Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 30-12-2011, BV0840, 410234 - KG ZA 11-1531

Rechtbank 's-Gravenhage, 30-12-2011, BV0840, 410234 - KG ZA 11-1531

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
30 december 2011
Datum publicatie
13 januari 2012
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2011:BV0840
Zaaknummer
410234 - KG ZA 11-1531

Inhoudsindicatie

Strafrecht. Onrechtmatige overheidsdaad? Onmiddellijke invrijheidstelling. Omzetting werkstraf in vervangende hechtenis. Het door eiser ingediende bezwaarschrift ex artikel 22g Sr heeft geen schorsende werking. Vaststaat dat de reclassering eiser diverse malen heeft uitgenodigd voor een intakegesprek, maar dat eiser veelal zonder tegenbericht niet is verschenen. De omstandigheid dat hij het syndroom van Asperger heeft, kan niet worden aangemerkt als een verschoonbare reden om de afspraak bij de reclassering niet na te komen. Door niet, althans onvoldoende, adequaat te handelen m.b.t. intakegesprek bij de reclassering, heeft eiser aldus bewust het risico aanvaard dat zijn werkstraf zou worden omgezet in een vervangende hechtenis. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat eiser detentieongeschikt is.Tegen deze achtergrond acht de voorzieningenrechter de kans dat het bezwaarschrift van eiser gegrond wordt verklaard niet zodanig dat de officier van justitie niet in redelijkheid had kunnen komen tot het besluit om geen schorsende werking te verlenen aan dat bezwaarschrift. Dit leidt tot de conclusie dat de vordering van eiser wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector civiel recht - voorzieningenrechter

zaak- / rolnummer: 410234 / KG ZA 11-1531

Vonnis in kort geding van 30 december 2011

in de zaak van

[eiser],

wonende te [woonplaats],

eiser,

advocaat mr. M.A.R. Schuckink Kool te ’s-Gravenhage,

tegen:

de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie),

zetelende te ’s-Gravenhage,

gedaagde,

advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te ’s-Gravenhage.

1. Het procesverloop

Eiser heeft gedaagde op 29 december 2011 doen dagvaarden om op 30 december 2011 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die datum behandeld en er is op 30 december 2011 door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.

2. De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 30 december 2011 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

2.1. Eiser lijdt aan het syndroom van Asperger, een stoornis uit het autistisch spectrum. Sinds het voorjaar 2011 wordt eiser door de heer [X.] (hierna: ‘[X.]’) van Stichting MEE begeleid in praktische zaken.

2.2. Bij onherroepelijk vonnis van de politierechter te ’s-Gravenhage van 9 november 2010 is eiser veroordeeld tot een werkstraf van twintig uren, te vervangen door tien dagen hechtenis.

2.3. De tenuitvoerlegging van de werkstraf is overgedragen aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB). Het CJIB heeft de zaak vervolgens doorgeleid naar de reclassering voor de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf. In de rapportage van de reclassering van 26 oktober 2011 staat, voor zover relevant, vermeld:

“(…)

21 december 2010

Wij nodigden de heer [eiser] uit voor een intakegesprek op 1 februari 2011.

1 februari 2011

Betrokkene verscheen niet op het intakegesprek. Hij had al in een eerder stadium de afspraak afgebeld en aangegeven had dat hij die dag opgenomen was en graag een nieuwe afspraak had omstreeks eind maart. Wij gingen akkoord en stuurden betrokkene een nieuwe uitnodiging voor 25 maart.

24 maart 2011

De heer [X.] van de Stichting MEE belde de reclassering en gaf aan dat betrokkene een vorm van autisme heeft (Syndroom van Asperger) waarvoor hij intensieve begeleiding krijg. Wij gaven aan dat wij hier rekening mee zouden houden bij het zoeken naar een geschikt werkstrafproject.

25 maart 2011

Betrokkene verscheen zonder tegenbericht niet op het intakegesprek.

Wij nodigden de heer [eiser] voor een laatste maal, op het ons laatst bekende adres uit voor een intakegesprek op 13 april.

13 april 2011

Wederom verscheen betrokkene niet op het intakegesprek. Omdat wij op de hoogte waren van de beperkingen van betrokkene besloten wij even een afwachtende houding aan te nemen om te kijken of betrokkene alsnog contact met de reclassering zou opnemen.

4 mei 2011

De heer [eiser] nam contact op met de reclassering en gaf door dat hij niet in staat was om de werkstraf uit te kunnen voeren vanwege zijn ziektebeeld. Hij wilde de werkstraf niet uitvoeren. Wij vertelden hem dat wij hem eerst persoonlijk wilden spreken en dat hij dan in de gelegenheid zou worden gesteld om zijn verhaal te doen. Wij besloten de werkstraf even uit te stellen en betrokkene na de zomer opnieuw op te roepen voor een gesprek. Wij stuurden betrokkene een brief met het verzoek contact op te nemen met de reclassering op 19 september.

19 september 2011

Betrokkene reageerde niet op ons verzoek contact op te nemen.

Conclusie:

Omdat betrokkene niet meer op onze uitnodigingen reageert en wij daardoor geen contact meer kunnen bewerkstelligen met betrokkene, zenden wij u deze werkstraf als niet uitvoerbaar retour. Betrokkene heeft ondanks dat hem meerdere kansen geboden zijn, deze niet benut. (…)”

2.4. Op 11 november 2011 heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging van de aan eiser opgelegde vervangende hechtenis bevolen.

2.5. Bij kennisgeving van 16 november 2011 is door de officier van justitie aan eiser bericht dat zijn werkstraf is omgezet in tien dagen hechtenis. Deze kennisgeving is op 21 november 2011 aan zijn GBA-adres aangeboden en een dag later door hem in ontvangst genomen.

2.6. Op 30 november 2011 is namens eiser ter griffie van deze rechtbank een bezwaarschrift ex artikel 22g van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ingediend tegen de omzetting van de werkstraf. Dit bezwaarschrift zal op 24 januari 2012 worden behandeld door deze rechtbank.

2.7. Op 29 december 2011 is eiser aangehouden en in vervangende hechtenis genomen.

2.8. In een verklaring van [X.] van 29 december 2011 staat, voor zover relevant, vermeld:

“(…)

Gezien de diagnose van Lucertis, de adviezen van Lucertis en mijn ervaring met [eiser] is, opgepakt worden en in detentie zetten erg slecht voor [eiser].

[Eiser] wordt boos en zal het personeel tot het uiterste tergen. De adviezen / opdrachten van het personeel werken als een rode lap op een stier. Hij kan dit proces zelf niet sturen, het overkomt hem.

(…)

[Eiser] heeft het afgelopen jaar vorderingen op vele gebieden gemaakt. (…) Een gevangenisstraf breekt levert mijns inziens niet positiefs op, wel enkele zeer negatieve / schadelijk dingen. Bovendien worden de positieve ontwikkelingen van het afgelopen jaar te niet gedaan.

(…)’’

3. Het geschil

3.1. Eiser vordert – zakelijk weergegeven – gedaagde te gebieden om hem onmiddellijk in vrijheid te stellen.

3.2. Daartoe voert eiser het volgende aan. Gedaagde handelt onrechtmatig jegens eiser door de behandeling van het bezwaarschrift niet af te wachten, terwijl uit de in het bezwaarschrift genoemde omstandigheden blijkt dat het niet uitvoeren van de werkstraf eiser niet te verwijten valt. Bovendien handelt gedaagde onrechtmatig door eiser te detineren terwijl er voldoende aanleiding bestaat om ernstig te twijfelen aan de detentiegeschiktheid van eiser.

3.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4. De beoordeling van het geschil

4.1. Nu eiser aan zijn vordering ten grondslag legt dat gedaagde jegens hem onrechtmatig handelt door hem niet in staat te stellen om in vrijheid de beslissing op zijn bezwaarschrift ex artikel 22g Sr af te wachten, is de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter, bevoegd om van zijn vordering kennis te nemen. Daarnaast is eiser ontvankelijk in zijn vordering. De bezwaarprocedure ex artikel 22g Sr is weliswaar een met voldoende waarborgen omklede specifieke rechtsgang, maar eiser kan in die bezwaarprocedure niet bewerkstelligen dat hij de beslissing op zijn bezwaarschrift in vrijheid zal mogen afwachten.

4.2. Vooropgesteld wordt dat het door eiser ingediende bezwaarschrift geen schorsende werking heeft. De bevoegdheid om te beslissen om de vervangende hechtenis al dan niet te schorsen totdat op het bezwaarschrift is beslist, ligt bij de officier van justitie die hierbij beleidsvrijheid heeft. In kort geding kunnen deze beslissingen slechts marginaal worden getoetst. Slechts in uitzonderingsgevallen kan schorsing in kort geding alsnog worden bevolen. Beoordeeld dient te worden of de officier van justitie in redelijkheid heeft kunnen komen tot het besluit te weigeren de vervangende hechtenis te schorsen totdat op het bezwaarschrift zal zijn beslist. Hierbij is met name van belang of thans voldoende aannemelijk is dat het bezwaarschrift van eiser gegrond zal worden geacht.

4.3. Vaststaat dat de reclassering eiser diverse malen heeft uitgenodigd voor een intakegesprek, maar dat eiser veelal zonder tegenbericht niet is verschenen op deze afspraken. Weliswaar heeft eiser op 4 mei 2011 telefonisch aan de reclassering laten weten dat hij in verband met zijn ziektebeeld niet in staat is om zijn werkstraf te kunnen uitvoeren, doch de reclassering heeft destijds aan hem te kennen gegeven dat hij persoonlijk op een intakegesprek zal dienen te verschijnen waarna hij is uitgenodigd om op 19 september 2011 contact met de reclassering op te nemen. Vaststaat dat eiser dat heeft nagelaten en dat hij noch voor die datum noch daarna iets van zich heeft laten horen. De omstandigheid dat hij het syndroom van Asperger heeft, kan niet worden aangemerkt als een verschoonbare reden om de afspraak bij de reclassering niet na te komen en aldus af te zien van een intakegesprek bij de reclassering. Te meer nu is gebleken dat hoewel eiser op de hoogte was van de opgelegde taakstraf en de noodzaak van een intakegesprek bij de reclassering, hij wel direct in actie is gekomen toen hij de kennisgeving van de omzetting van de werkstraf had ontvangen en nadat hij in vervangende hechtenis werd genomen hij direct contact op heeft genomen met zijn advocaat. Door niet, althans onvoldoende, adequaat te handelen met betrekking tot het intakegesprek bij de reclassering, heeft eiser aldus bewust het risico aanvaard dat zijn werkstraf zou worden omgezet in een vervangende hechtenis.

4.4. Voorts heeft eiser aangevoerd dat hij detentieongeschikt is in verband met zijn persoonlijkheidsstoornis en verwijst daartoe naar de verklaring van [X.] van 29 december 2011. Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is besproken kan niet worden afgeleid dat eiser detentieongeschikt is. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat eiser in detentie niet de benodigde zorg kan worden geboden. Daarnaast heeft gedaagde de mogelijkheid genoemd van een plaatsing in een penitentiair psychiatrisch centrum of een afdeling met bijzondere zorg indien dat noodzakelijk blijkt te zijn. De vrees van eiser dat zijn beperking onvoldoende in de penitentiaire inrichting zal worden onderkend, leidt niet tot een ander oordeel nu eiser dan wel zijn advocaat de medische dienst en het bewakend personeel hiervan zelf op de hoogte kan stellen.

4.5. Tegen voormelde achtergrond acht de voorzieningenrechter de kans dat het bezwaarschrift van eiser gegrond wordt verklaard niet zodanig dat de officier van justitie niet in redelijkheid had kunnen komen tot het besluit om geen schorsende werking te verlenen aan dat bezwaarschrift. Evenmin is gebleken van overige bijzondere omstandigheden die aanleiding geven te beslissen dat de onmiddellijke invrijheidstelling dient te worden bevolen.

4.6. Dit leidt tot de conclusie dat de vordering zal worden afgewezen. Anders dan eiser heeft bepleit, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om gedaagde in de kosten van dit geding te veroordelen en daarmee af te wijken van de wettelijke proceskostenveroordeling. Eiser zal dan ook, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5. De beslissing

De voorzieningenrechter:

- wijst het gevorderde af;

- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.376,--, waarvan

€ 816,-- aan salaris advocaat en € 560,-- aan griffierecht;

- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 30 december 2011.

mn