Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 22-02-2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:3256 BV8170, AWB 11/4603 en 12/1288

Rechtbank 's-Gravenhage, 22-02-2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:3256 BV8170, AWB 11/4603 en 12/1288

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
22 februari 2012
Datum publicatie
7 maart 2012
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8170
Zaaknummer
AWB 11/4603 en 12/1288

Inhoudsindicatie

Voor de bepaling van de aanspraak op kinderopvangtoeslag moet de term “te betalen kosten”, zoals opgenomen in artikel 5 van de Wko, opgevat worden als: “daadwerkelijk gedane uitgaven, waardoor het vermogen van degene die de uitgaven heeft gedaan wordt aangetast”. De rechtbank is van oordeel dat eiseres door de methode zoals toegepast door het gastouderbureau geen kosten in bovenvermelde zin heeft gemaakt. Door de constructie waarbij de gastouder de ouderbijdrage aan de ouder terugschenkt, daargelaten of de ouderbijdrage daadwerkelijk is betaald en vervolgens wordt geschonken dan wel kwijtgescholden, wordt de vermogenspositie van eiseres immers niet aangetast.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 11/4603 en 12/1288

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 februari 2012 in de zaken tussen

[X], wonende te [Z], eiseres

(gemachtigde: [A]),

en

Belastingdienst Toeslagen, kantoor [te P], verweerder.

Procesverloop

Bij beschikking met volgnummer [nummer a] en dagtekening 16 september 2010 heeft verweerder het voorschot kindertoeslag voor de periode 1 september 2008 tot en met

31 december 2008 herzien naar nihil.

Bij beschikking met volgnummer [nummer b] en dagtekening 22 september 2010 heeft verweerder het voorschot kindertoeslag voor de periode 1 januari 2009 tot 1 juni 2009 herzien naar nihil.

Eiseres heeft tegen deze beschikkingen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 18 april 2011 de beschikkingen gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 23 mei 2011, ontvangen bij de rechtbank op

25 mei 2011, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden ter zitting van de enkelvoudige kamer van

13 september 2001. Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens verweerder is verschenen [B].

Ter zitting is het onderzoek geschorst en zijn de zaken verwezen naar de zitting van de meervoudige kamer van 27 oktober 2011.

Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en door

[C]. Namens verweerder is verschenen [B].

Overwegingen

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

1. Op 17 november 2008 heeft eiseres met ingang van 1 september 2008 kinderopvangtoeslag aangevraagd voor [D] (hierna: het kind).

2. Met dagtekening 16 december 2008 heeft verweerder aan eiseres over het berekeningsjaar 2008 een voorschot kinderopvangtoeslag verleend van € 3.667. Met diezelfde dagtekening heeft verweerder aan eiseres voor het berekeningsjaar 2009 een voorschot kinderopvangtoeslag verleend van € 10.791. Het voorschot kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2009 is daarna een aantal keer herzien, laatstelijk met dagtekening 23 maart 2010 naar € 12.115.

3. Met dagtekening 16 september 2010 en 22 september 2010 heeft verweerder de aan eiseres verleende voorschotten kinderopvangtoeslag over de periode 1 september 2008 tot 1 juni 2009 herzien naar nihil.

4. Eiseres heeft van 1 september 2008 tot 1 juni 2009 gebruik gemaakt van de bemiddeling van gastouderbureau "[E]" gevestigd in [F] (hierna: het gastouderbureau).

Geschil

5. In geschil is of verweerder terecht de voorschotten kinderopvangtoeslag over de periode 1 september 2008 tot 1 juni 2009 op nihil heeft gesteld en de uitbetaalde voorschotten heeft teruggevorderd, omdat eiseres voor de kinderopvang geen kosten heeft gemaakt.

5.1 Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend en voert daartoe aan dat zij de eigen bijdrage verschuldigd was en daarom kosten voor kinderopvang heeft gemaakt. Dat de eigen bijdrage door de gastouder aan eiseres is teruggeschonken doet daar niet aan af. De beslissing op bezwaar kan niet in stand blijven omdat deze ziet op het jaar 2007. Het kind van eiseres was toen nog niet geboren. Verder is de herziening van de voorschotten niet proportioneel ten opzichte van de voor eiseres vastgestelde eigen bijdrage. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de beslissing op bezwaar en herroeping van de herzieningsbeschikkingen van 16 en 22 september 2010.

5.2 Verweerder beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

Beoordeling van het geschil

6. De rechtbank stelt vast dat de beslissing op bezwaar betrekking heeft op het jaar 2007. Verweerder heeft gesteld dat dit een kennelijke verschrijving is en dat de berekeningsjaren 2008 en 2009 worden bedoeld. De rechtbank stelt vast dat dit uit de beslissing op bezwaar op geen enkele wijze valt af te leiden. Het besluit komt om die reden voor vernietiging in aanmerking en de beroepen zijn in zoverre gegrond.

Nu eiseres haar beroepen in materiële zin heeft gericht tegen de beslissing inzake de kinderopvangtoeslag voor de jaren 2008 en 2009 overweegt de rechtbank dienaangaande als volgt.

7. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) bestaat er geen recht op kinderopvangtoeslag indien geen sprake is van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wet Kinderopvang (Wko). Degene die stelt recht te hebben op kinderopvangtoeslag moet dat aan de hand van een schriftelijke overeenkomst met de houder van het gastouderbureau aantonen. (laatstelijk: ABRvS 19 oktober 2011,nr. 201102492/1/H2; LJN BT8568).

7.1 Bij de stukken bevindt zich geen schriftelijke overeenkomst tussen eiseres en het gastouderbureau voor de opvang van het kind in de periode van 1 september 2008 tot 1 juni 2009. De door eiseres overgelegde overeenkomst tussen het gastouderbureau en de gastouder noch het overzicht van de uitgangspunten van de kinderopvangsubsidie kunnen worden aangemerkt als een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko. Ook het overzicht van de gegevens voor de aanvraag van de kinderopvangtoeslag, waarbij de aanvragers verklaren dat de informatie correct is en toestemming geven aan het gastouderbureau om de toeslag bij de fiscus aan te vragen kan niet als zodanig worden aangemerkt. Alleen al hierom heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank geen recht op kinderopvangtoeslag in de bovengenoemde periode.

8. Indien echter -veronderstellenderwijs- er van uitgegaan moet worden dat er in de genoemde periode wel sprake was van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko dan heeft het volgende te gelden.

8.1. In artikel 5, eerste lid, van de Wko is bepaald dat een ouder aanspraak heeft op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum of gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau. De hoogte van de kinderopvang is op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wko, afhankelijk van:

a. de draagkracht, en

b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:

1° het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,

2° de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het vierde lid, en

3° de soort kinderopvang.

8.2. Naar het oordeel van de rechtbank moet voor de bepaling van de aanspraak op kinderopvangtoeslag de term "te betalen kosten", zoals opgenomen in artikel 5 van de Wko, opgevat worden als: "daadwerkelijk gedane uitgaven, waardoor het vermogen van degene die de uitgaven heeft gedaan wordt aangetast". De rechtbank is van oordeel dat eiseres door de methode zoals toegepast door het gastouderbureau geen kosten in bovenvermelde zin heeft gemaakt. Uit het door eiseres overgelegde overzicht van de uitgangspunten van de kinderopvangsubsidie blijkt dat de kosten voor de ouder per saldo € 0 zijn. Door de constructie waarbij de gastouder de ouderbijdrage van € 59 aan de ouder terugschenkt, daargelaten of de ouderbijdrage daadwerkelijk is betaald en vervolgens wordt geschonken dan wel kwijtgescholden, wordt de vermogenspositie van eiseres immers niet aangetast. De kosten die eiseres opvoert in het door haar ter zitting overgelegde overzicht "gemaakte kosten voor de kinderopvang" staan niet in direct verband met de kinderopvang als zodanig. Zo zijn kosten voor de aanschaf van een kinderwagen en een autostoel, reiskosten in verband met het halen en brengen van het kind en telefoonkosten geen kosten die voor een aanspraak op kinderopvangtoeslag relevant kunnen zijn. Nu ook overigens niet is gebleken dat eiseres kosten voor de kinderopvang heeft gemaakt, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres voor 2008 en 2009 geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag.

9. Nu eiseres in de periode 1 september 2008 tot 1 juni 2009 geen recht had op kinderopvangtoeslag kon verweerder het voorschot op grond van artikel 16, vierde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) herzien. Ingevolge het vijfde lid van dit artikel kan dit leiden tot een terug te vorderen bedrag. In artikel 26 van de Awir is bepaald dat dit bedrag in zijn geheel moet worden terug betaald. De stelling van eiseres dat de herziening van de voorschotten in strijd is met het proportionaliteitsbeginsel, omdat het bedrag van de ouderbijdrage niet in verhouding staat tot het bedrag van de kinderopvangtoeslag kan niet worden gevolgd, omdat verweerder op dit punt geen beleidsvrijheid toekomt.

10. Gelet op wat hiervoor is overwogen moeten de beroepen voor zover gericht tegen de beslissing om de voorschotten kinderopvangtoeslag over 2008 en 2009 op nihil te stellen en de uitbetaalde voorschotten terug te vorderen ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet gelet op de gang van zaken uit een oogpunt van proceseconomie aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onderdeel c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien.

11. De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten betalen aan de griffier van de rechtbank.

Beslissing

De rechtbank:

-nverklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- bepaalt dat eiseres over de periode van 1 september 2008 tot 1 juni 2009 geen recht heeft op kinderopvangtoeslag en de reeds uitgekeerde voorschotten moet terugbetalen;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 41 aan eiseres te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.092,50, te betalen aan de griffier.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, voorzitter, mr. T. van Rij en

mr. E.G. van Roest, leden, in aanwezigheid van mr. P.C. Stroebel, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2012.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.