Home

Rechtbank 's-Hertogenbosch, 29-03-2005, AT2731, 01/089050-03

Rechtbank 's-Hertogenbosch, 29-03-2005, AT2731, 01/089050-03

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
29 maart 2005
Datum publicatie
29 maart 2005
ECLI
ECLI:NL:RBSHE:2005:AT2731
Zaaknummer
01/089050-03

Inhoudsindicatie

Vervoer van AI-gevoelige dieren tijdens vervoersverbod in verband met de vogelpestcrisis

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH

Parketnummer: 01/089050-03

Uitspraakdatum: 29 maart 2005

VERKORT VONNIS

Verkort vonnis van de economische politierechter in bovengenoemde rechtbank 's-Hertogenbosch in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te (geboorteplaats)op (geboortedatum) 1937,

wonende te (woonplaats), (adres).

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 maart 2005.

De economische politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 januari 2005.

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

dat hij op of omstreeks 4 juni 2003 in de gemeente Maasbree , zijnde dit

binnen het vervoersbeperkingsgebied Nederweert genoemd in bijlage I onderdeel

I onder 2 behorende bij de Regeling vervoersbeperkingsgebieden pluimvee 2003

en/of in de gemeente Veghel, zijnde dit binnen het vervoersbeperkingsgebied

Gelderse Vallei-Beneden Leeuwen genoemd in bijlage I onderdeel I onder 1

behorende bij voornoemde regeling, tezamen en in vereniging met anderen of een

ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk AI-gevoelige dieren (kippen)

heeft vervoerd; (zaak 2.3, pagina 669 en volgende alsmede 724 en volgende van

het proces-verbaal)

(artikel 3 lid 1 onder a van de Regeling vervoersbeperkingsgebieden pluimvee

juncto artikel 30 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, strafbaar

gesteld in artikel 1 onder 1e van de Wet op de economische delicten)

De geldigheid van de dagvaarding.

De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.

De bevoegdheid van de economische politierechter.

Krachtens de wettelijke bepalingen is de economische politierechter bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.

De ontvankelijkheid van de officier van justitie.

De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting onder meer aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard, daar zijn cliënt diens verklaringen, zoals opgenomen in het dossier, niet in vrijheid heeft kunnen afleggen.

De economische politierechter acht niet aannemelijk geworden dat verdachte door de medewerkers van de AID op een ontoelaatbare wijze onder druk is gezet, waardoor hij niet in vrijheid zou hebben kunnen verklaren. De economische politierechter is dan ook van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting geen feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.

Schorsing der vervolging.

Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.

De bijzondere overweging omtrent het bewijs.

Met betrekking tot het tenlastegelegde "medeplegen" overweegt de economische politierechter dat weliswaar het feitelijke vervoer van de AI-gevoelige dieren (kippen) door de mededader (mededader 1) is verricht, doch dat er een volledige en nauwe samenwerking heeft plaatsgevonden tussen verdachte en zijn mededaders gericht op het vervoer van kippen binnen het vervoersbeperkingsgebied, zodat er sprake is van medeplegen.

Deze volledige en nauwe samenwerking bestond hierin dat verdachte mededader (mededader 2) in contact heeft gebracht met de eigenaar van een stierenstal te Veghel, wetende dat (mededader 2) een onderduikadres zocht voor pluimvee ten tijde van de vogelpestcrisis. Verdachte heeft voorts op verzoek van (mededader 2) (mededader 1) begeleid naar de stierenstal, terwijl hij in de wetenschap verkeerde dat (mededader 1) kippen bij zich had en tevens dat er op dat moment een vervoersverbod voor AI-gevoelige dieren van kracht was in het gebied waarbinnen de stierenstal gelegen was. Voorts heeft verdachte (mededader 1) geholpen bij het uitladen van de kippen.

De bewezenverklaring.

De economische politierechter acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte:

op 4 juni 2003 in de gemeente Veghel, zijnde dit binnen het vervoersbeperkingsgebied Gelderse Vallei-Beneden Leeuwen genoemd in bijlage I onderdeel I onder 1 behorende bij de Regeling vervoersbeperkingsgebieden pluimvee 2003, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk AI-gevoelige dieren (kippen) heeft vervoerd.

Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard is naar het oordeel van de economische politierechter niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De kwalificatie.

Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde feit.

De strafbaarheid.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van verdachte uitsluiten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:

14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 27, 47 en 91 van het Wetboek van Strafrecht

1(oud), 2, 6 en 87 van de Wet op de economische delicten

1, 15, 30 en 131 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

1, 2, 3 en 15 van de Regeling vervoersbeperkingsgebieden pluimvee 2003 (oud).

DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID

De eis van de officier van justitie.

een werkstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis.

De op te leggen straf.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de economische politierechter gelet op:

a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan.

b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder de draagkracht.

Bij de strafoplegging zal de economische politierechter in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden die tot matiging van de straf hebben geleid:

- het geringe aandeel van verdachte in het gepleegde strafbare feit;

- sedert het tijdstip waarop het door hem gepleegde strafbare feit heeft plaatsgehad is inmiddels geruime tijd verstreken (bijna twee jaar).

-

Met betrekking tot een deel van de op te leggen geldboete zal de economische politierechter bepalen dat dat deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, mits verdachte zich gedurende een hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken.

De economische politierechter wil met een en ander enerzijds de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.

UITSPRAAK

Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.

Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:

Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 30, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, opzettelijk begaan (artikel 3, eerste lid en onder a, van de Regeling vervoersbeperkingsgebieden pluimvee 2003 (oud)).

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

BESLISSING:

Geldboete van EUR 1250,00 subsidiair 25 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan EUR 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

De economische politierechter waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op EUR 50,=.

Het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde geldboete (minus de aftrek) desgewenst te voldoen in

5 termijnen van elk EUR 130,- per maand.

Dit vonnis is gewezen door,

mr. G.A.F.M. Wouters, economische politierechter,

in tegenwoordigheid van mr. E.M.C. Carmiggelt, griffier

en is uitgesproken op 29 maart 2005.