Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 13-12-2011, BU8933, Awb 11/37214

Rechtbank 's-Gravenhage, 13-12-2011, BU8933, Awb 11/37214

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
13 december 2011
Datum publicatie
21 december 2011
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2011:BU8933
Zaaknummer
Awb 11/37214

Inhoudsindicatie

Ter zitting heeft verweerder medegedeeld dat de Algerijnse autoriteiten op

19 oktober 2011 een laissez passer hebben toegezegd aan een Algerijnse onderdaan die in het bezit was van een geboorteakte en had verklaard te willen terugkeren naar Algerije. Uit het faxbericht van verweerder van 8 december 2011 blijkt voorts dat op basis van die toezegging op laatstelijk op 11 november 2011 een laissez passer is verstrekt en dat de desbetreffende vreemdeling hierop op 16 november 2011 is uitgezet. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State primair op de weg van eiser ligt om zijn nationaliteit en identiteit te onderbouwen met documenten, bestaat geen grond voor het oordeel dat geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Daarbij overweegt de rechtbank bovendien dat eiser tijdens het identiteitsgehoor van 4 augustus 2011 heeft verklaard dat zijn geboorteakte bij zijn moeder in Algerije ligt. Derhalve kan niet worden uitgesloten dat de Algerijnse autoriteiten ook aan eiser een laissez passer zullen verstrekken binnen een redelijke termijn wanneer hij verklaard te willen terugkeren naar Algerije en zijn geboorteakte overlegt.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE

Sector Bestuursrecht

Vreemdelingenkamer, enkelvoudig

Nevenzittingsplaats Rotterdam

Reg.nr : AWB 11/37214

V-nummer: […]

Inzake: [voorletters en familienaam eiser], eiser,

gemachtigde mr. S.A.S. Jansen, advocaat te Amersfoort,

tegen: de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,

gemachtigde mr. A.H. Noordeloos.

I Procesverloop

1 Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum en -jaar] en de Algerijnse nationaliteit te bezitten. Op 3 augustus 2011 heeft verweerder eiser in bewaring gesteld.

2 Bij uitspraak van 22 augustus 2011 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, het beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond verklaard.

3 Bij uitspraak van 27 oktober 2011 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, het beroep, ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, ongegrond verklaard.

4 Op 17 november 2011 heeft eiser wederom beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.

5 Verweerder heeft op 22 november 2011 voortgangsgegevens verstrekt over zijn handelen strekkend tot uitzetting van eiser aan de rechtbank en eiser. Bij faxbericht van

24 november 2011 heeft eiser hierop gereageerd. Verweerder heeft op 5 december 2011 nadere inlichtingen verstrekt.

6 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 7 december 2011. Eiser is ter zitting verschenen bij mr. J.J.D. van Doleweerd, waarnemend kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

7 De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken met betrekking tot de laissez-passertoezegging van de Algerijnse autoriteiten. Bij fax van 8 december 2011 heeft verweerder deze informatie overgelegd. Bij brief van 8 december 2011 heeft de gemachtigde van eiser hierop gereageerd. Met toestemming van beide partijen is een nadere zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek op 9 december 2011 gesloten.

II Overwegingen

1 Ingevolge artikel 96, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), staat ter beoordeling of voortzetting van de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.

2 De rechtbank oordeelt als volgt.

2.1.1 Eiser stelt dat geen zicht op uitzetting bestaat binnen een redelijke termijn, nu de Marokkaanse autoriteiten de laissez-passeraanvraag niet in behandeling hebben genomen en geen zicht op uitzetting naar Algerije bestaat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling).

2.1.2 Ter zitting heeft verweerder medegedeeld dat de Algerijnse autoriteiten op

19 oktober 2011 een laissez passer hebben toegezegd aan een Algerijnse onderdaan die in het bezit was van een geboorteakte en had verklaard te willen terugkeren naar Algerije. Uit het faxbericht van verweerder van 8 december 2011 blijkt voorts dat op basis van die toezegging op laatstelijk op 11 november 2011 een laissez passer is verstrekt en dat de desbetreffende vreemdeling hierop op 16 november 2011 is uitgezet. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State primair op de weg van eiser ligt om zijn nationaliteit en identiteit te onderbouwen met documenten, bestaat geen grond voor het oordeel dat geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Daarbij overweegt de rechtbank bovendien dat eiser tijdens het identiteitsgehoor van 4 augustus 2011 heeft verklaard dat zijn geboorteakte bij zijn moeder in Algerije ligt. Derhalve kan niet worden uitgesloten dat de Algerijnse autoriteiten ook aan eiser een laissez passer zullen verstrekken binnen een redelijke termijn wanneer hij verklaard te willen terugkeren naar Algerije en zijn geboorteakte overlegt.

2.2 Ten aanzien van eisers stelling dat onvoldoende voortvarend wordt gehandeld, nu na de afsluiting van het laissez-passertraject richting Marokko op 17 november 2011 niets meer is ondernomen, overweegt de rechtbank dat verweerder enige tijd dient te worden gegund om zich te beraden over de ontstane situatie en de eventueel te nemen vervolgstappen. Nu verweerder op 1 december 2011 een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd en ter zitting heeft aangegeven dat voldoende grond bestaat om een uitzettingstraject richting Algerije te starten, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gesteld dat onvoldoende voortvarend te werk wordt gegaan door verweerder.

2.3 Niet is gebleken dat voortzetting van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel, bij afweging van alle daarbij betrokken belangen, in redelijkheid onge¬recht¬vaardigd is te achten. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om opheffing van de maatregel te bevelen of wijziging van de tenuitvoerlegging daarvan te gelasten.

2.4 Het beroep is ongegrond.

2.5 Er bestaat geen ruimte voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.

2.6 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

III Beslissing

De rechtbank,

recht doende:

1 verklaart het beroep ongegrond;

2 wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Aldus gedaan door mr. C. Vogtschmidt, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C.L. Heins, griffier.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op: 13 december 2011.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Afschrift verzonden op: