperkt psychologisch onderzoek ten grondslag ligt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH

Sector Strafrecht

Parketnummer: 01/825567-09

Datum uitspraak: 02 april 2010

Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,

wonende te [woonplaats], [adres],

thans gedetineerd te: P.I. Vught - Nieuw Vosseveld 2 GEV te Vught.

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 januari 2010 en 22 maart 2010.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 december 2009.

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

1.

hij, op of omstreeks 01 oktober 2009, te Valkenswaard, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fles Port en/of een pak jus d'orange en/of een of meer andere levensmiddelen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (supermarkt) [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan

verdachte; artikel 310 wetboek van strafrecht

2.

hij op of omstreeks 02 juni 2009 te Valkenswaard met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen vijftien, in elk geval een of meer, pakjes sigaretten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte; [art 310 Sr]

Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Feit 1.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen.

Het standpunt van de verdediging.

De verdachte heeft het feit bekend.

De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het feit gerefereerd.

Het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank volstaat, gelet op artikel 359 derde lid van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen, nu verdachte het hem tenlastegelegde heeft bekend.

De rechtbank acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van:

- de aangifte van [aangever 1]1,

- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 januari 20102.

Feit 2.

Vaststaande feiten.

Op 2 juni 2009 heeft een man uit de winkel [slachtoffer 2], gevestigd aan de [adres] te Valkenswaard, 15 pakjes sigaretten weggenomen zonder deze te betalen. De man werd op straat door omstanders herkend als [verdachte]3.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen.

Het standpunt van de verdediging.

Verdachte heeft verklaard dat het mogelijk is dat hij de diefstal heeft gepleegd, maar dat hij zich dat feit niet meer kan herinneren.

De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het feit gerefereerd.

Het oordeel van de rechtbank.

Aangever [aangever 2] heeft een omschrijving gegeven van de man die de sigaretten uit de winkel heeft weggenomen. [aangever 2] heeft onder meer de volgende kenmerken genoemd: getinte man, kort donker kroes haar, donkere ogen, smal gezicht. De man was geheel in het wit gekleed en had zijn rechteronderarm in het gips zitten4. Op 2 juni 2009 kregen verbalisanten een melding van een ruzie tussen twee ex-echtelieden aan de [adres] te Valkenswaard. Een van de partijen betrof [verdachte]. Ter plaatse zagen verbalisanten dat [verdachte] gekleed was in een witte broek en wit t-shirt en dat de rechter onderarm van [verdachte] verbonden was met verband. De man voldeed verder aan het opgegeven signalement door aangever [aangever 2]5. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het mogelijk is dat hij de sigaretten bij [slachtoffer 2] heeft gestolen, maar dat hij het zich niet meer kan herinneren, omdat hij onder invloed van alcohol was6.

De rechtbank acht op grond van het vorenstaande het feit wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte

1.

op 01 oktober 2009 te Valkenswaard met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fles Port en jus d'orange, toebehorende aan supermarkt [slachtoffer 1].

2.

op 02 juni 2009 te Valkenswaard met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen vijftien pakjes sigaretten, toebehorende aan [slachtoffer 2].

De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De kwalificatie.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.

De strafbaarheid.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:

38m, 38n, 38s, 57 en 310 Wetboek van Strafrecht.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft oplegging van de ISD-maatregel gevorderd.

Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman is van oordeel dat de ISD-maatregel niet opgelegd kan worden nu een deugdelijk advies ontbreekt. In het conceptrapport dat ten tijde van de vorige zitting voorhanden was, stond te lezen dat voor het uitbrengen van advies een psychologische rapportage nodig was. Er is nu onderzoek gedaan maar de zogenaamde testdiagnostiek is achterwege gelaten. Het eindrapport kan daarom niets toevoegen aan het vorige rapport, waarin men niet tot een ISD-advies kwam. Daarnaast voert de raadsman aan dat zijn cliënt weliswaar problemen heeft maar dat hij daar zelf aan werkt en ook al het nodige bereikt heeft. Hij woont zelfstandig, er is hulpverlening en een werkrelatie met een behandelaar. Er is derhalve een alternatief voor de ISD-maatregel.

Het oordeel van de rechtbank

Bij de beslissing over de maatregel die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

De rechtbank acht, anders dan de raadsman en verdachte, in het onderhavige geval de oplegging van de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders passend en geboden. Daartoe wordt het navolgende overwogen.

Op grond van art. 38m, lid 4, Wetboek van Strafvordering, kan de rechter een ISD-maatregel slechts opleggen indien hij beschikt over een met redenen omkleed gedagtekend en ondertekend advies over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de ISD-maatregel. Het reclasseringsrapport van 16 maart 2010 voldoet aan deze voorwaarden.

Het standpunt van de raadsman dat het rapport om de hierboven genoemde redenen niet deugdelijk is, verwerpt de rechtbank. Het rapport, waarbij gebruik is gemaakt van het diagnose instrument Risc en ten behoeve waarvan referenten zijn gehoord, kent een deugdelijke opbouw, is gemotiveerd en is voorzien van duidelijke conclusies. Het enkele feit dat er geen volledig psychologisch onderzoek heeft plaatsgevonden terwijl de opstellers van het rapport daarover wel graag hadden beschikt doet aan de deugdelijkheid van het rapport geen afbreuk.

De reclassering is in genoemd rapport van oordeel dat betrokkene moet gaan werken aan diverse in het rapport genoemde leefgebieden die risicofactoren vormen in die zin dat zij er toe kunnen bijdragen dat betrokkene opnieuw strafbare feiten gaat plegen. In het rapport wordt tevens besproken dat betrokkene vanaf 1999 diverse ambulante en klinische behandelpogingen heeft ondernomen om aan zijn verslavingsproblematiek te werken. De behandelingen zijn door betrokkene zelf voortijdig afgebroken. Een opgelegd reclasseringscontact in de periode 1 oktober 2003-30 september 2005 is positief afgerond, maar eerdere en latere opgelegde reclasseringscontacten zijn negatief geretourneerd.

Ten aanzien van het recidive risico vermeldt het rapport als conclusie dat dit risico hoog is gelet op de verslavingsproblematiek, het delictverleden en de hoge kans dat betrokkene zich ontrekt aan voorwaarden en behandelingen. De reclassering adviseert uiteindelijk (aan het openbaar ministerie) een ISD-maatregel te vorderen.

De rechtbank neemt de conclusie van de reclassering ten aanzien van het recidivegevaar en de gronden waarop die berust over.

Verdachte wordt veroordeeld voor een tweetal diefstallen. Voor deze feiten is voorlopige hechtenis toegelaten. In de vijf jaar voorafgaand aan het feit is verdachte meer dan drie maal onherroepelijk veroordeeld en bestraft voor strafbare feiten. Gelet op het feit dat de rechtbank het risico hoog acht dat verdachte opnieuw diefstallen zal plegen en daarmee tevens van oordeel is dat de bescherming van goederen het opleggen van de ISD-maatregel eist, is aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van de ISD-maatregel voldaan.

Het standpunt van de verdediging dat er zoals blijkt uit de huidige situatie een alternatief bestaat voor de ISD-maatregel verwerpt de rechtbank. Verdachte heeft al diverse behandelkansen gehad doch is er steeds niet in geslaagd deze te benutten. De rechtbank acht het hoogst onwaarschijnlijk dat hij thans zelfstandig zonder dat er een maatregel wordt opgelegd zijn leven een goede wending kan geven en er in kan slagen geen strafbare feiten meer te plegen. De rechtbank wijst er daarbij op dat de behandelaar van verdachte, die er met veel moeite in geslaagd is een werkrelatie met verdachte op te bouwen, is gehoord als referent. Hij stelt dat elke poging tot hulpverlening in het verleden is mislukt en dat een ISD-maatregel passend is.

Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

De rechtbank acht het noodzakelijk dat 9 maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel zal plaatsvinden.

DE UITSPRAAK

Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.

Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:

T.a.v. feit 1:

diefstal

T.a.v. feit 2:

diefstal

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende maatregel.

T.a.v. feit 1, feit 2:

Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar.

Beslist tot een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.

Bepaalt dat het Openbaar Ministerie uiterlijk negen maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel op de voet van artikel 38s lid 1, laatste zin, van het Wetboek van Strafrecht, aan de rechtbank bericht over de noodzaak van de voortzetting van deze tenuitvoerlegging.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. M.L.W.M. Viering, voorzitter,

mr. E.M.J. Raeijmaekers en mr. S.J.W. Hermans, leden,

in tegenwoordigheid van L.M.E. de Roo, griffier,

en is uitgesproken op 2 april 2010.

1 Proces-verbaal van aangifte van [aangever 1], pag 13-15

2 Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 11 januari 2010: verklaring van verdachte

3 Proces-verbaal van aangifte van [aangever 2], pag 7-9

4 Proces-verbaal van aangifte van [aangever 2], pag 7-9

5 Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3], pag. 5, 6

6 Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 11 januari 2010: verklaring van verdachte