Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 08-02-2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:2131 BV6263, AWB 12/2465 VRONTN

Rechtbank 's-Gravenhage, 08-02-2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:2131 BV6263, AWB 12/2465 VRONTN

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
8 februari 2012
Datum publicatie
20 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2012:BV6263
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 12/2465 VRONTN

Inhoudsindicatie

Implementatie Tri, beroep tegen verlengingsbesluit

Naar het oordeel van de rechtbank is er materieel gezien geen verschil tussen de beoordeling in het kader van een beroep gericht tegen het voorduren van de bewaring na zes maanden (artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000) en de beoordeling in het kader van een beroep gericht tegen een verlengingsbesluit (artikel 94, vijfde lid, van de Vw 2000). Dit is af te leiden uit het bepaalde in artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000, waarin is bepaald dat de bewaring, voor zover van belang voor de beoordeling van het verlengingsbesluit, na zes maanden kan worden verlengd op grond dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting of de daartoe benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt. Tegen de uitspraak in het beroep gericht tegen het voortduren van de bewaring na zes maanden staat geen hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, tegen de uitspraak op het beroep gericht tegen een verlengingbesluit wel.

De rechtbank acht het uit een oogpunt van rechtsgelijkheid, eenvoud en overzichtelijkheid van het recht van belang om, indien binnen vier weken na uitreiking van een besluit tot verlenging van de bewaringstermijn opnieuw beroep tegen het voortduren van de bewaring wordt ingesteld, een dergelijk beroep, ook indien dit niet expliciet uit het beroepschrift blijkt, moet worden aangemerkt als een beroep gericht tegen een verlengingsbesluit.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE

Nevenzittingsplaats Zutphen

Sector Bestuursrecht

Enkelvoudige kamer

Reg.nr.: AWB 12/2465 VRONTN

Uitspraak in het geding tussen de vreemdeling genaamd althans zich noemende:

[eiser]

geboren op [1992],

van Marokkaanse nationaliteit,

verblijvende op detentieplatform Zaandam,

V-nummer: [nummer],

eiser,

gemachtigde: mr. drs. A.J.G. Tijhuis, advocaat te Amsterdam,

en

de Minister voor Immigratie en Asiel

verweerder,

gemachtigde: mr. M.P. Gaal-de Groot, werkzaam bij de IND.

1. Procesverloop

Eiser heeft op 24 januari 2012 beroep ingesteld tegen het voortduren van de bewaring. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding.

Het beroep is behandeld ter zitting van 1 februari 2012. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Verkerk, kantoorgenoot van eisers gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

2. Overwegingen

2.1 De rechtbank stelt voorop dat het beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, opgelegd op 6 juli 2011, laatstelijk bij uitspraak van 11 januari 2012 (AWB 11/41573) ongegrond is verklaard. Thans staat uitsluitend ter beoordeling of het voortduren van de bewaring sedert het sluiten van het onderzoek in die procedure rechtmatig is.

2.2 Bij wet van 15 december 2011 (Staatsblad 2011, 663) is de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) gewijzigd ter implementatie van richtlijn nr. 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn). De wetswijziging is in werking getreden op 31 december 2011. In verband met de implementatie van deze richtlijn zijn ook de wijzigingen van het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 met ingang van 31 december 2011 in werking getreden.

2.3 Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, met het oog op uitzetting, door Onze Minister in bewaring worden gesteld de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft.

Ingevolge het vijfde lid duurt de bewaring krachtens het eerste lid onverminderd het vierde lid niet langer dan zes maanden.

Ingevolge het zesde lid kan in afwijking van het vijfde lid en onverminderd het vierde lid de bewaring krachtens het eerste lid ten hoogste met nog eens twaalf maanden worden verlengd, indien de uitzetting, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, op grond dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting of de daartoe benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.

2.4 Bij besluit van 27 december 2011 heeft verweerder de bewaringstermijn in het geval van eiser verlengd met ingang van 7 januari 2012. Daartoe heeft verweerder overwogen dat op documenten uit een derde land wordt gewacht en eiser onvoldoende meewerkt aan het onderzoek ter vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit

2.5 De rechtbank acht de hieronder vermelde informatie, voortkomend uit het wetgevingstraject dat heeft geleid tot wijziging van de Vw 2000 ter implementatie van de Terugkeerrichtlijn, voor zover het de verlenging van de bewaringstermijn betreft, van belang voor de duiding van onderhavig beroep.

In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2009-2010, 32 420, nr. 3, p. 21) betreft het de volgende passage:

"Tevens wordt met deze wijziging beoogd dat tegen het eerste besluit van de Minister om de bewaring zodanig te verlengen dat die meer dan bedoelde periode van zes maanden zal bedragen, beroep openstaat bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Vanuit een oogpunt van rechtseenheid is wenselijk dat terzake daarvan appèl openstaat."

In de Memorie van Antwoord aan de Eerste Kamer (Kamerstukken I 2011-2012, 32 420, D,

p. 14) betreft het de volgende passage:

“De leden van de PvdA-fractie vragen verder of de regering een nadere onderbouwing kan geven voor haar keuze voor een maximumduur van de bewaring van zes maanden met een mogelijke verlenging tot achttien maanden, alsmede op welke gronden – als deze wet wordt aangenomen – een verlenging kan worden opgelegd. Gezien artikel 15, zesde lid, van de richtlijn is een verlenging met ten hoogste twaalf maanden toegestaan indien de overheid voortvarend werkt aan de voorbereiding van de terugkeer van de vreemdeling en de betrokken vreemdeling niet meewerkt, of indien de nodige documentatie uit derde landen op zich laat wachten. Dit zijn ruime criteria. In de artikelen 94 en 96 van de LJN Vw2000 is geëxpliciteerd dat de rechter ook toetst of de voortduring van de maatregel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is. Naast de criteria van de richtlijn, die in het voorgestelde artikel 59, zesde lid, van de LJN Vw2000 worden overgenomen, moeten dus voldoende belangen gesteld kunnen worden om de voortduring van de maatregel te rechtvaardigen."

2.5.1 Naar het oordeel van de rechtbank is er materieel gezien geen verschil tussen de beoordeling in het kader van een beroep gericht tegen het voorduren van de bewaring na zes maanden (artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000) en de beoordeling in het kader van een beroep gericht tegen een verlengingsbesluit (artikel 94, vijfde lid, van de Vw 2000). Dit is af te leiden uit het bepaalde in artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000, waarin is bepaald dat de bewaring, voor zover van belang voor de beoordeling van het verlengingsbesluit, na zes maanden kan worden verlengd op grond dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting of de daartoe benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt. Tegen de uitspraak in het beroep gericht tegen het voortduren van de bewaring na zes maanden staat geen hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, tegen de uitspraak op het beroep gericht tegen een verlengingbesluit wel. De rechtbank acht het uit een oogpunt van rechtsgelijkheid, eenvoud en overzichtelijkheid van het recht van belang om, indien binnen vier weken na uitreiking van een besluit tot verlenging van de bewaringstermijn opnieuw beroep tegen het voortduren van de bewaring wordt ingesteld, een dergelijk beroep, ook indien dit niet expliciet uit het beroepschrift blijkt, moet worden aangemerkt als een beroep gericht tegen een verlengingsbesluit.

2.6 Naar het oordeel van de rechtbank bestaat nog voldoende zicht op uitzetting. Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder daaraan onvoldoende voortvarend werkt. De rechtbank laat daarbij wegen dat op 17 januari 2012 een vertrekgesprek met eiser heeft plaatsgevonden.

2.7 Vaststaat dat op eiser de rechtsplicht rust Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer mee dat van de vreemdeling mag worden verwacht dat hij zijn actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting verleent. Het wettelijk systeem brengt, indien het belang van de openbare orde vordert dat met het oog op de voorgenomen uitzetting een vrijheidsontnemende maatregel wordt opgelegd, niet mee dat die maatregel slechts kan worden toegepast ten aanzien van de vreemdeling die medewerking verleent, maar ook en in het bijzonder ten aanzien van de vreemdeling die die medewerking niet of in onvoldoende mate verleent. Juist in laatstbedoeld geval wordt door de vrijheidsontnemende maatregel de mogelijkheid van uitzetting veiliggesteld, doordat permanent kan worden toegezien op de van de vreemdeling te verlangen inspanningen tot terugkeer. Aldus is zicht op uitzetting niet komen te ontbreken, maar wordt het integendeel verscherpt en bevorderd.

2.8 Uit de weigering van eiser zijn eerdere toezegging om een brief aan de Marokkaanse consul te zullen schrijven gestand te doen, zoals reeds overwogen in voormelde uitspraak van 11 januari 2012, blijkt voldoende duidelijk dat eiser niet voornemens is om zijn medewerking te verlenen aan het verkrijgen van een vervangend reisdocument van de Marokkaanse autoriteiten. Gelet hierop bestaat thans geen grond voor het oordeel dat geen sprake meer is van zicht op uitzetting binnen redelijke termijn naar Marokko. Dat eiser onlangs heeft aangegeven toch terug te willen keren naar Marokko en alsnog de brief aan de Marokkaanse consul te zullen gaan schrijven, leidt niet tot een ander oordeel.

2.9 Ten aanzien van de overige beroepsgronden overweegt de rechtbank dat deze beroepsgronden reeds in voormelde uitspraak van 11 januari 2012 zijn beoordeeld en dat hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding geeft daarover nu anders te oordelen. Hetzelfde geldt voor de door eiser ingediende stukken.

2.10 Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat in het geval van eiser gronden bestaan om de maatregel na zes maanden te verlengen als bedoeld in artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000.

2.11 Gezien het voorgaande is verdere toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring niet in strijd met de Vw 2000. Evenmin is gebleken dat het voortduren van de bewaring bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.

2.12 Het beroep dient derhalve ongegrond verklaard te worden en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

2.13 De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

3. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.G.J. Welbergen. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2012.