Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 02-05-2011, BQ3830, Awb 10/19680

Rechtbank 's-Gravenhage, 02-05-2011, BQ3830, Awb 10/19680

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
2 mei 2011
Datum publicatie
9 mei 2011
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ3830
Zaaknummer
Awb 10/19680

Inhoudsindicatie

Nadat op de Nederlandse ambassade, via DNA-onderzoek, was vastgesteld dat eiser de biologische zoon is van een legaal in Nederland verblijvende Somalische vrouw, is aan eiser een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) verstrekt waarmee hij Nederland is ingereisd. Als eiser eenmaal in Nederland is, verklaart de moeder dat zij zich in de leeftijd van eiser heeft vergist, waarna zij een andere geboortedatum voor eiser opgeeft. Daarop weigert verweerder aan eiser de gevraagde verblijfsvergunning asiel voor gezinshereniging. De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar rechtspraak van de AbRS, dat het opgeven van de andere geboortedatum in dit geval niet is aan te merken als het verstrekken van onjuiste gegegevens op grond waarvan de gevraagde vergunning kan worden geweigerd, omdat niet blijkt dat de aanvankelijk opgegeven geboortedatum heeft geleid tot de verlening van de mvv. Een ander punt is dat, zo is ter zitting duidelijk geworden, verweerder vermoedt dat sprake is van identiteitsfraude. Verweerder stelt dat het aan eiser is om aan te tonen dat hij dezelfde persoon is als degene ten aanzien van wie destijds op de ambassade, via DNA-onderzoek, is vastgesteld dat hij de biologische zoon is van de in Nederland verblijvende vrouw. De rechtbank overweegt dat in dit geval de bewijslast evenwel bij verweerder ligt. Het beroep is gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE

Nevenzittingsplaats Groningen

Sector Bestuursrecht

Vreemdelingenkamer

Rechtbank

Zaaknummer: Awb 10/19680

Uitspraak in het geschil tussen:

X,

geboren op (…) 1995 dan wel (…) 1997,

van Somalische nationaliteit,

V-nummer: (…)

eiser

gemachtigde: mr. P.A.J. Mulders, advocaat te Groningen,

en

DE MINISTER VOOR IMMIGRATIE EN ASIEL,

(Immigratie- en Naturalisatiedienst),

te ’s-Gravenhage,

verweerder,

vertegenwoordigd door mr. L.M. Kloetstra, ambtenaar ten departemente.

1. Ontstaan en loop van het geschil

1.1. Op 6 mei 2009 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Bij besluit van 6 mei 2010 heeft verweerder afwijzend op de aanvraag beslist.

1.2. Op 2 juni 2010 heeft eiser hiertegen beroep ingesteld. Op 31 augustus 2010 zijn de gronden van het beroep ingediend.

1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser toegezonden en hem in de gelegenheid gesteld om nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift, gedateerd 7 december 2010, ingediend.

1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 1 maart 2011. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

1.5. Bij brief van 20 april 2011 heeft de rechtbank partijen bericht dat zij de termijn waarbinnen schriftelijk uitspraak wordt gedaan, op de voet van artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft verlengd met ten hoogste zes weken.

2. Rechtsoverwegingen

Feiten en standpunten van partijen

2.1. Bij op 28 januari 2008 bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ingekomen formulier heeft de moeder van eiser, (moeder) (geboren op (…) te Mogadishu, Somalië) ten behoeve van eiser een verzoek om advies voor afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ingediend met als doel dat eiser bij haar – en haar echtgenoot (…) (geboren in …) – gaat verblijven op grond van het bepaalde in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder f, Vw 2000.

Op dat formulier is onder ‘2. Persoonlijke gegevens van de vreemdeling (in het buitenland)’ achter ‘geboortedatum’ ingevuld: ‘- - 12 1997’.

2.2. Bij brief van 10 maart 2008 heeft de Visadienst aan de moeder van eiser bericht dat is gebleken dat de familierelatie tussen haar en haar gezinsleden in het buitenland [de rechtbank neemt aan dat hiermee louter is bedoeld: eiser] niet met documenten kan worden aangetoond, waardoor eiser in bewijsnood verkeert; en dat de IND haar aanbiedt een DNA-onderzoek uit te voeren, waarmee – aldus het gestelde in de brief – de biologische afstammingsrelatie tussen haar en eiser met nagenoeg 100% zekerheid kan worden aangetoond.

Voorts is in die brief (onder meer) vermeld:

“Ten behoeve van de afname van DNA-materiaal moeten u en uw gezinsleden [de rechtbank leest: eiser] zich legitimeren en een verklaring van geen bezwaar tekenen. Uw kind legt op de ambassade tevens een verklaring af met betrekking tot de door u opgegeven relatie met de gezinsleden voor wie overkomst wordt gevraagd. Na het DNA-onderzoek door het laboratorium ontvangt u van de IND de uitslag. Deze uitslag vormt een belangrijk onderdeel van de beoordeling van de ingediende mvv-aanvraag van bovengenoemde persoon [= eiser]. Vervolgens zal op grond van alle beschikbare gegevens worden beslist.”

2.3. Bij brief van 1 juli 2008 heeft de Visadienst aan de minister van Buitenlandse Zaken verzocht om de Nederlandse ambassade te Sana’a (Jemen) opdracht te geven tot het afnemen van DNA-materiaal van (…), geboren op (…) 1997, van Somalische nationaliteit.

De Visadienst heeft voorts, eveneens bij brief van 1 juli 2008, aan de moeder van eiser verzocht om eiser te informeren dat hij voor de afname van DNA-materiaal een afspraak moet maken met de Nederlandse ambassade te Sana’a. In die brief is voorts onder meer vermeld dat van eiser bij de ambassade ter identificatie polaroidfoto’s en vingerafdrukken zullen worden gemaakt.

2.4. Bij brief van 27 juli 2008 heeft de Nederlandse ambassade te Sana’a het op 27 juli 2008 afgenomen DNA-materiaal van eiser verzonden naar Sanquin Diagnostiek te Amsterdam (hierna: Sanquin).

2.5. Bij rapport van 15 september 2008 heeft Sanquin geconcludeerd dat de moederschapswaarschijnlijkheid van (moeder) ten aanzien van het kind (eiser) > 99,99% is. Met andere woorden: het is met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat (moeder) de biologische moeder is van het kind (eiser) dat in (…)1997 werd geboren, aldus het gestelde in de conclusie van het rapport.

In de aanbiedingsbrief bij het rapport is vermeld dat Sanquin de namen en geboortedata van betrokkenen in het rapport heeft weergegeven, zoals vermeld op het Nederlandse identiteitsdocument of, indien niet beschikbaar, het aanvraagformulier DNA-onderzoek.

2.6. In het dossier bevindt zich een brief van 23 oktober 2008 van de Visadienst (met als onderwerp: “Bericht afronding mvv-procedure na DNA-onderzoek”), gericht aan de minister van Buitenlandse Zaken, waarin is vermeld dat betreffende eiser de mvv-procedure in het kader van gezinshereniging is afgerond en dat opdracht aan de minister wordt gegeven om van (eiser), geboren op (…) 1997, van Somalische nationaliteit, de eventueel afgenomen vingerafdrukken te vernietigen.

Voorts bevindt zich in het dossier een brief van, eveneens, 23 oktober 2008 van de Visadienst (met als onderwerp: “Bericht afronding mvv-procedure”), gericht aan Sanquin, waarin is vermeld dat betreffende eiser de mvv-procedure in het kader van gezinshereniging is afgerond en dat opdracht aan Sanquin wordt gegeven om van (eiser) geboren op (…) 1997, van Somalische nationaliteit, het DNA-materiaal en de eventueel afgenomen vingerafdrukken te vernietigen.

2.7. Bij brief van 23 oktober 2008 heeft de Visadienst, namens de minister van Buitenlandse Zaken, aan (moeder) bericht dat hij (de minister) gelet op de thans overgelegde gegevens en bescheiden van oordeel is dat wordt voldaan aan de toelatingsvoorwaarden.

Voorts is in die brief onder meer vermeld:

“Dat betekent dat als door de wettelijke vertegenwoordiger van betrokkene een aanvraag tot het verlenen van een mvv wordt ingediend, deze in beginsel zal worden ingewilligd.

Hierbij moet ik wel een voorbehoud maken.

Dit voorbehoud houdt in dat de mvv slechts kan worden afgegeven als nader onderzoek de authenticiteit van de (in kopie) overgelegde buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen en het paspoort van betrokkene bevestigt en zich verder geen feiten of omstandigheden voordoen die zich tegen de afgifte van de mvv verzetten.

(..)

Een afgifte van een (onverplichte) mvv betekent geenszins dat betrokkene ook een verblijfsvergunning asiel zal verkrijgen bij binnenkomst. Een uiteindelijk oordeel daarover wordt pas gevormd nadat betrokkene hier te lande een asielverzoek indient. Daarbij zou het bijvoorbeeld zo kunnen zijn dat er sprake is van een besluitmoratorium ten aanzien van het land van herkomst van betrokkene, waardoor er op dat moment niet op het asielverzoek van betrokkene zal worden beslist en hij daarom niet gelijk na binnenkomst in het bezit van een verblijfsvergunning asiel kan worden gesteld.”

2.8. In het dossier bevindt zich een kopie van het op 18 november 2008 door de Nederlandse ambassadeur te Sana’a ten behoeve van eiser afgegeven laissez passer, geldig tot 18 mei 2009. Als geboortedatum van eiser is daarin vermeld: ‘(…) 1997’.

Als nationaliteit van eiser is daarin vermeld: ‘---’.

In het dossier bevindt zich verder een kopie van een pagina uit voornoemd laissez passer, voorzien van visum-sticker (met nummer BNL 9125850), afgegeven op 26 november 2008 te Sana’a. Achter ‘geldig voor’ is vermeld: ‘NL (+1 TRANSIT SCHENGEN-STATEN)’.

Voorts is achter ‘type visum’ vermeld: ‘D’, achter ‘aantal binnenkomsten’: ‘01’ en achter ‘duur van het verblijf’: ‘XXX dagen’.

2.9. Eiser is op 26 maart 2009 Nederland binnengekomen. Bij gelegenheid van de indiening, op 6 mei 2009, van zijn aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, zijn door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar vingerafdrukken van eiser afgenomen. Deze vingerafdrukken bevinden zich (in kopie) in het dossier.

2.10. Blijkens het rapport van het op 6 mei 2009 afgenomen eerste gehoor van eiser was de moeder van eiser, (moeder), aanvankelijk bij dit gehoor aanwezig. Op pagina 5 van het rapport van eerste gehoor is vermeld:

“Opmerking rapporteur: Ik onderbreek het gehoor voor een pauze. Na de pauze stel ik voor dat ik (-) alleen meeneem omdat ik hem in staat acht om zelfstandig gehoord te worden omdat (-) immers 13 jaar is. Ik stel voor om tegen het eind van het gehoor de moeder van (-) op te halen om eventuele openstaande de vragen te beantwoorden en de benodigde formulieren te ondertekenen.”

Op pagina 10 van het rapport van eerste gehoor is vermeld:

“Opmerking rapporteur: Ik haal de moeder van (-) weer op voor de afronding van het gesprek.”

2.11. Uit deze, hiervoor in 2.10. aangehaalde, opmerkingen van de rapporteur leidt de rechtbank af dat de moeder van eiser gedurende een (substantieel) deel van het eerste gehoor daarbij niet aanwezig was, hoewel in rapport van eerste gehoor niet is vermeld of de moeder van eiser heeft ingestemd met het voorstel van de rapporteur om het gehoor van eiser voort te zetten buiten de aanwezigheid van de moeder.

2.12. In het rapport van eerste gehoor is, op pagina 1, onder ‘Persoonsgegevens’ vermeld dat eiser is geboren op (…) 1997. Vervolgens is daar vermeld:

“Opmerking rapporteur: de moeder van (-) geeft aan dat zij de geboortedatum van (-) verkeerd heeft doorgegeven.

[moeder:] Doordat ik in de war was heb ik de geboortedatum van mijn zoon verkeerd opgegeven. Hij is geboren in (…) 1995. Ik denk dat het (…) was. Mijn zoon wordt dit jaar 14 jaar.

[rapporteur:] Heeft u dit tijdens uw eigen gehoor aangegeven of via uw advocaat doorgegeven als aanvulling of correctie op het gehoor?

[moeder:] Nee, ik heb het aan Vluchtelingenwerk doorgegeven toen ik naar een opvanglocatie werd gebracht.”

2.13. Bij brief van 26 augustus 2009 zijn namens eiser correcties en aanvullingen op het rapport van eerste gehoor ingediend. Daarin is vermeld – voor zover thans van belang – dat eiser aangeeft dat hij is geboren op (…) 1995.

2.14. Eiser is op 3 september 2009 nader gehoord. In het ‘Rapport van nader gehoor

12 – 18 jaar’ is omtrent de kwestie van het geboortejaar het volgende vermeld:

“[rapporteur:] Op jouw laissez passer staat dat jij geboren bent op (…) 1997. Tijdens het eerste gehoor heeft jouw moeder verklaard dat jij bent geboren op (…) 1995. Ook jouw advocate stelt dat jij op (…) 1995 geboren bent. Hoe komt het dat jouw geboortedatum in eerste instantie foutief is opgegeven?

[eiser:] Mijn moeder heeft een klap op haar hoofd gehad. Daar heeft ze hersenproblemen aan overgehouden. Toen wist ze niet helemaal goed wat mijn geboortedatum was. Ik wist het zelf ook niet eigenlijk. Ik ging het aan mijn moeder vragen toen ik hier kwam. Ik vroeg: “Moeder hoe oud ben ik nu eigenlijk? Het kan toch niet waar zijn dat ik 12 jaar oud ben?” Toen is mijn moeder gaan nadenken en heeft ze kennissen van vroeger geraadpleegd om achter mijn geboortejaar te komen. Daarna is ze er achtergekomen dat ik in 1995 geboren ben.

[rapporteur:] Kun je aantonen dat jij op (…) 1995 bent geboren?

[eiser:] Mijn moeder is het bewijs. Ik heb geen ander bewijs tot mijn beschikking.”

2.15. Op 4 februari 2010, verzonden op 4 februari 2010, heeft verweerder een voornemen uitgebracht. Dit voornemen strekt tot – voor zover thans van belang, gelet op de beroepsgronden, waarvoor zij verwezen naar het hierna in 2.17. vermelde – afwijzing van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, Vw 2000.

In de motivering van het voornemen, voor zover dat ziet op de afwijzing van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, heeft verweerder verwezen naar paragraaf C4/2.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), waarin is bepaald dat een contra-indicatie voor statusverlening de omstandigheid is dat een asielzoeker onjuiste gegevens aan de Nederlandse autoriteiten verstrekt dan wel de juiste gegevens verzwijgt teneinde te bewerkstelligen dat hij in een gunstiger positie komt te verkeren dan waarin hij zonder deze onjuiste gegevens zou verkeren. Van zo’n contra-indicatie is hier sprake, aldus verweerder, waarbij verweerder verwijst naar de – hiervoor in 2.12. tot en met 2.14. vermelde – ontstane onduidelijkheid over de geboortedatum van eiser. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat opvallend is dat eiser zijn stamlijn niet kan opnoemen.

Dat de moeder van eiser hersenproblemen zou hebben, is op geen enkele manier aangetoond; evenmin blijkt dat uit haar eigen asieldossier, aldus verweerder. Gelet hierop concludeert verweerder dat er geen plausibele verklaring is gegeven voor de plotselinge wijziging van de geboortedatum van eiser. Verweerder stelt dan ook vast dat eiser na aankomst in Nederland zijn identiteitsgegevens heeft gewijzigd zodat ernstige twijfel omtrent de identiteit is ontstaan. Nu eiser verschillende gegevens heeft verstrekt omtrent zijn geboortedatum, kan

in de visie van verweerder geen waarde worden gehecht aan zijn gestelde identiteit, hetgeen contra-indicatief is voor statusverlening. Weliswaar staat vast dat het biologische kind van (moeder) zich heeft gemeld op de Nederlandse ambassade in Jemen, doch nu betrokkene na aankomst in Nederland zijn persoonsgegevens heeft gewijzigd, kan niet meer met zekerheid worden gezegd dat eiser daadwerkelijk het biologische kind van (moeder) is, aldus verweerder.

Daarnaast stelt verweerder vast dat tevens wordt geconcludeerd dat eiser ongeloofwaardige gegevens heeft verstrekt over zijn woon- en leefomgeving en de gezinssituatie met referente = moeder]. Van bedoelde, door verweerder als ongeloofwaardig aangemerkte, gegevens heeft verweerder in het voornemen, onder het kopje ‘De geloofwaardigheid van de verklaringen’, enkele voorbeelden gegeven.

2.16. In het besluit van 6 mei 2010, waarbij verweerder de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft afgewezen, heeft verweerder, in reactie op het namens eiser gestelde in de zienswijze, aan de in het voornemen neergelegde motivering onder meer nog het volgende toegevoegd – voor zover thans van belang – .

Verweerder merkt allereerst op dat hij [in het voornemen] niet heeft gesteld dat er twijfel omtrent de identiteit van eiser bestaat, maar dat hij (verweerder) heeft geconstateerd dat er sprake is van feiten en omstandigheden waaruit (door verweerder) wordt geconcludeerd dat de identiteit van eiser niet vaststaat. Eiser, althans zijn wettelijk vertegenwoordiger, te weten zijn moeder, heeft bij [eisers] binnenkomst in Nederland meegedeeld dat de in de mvv-procedure opgegeven geboortedatum (…) 1997 onjuist is en dat de juiste geboortedatum (…) 1995 is. Het is aan eiser om een plausibele verklaring te geven voor deze constatering en niet aan verweerder om middels nieuw DNA-onderzoek een verklaring te vinden voor de geconstateerde feiten en omstandigheden.

De namens eiser gegeven verklaring, te weten dat zijn moeder zich heeft vergist en dat data in Somalië niet van belang zijn, vormt in de visie van verweerder in dit geval geen verschoonbare reden voor het verstrekken van een onjuiste geboortedatum, te meer daar in het onderhavige geval de gewijzigde geboortedatum niet het enige feit of de enige omstandigheid is waardoor er twijfel is gerezen. Zoals in het voornemen is overwogen heeft betrokkene ook op geen enkele manier aannemelijk kunnen maken dat hij afkomstig is uit de wijk (…) in Mogadishu en heeft hij ongeloofwaardige verklaringen afgelegd over de dood van zijn vader en oma en de wijze waarop hij naar Jemen is gereisd, aldus verweerder.

Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat in het geval van eiser niet de conclusie kan worden getrokken dat eiser, tot aan het vertrek van de hoofdpersoon [i.e. zijn moeder …], feitelijk tot het gezin van die hoofdpersoon heeft behoord. Immers, eiser heeft ongeloofwaardige verklaringen verstrekt omtrent zijn herkomst, waardoor er ook gerede twijfel bestaat over de vraag of eiser in het land van herkomst tot het gezin van zijn moeder, die in Mogadishu woonde, behoorde, aldus verweerder. In dit verband acht verweerder ook opvallend dat eiser, zodra het over Jemen gaat, meer concrete informatie kan verstrekken, zodat niet kan worden uitgesloten – aldus verweerder – dat hij daar een langere periode heeft verbleven dan hij hier te lande heeft verklaard.

2.17. Eiser heeft in beroep het volgende aangevoerd.

Allereerst wijst eiser er op dat verweerder in het bestreden besluit van 6 mei 2010 stelt dat hij (verweerder) [in het voornemen] niet heeft gesteld dat er twijfel omtrent de identiteit van eiser bestaat, maar dat hij (verweerder) heeft geconstateerd dat er sprake is van feiten en omstandigheden waaruit (door verweerder) wordt geconcludeerd dat de identiteit van eiser niet vaststaat. Eiser verwijst in dezen naar pagina 2 van het voornemen, waar is vermeld: “(..) zodat ernstige twijfel omtrent de identiteit is ontstaan.” Eiser is van mening dat verweerder met één mond behoort te spreken en zich niet mag verschuilen achter vage formuleringen.

Eiser stelt vast dat hetgeen door verweerder in het voornemen is gesteld – te weten dat niet meer met zekerheid valt te zeggen dat eiser het biologische kind is van Naima Hassan Ishak – niet wordt herhaald in het bestreden besluit. Verweerder stelt weliswaar in het bestreden besluit dat het voornemen als in het besluit herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, maar daarmee zou het besluit innerlijk tegenstrijdig worden, aldus eiser.

Eiser wijst er op dat de identiteit van zijn moeder, (…), vaststaat. Nu verweerder in het bestreden besluit aangeeft niet te twijfelen aan de identiteit van eiser,

staat daarmee, op basis van DNA-onderzoek, tevens vast dat eiser de zoon is van (moeder), waardoor de identiteit van eiser voldoende aannemelijk is gemaakt, aldus eiser. Onder verwijzing naar het in het ambtsbericht over Somalië gestelde over identiteitsdocumenten in Somalië, wijst eiser er op dat zijn identiteit onmogelijk verder kan worden vastgesteld aan de hand van een document, nu er geen document voorhanden is om de identiteit aan te tonen.

Ten aanzien van het tegenwerpen door verweerder van de contra-indicatie ‘het verstrekken van onjuiste gegevens’ merkt eiser op dat hijzelf geen onjuiste gegevens heeft verstrekt; het is zijn moeder geweest die zich heeft vergist in de geboortedatum. Dit kan eiser niet worden aangerekend. Eiser is voorts van mening dat verweerder de andere verklaringen op grond waarvan verweerder stelt dat er bij hem (verweerder) twijfel is gerezen, niet ten nadele van hem (eiser) mag aanwenden. Als er bij verweerder twijfel was, dan had verweerder tijdens het interview op de ambassade, toen eiser daar was in verband met de mvv-procedure, dienen door te vragen. Het gaat niet aan om deze twijfel eerst nu te uiten, nadat eiser Nederland is binnengekomen, aldus eiser.

2.18. In het verweerschrift heeft verweerder, in aanvulling op het bestreden besluit en in reactie op hetgeen in beroep is aangevoerd, onder meer het navolgende naar voren gebracht.

Eiser heeft zonder een afdoende verklaring of onderbouwing met documenten zijn geboortedatum gewijzigd van (…) 1997 in (…) 1995. De stelling dat sprake is van een vergissing van de moeder, overtuigt niet, aldus verweerder. Verweerder wijst er op dat blijkens het ‘Verklaringsformulier Ouderschapsonderzoek’ – met op het voorblad het datumstempel 13 augustus 2008 – (bijgevoegd als bijlage 1 bij het verweerschrift) en de aanvraag voor de mvv (stuk met opschrift ‘Application for Schengen Visa’, bijgevoegd als bijlage 2 bij het verweerschrift) ook eiser vóór zijn komst naar Nederland bij herhaling heeft verklaard dat hij is geboren op (…) 1997. Voorts verwijst verweerder naar het verslag van het op 21 november 2007 gehouden eerste gehoor [in de asielprocedure] van

de moeder van eiser, waarin is vermeld (op pagina 1, tweede alinea van onderen) dat zij heeft verklaard in 1997 voor het eerst te zijn gehuwd.

Het geboortejaar 1995 komt ook overigens niet overeen met de verklaring van de moeder van eiser dat eiser is geboren tijdens haar eerste huwelijk, aldus verweerder.

Verweerder merkt vervolgens op dat niet is weersproken dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij afkomstig is uit Mogadishu. De stelling dat tijdens het interview op de ambassade hieromtrent had moeten worden doorgevraagd, snijdt in de visie van verweerder geen hout nu er, voor zover verweerder bekend is, geen sprake is geweest van een dergelijk interview. Hierbij is tevens van belang, aldus verweerder, dat het contact van eiser met de Nederlandse autoriteiten is aangevangen op het moment dat eiser Mogadishu reeds had verlaten en een andere verblijfplaats had. Gelet op de uitslag van het DNA-onderzoek, de door eiser en zijn moeder opgegeven (zeer jonge) leeftijd en de afwezigheid van een wettelijk vertegenwoordiger bestond ook overigens geen aanleiding eiser reeds op de ambassade in dit verband te interviewen, aldus verweerder. Verweerder merkt verder op dat het, ook in de onderhavige zaak, niet op de weg van verweerder ligt om middels het stellen van vragen aannemelijk te maken dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Daar komt bij, zo vervolgt verweerder, dat het alsnog stellen van vragen over Mogadishu gezien moet worden mede in het licht van de omstandigheid dat eiser eerst hier te lande zijn personalia (geboortedatum) heeft gewijzigd, tijdens het eerste gehoor zijn moeder ongevraagd een aantal cruciale vragen heeft beantwoord en eiser blijkens zijn eerste gehoor (zie pagina 7), niets kan verklaren over zijn adres in Mogadishu, vader en oma.

Met betrekking tot de verwijzing van eiser in beroep naar het voornemen dan wel het besluit waarin wordt gesproken over twijfel aan de identiteit, dan wel biologische relatie tussen eiser en zijn moeder, merkt verweerder nog het volgende op. Weliswaar blijkt uit het DNA-onderzoek dat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid sprake is van een biologische verhouding tussen eiser en zijn moeder, maar hiermee is – aldus verweerder – mede gelet op het voorgaande niet aannemelijk gemaakt dat eiser dezelfde persoon is als degene aan wie de mvv is verstrekt. Wat verder ook zij van de vraag of eiser dezelfde persoon is als degene aan wie de mvv is verstrekt, ook overigens vormt hetgeen in het bestreden besluit en hiervoor [de rechtbank begrijpt: in het verweerschrift] is uiteengezet ten aanzien van de ongeloofwaardigheid van de door eiser opgegeven identiteit en zijn verblijf in Mogadishu, alsmede de daar ondervonden problemen, aanleiding tot afwijzing van de gevraagde verblijfsvergunning, aldus verweerder.

Voorts merkt verweerder op dat uit de verklaringen die de moeder van eiser heeft afgelegd blijkt dat haar tweede echtgenoot tot haar komst naar Nederland niet op de hoogte was van het bestaan van eiser. Hiertoe verwijst verweerder naar het [rapport van het op 21 november 2007 gehouden] eerste gehoor van de moeder van eiser (zie pagina 4, laatste alinea). Verweerder concludeert dat niet geloofwaardig is dat eiser feitelijk behoorde tot het gezin van zijn moeder in het land van herkomst.

De stelling in beroep dat middels het afgeven van een mvv het vertrouwen is gewekt dat eiser ook in het bezit zal worden gesteld van een verblijfsvergunning asiel als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 wordt door verweerder gelet op het voorgaande niet gevolgd.

2.19. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder het standpunt van verweerder desgevraagd aldus toegelicht dat, door de wijziging van het geboortejaar, bij verweerder een begin van twijfel is ontstaan omtrent of eiser wel is wie hij zegt te zijn. Die twijfel is toegenomen toen bleek dat eiser maar weinig kon vertellen over zijn gestelde herkomst en woonplaats. Verweerder bestrijdt niet dat het kind waarvan op 27 juli 2008 op de Nederlandse ambassade te Sana’a DNA-materiaal is afgenomen, het biologische kind is van (moeder); immers, dat is uit het verrichte DNA-onderzoek gebleken. Waar het verweerder in de onderhavige zaak om gaat is: is eiser wel dezelfde persoon als degene van wie op 27 juli 2008 op de Nederlandse ambassade te Sana’a DNA-materiaal is afgenomen? Het is in de visie van verweerder aan eiser om aannemelijk te maken dat hij inderdaad die persoon – en dus de zoon van (moeder) – is. Het is niet aan verweerder om, met dat doel, andermaal DNA-onderzoek te (laten) verrichten, dan wel – zo dat al mogelijk zou zijn – de op de Nederlandse ambassade te Sana’a afgenomen vingerafdrukken van de persoon die zich daar heeft gemeld, te vergelijken met de vingerafdrukken van eiser, aldus

de gemachtigde van verweerder ter zitting.

Beoordeling van het beroep

2.20. Eiser heeft zich ter zitting beroepen op de uitspraak van 5 augustus 2010 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) (kenmerk 200904213/1/V2, LJN BN4037). Onder verwijzing naar voornoemde uitspraak overweegt de rechtbank als volgt.

Nu eiser met een mvv Nederland is ingereisd, moet, gelet op de inhoud van de hiervoor in 2.7. vermelde brief van 23 oktober 2008 van de Visadienst, namens de minister van Buitenlandse Zaken, gericht aan (moeder), worden aangenomen dat ten tijde van het verlenen van de mvv is onderzocht en vastgesteld dat aan de ter zake van het beoogde verblijfsdoel gestelde voorwaarden is voldaan en dat er geen andere redenen waren die zich verzetten tegen verlening van de gevraagde mvv. Gelet daarop mocht eiser er op vertrouwen dat hem bij gelijkblijvende omstandigheden een verblijfsvergunning voor het doel waarvoor de mvv is afgegeven zou worden verleend. Dat zou in een geval als het onderhavige anders zijn indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt die hebben geleid tot de verlening van de mvv.

De rechtbank stelt allereerst vast dat uit de stukken blijkt dat de uitslag van het DNA-onderzoek – die luidt dat (moeder) met aan zekerheid grenzende waarschijnlijk de biologische moeder is van eiser – heeft geleid tot verlening van de mvv.

De enkele omstandigheid dat de moeder van eiser, (moeder), bij gelegenheid van het op 6 mei 2009 afgenomen eerste gehoor van eiser heeft verklaard dat eiser niet op

(…) 1997 is geboren maar op (…) 1995 – welke gewijzigde verklaring, nog daargelaten hoe deze moet worden geduid, begrijpelijkerwijs vragen heeft opgeroepen bij verweerder –, is evenwel niet aan te merken als ‘het verstrekken van onjuiste gegevens’ op grond waarvan ingevolge het beleid, neergelegd in paragraaf C4/2.5 Vc 2000, de gevraagde verblijfsvergunning kan worden geweigerd. Daarbij is van belang dat uit het bestreden besluit en het daarin ingelaste voornemen niet blijkt dat de aanvankelijk opgegeven geboortedatum van eiser – (…) 1997 – heeft geleid tot de verlening van de mvv. Evenmin blijkt daaruit dat, zo van meet af aan als geboortedatum van eiser (…) 1995 zou zijn opgegeven, die verblijfsvergunning niet zou zijn verleend. Voor het overige zijn in het bestreden besluit en het daarin ingelaste voornemen feiten en omstandigheden tegengeworpen die reeds bekend waren of bekend konden zijn ten tijde van het verlenen van de mvv. Verweerder heeft dienaangaande in het verweerschrift naar voren gebracht dat er geen aanleiding bestond om eiser reeds op de ambassade te interviewen, gelet op de uitslag van het DNA-onderzoek, de opgegeven zeer jonge leeftijd van eiser [de rechtbank neemt aan dat verweerder hiermee bedoeld: tien jaar, immers ten tijde van eisers bezoek(en) aan de Nederlandse ambassade te Sana’a in verband met de mvv-procedure werd uitgegaan van

(…) 1997 als zijn geboortedatum] en de afwezigheid van een wettelijk vertegenwoordiger.

Voor zover verweerder hiermee heeft bedoeld te betogen dat verweerder zijn standpunt dat eiser niet feitelijk behoorde tot het gezin van referente (zijn moeder …) wel degelijk heeft mogen baseren op de door eiser hier te lande – tijdens de op 6 mei 2009 en 3 september 2009 afgenomen gehoren – afgelegde verklaringen met betrekking tot de gezinssituatie in Somalië, volgt de rechtbank verweerder hierin niet. Hierbij wijst de rechtbank er op dat de bewijslast om aan te tonen dat eiser in Somalië feitelijk tot het gezin van zijn moeder (…) behoorde, eerst en vooral op referente (moeder) rustte. Bovendien was eiser (ook) ten tijde van de hier te lande gehouden gehoren nog – om met verweerder te spreken – ‘zeer jong’, te weten 11 jaar (uitgaande van de geboortedatum

… 1997) dan wel 13 jaar (uitgaande van de geboortedatum … 1995).

Ten slotte merkt de rechtbank in dit verband nog op dat, blijkens de rapporten die van de gehoren van eiser zijn opgemaakt, eiser op 6 mei 2009, voor het overgrote deel van het gehoor, is gehoord buiten de aanwezigheid van de wettelijk vertegenwoordiger (moeder),

en op 3 september 2009 kennelijk in zijn geheel buiten de aanwezigheid van de wettelijk vertegenwoordiger. Voorts is op pagina 1 van het rapport van het op 3 september 2009 afgenomen ‘nader gehoor 12-18 jaar’ vermeld dat tijdens dat gehoor ook geen hulpverlening aanwezig was. Onder deze omstandigheden stond het verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet vrij om op grond van de door eiser hier te lande afgelegde verklaringen te oordelen dat eiser niet feitelijk tot het gezin van referente (moeder) behoorde. Dat eiser zijn verklaringen heeft afgelegd in het kader van zijn asielprocedure, maakt dit niet anders.

2.21. De rechtbank merkt voorts het volgende op. Verweerder heeft in het verweerschrift

– al dan niet subsidiair – het standpunt ingenomen (hiervoor vermeld in 2.18.) dat uit het verrichte DNA-onderzoek weliswaar blijkt dat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid sprake is van een biologische verhouding tussen eiser en zijn moeder [de rechtbank leest: dat (moeder) de biologische moeder is van het kind (eiser); zie de conclusie van het, hiervoor in 2.5. vermelde, rapport van

15 september 2008 van Sanquin], maar dat hiermee niet aannemelijk is gemaakt dat eiser dezelfde persoon is als degene aan wie de mvv is verstrekt. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder dit standpunt nader toegelicht (hiervoor vermeld in 2.19.).

De rechtbank begrijpt dit standpunt van verweerder aldus dat bij verweerder het vermoeden is gerezen dat in de onderhavige zaak sprake is van identiteitsfraude, in die zin dat eiser niet degene is op wie het op 18 november 2008 door de Nederlandse ambassadeur te Sana’a afgegeven laissez passer betrekking heeft.

2.22. Overigens heeft de rechtbank heeft geconstateerd dat dit standpunt ook is opgenomen in het voornemen van 4 februari 2010 (laatste alinea op pagina 2, die doorloopt op pagina 3), zij het dat dit standpunt aldaar is vermeld onder het kopje ‘Verstrekken onjuiste gegevens’ en – gelet op de context – aldaar is gebezigd ter motivering van verweerders standpunt dat sprake is van de in paragraaf C4/2.5 Vc 2000 neergelegde contra-indicatie voor statusverlening ‘Verstrekken onjuiste gegevens’. Bedoelde alinea in het voornemen luidt aldus:

“Vastgesteld wordt dat betrokkene na aankomst in Nederland zijn identiteitsgegevens heeft gewijzigd zodat ernstige twijfel omtrent de identiteit is ontstaan. Nu betrokkene verschillende gegevens heeft verstrekt omtrent zijn geboortedatum, kan geen waarde worden gehecht aan zijn gestelde identiteit hetgeen contra-indicatief is voor statusverlening. Weliswaar staat vast dat het biologische kind van Naima Hassan Ishak zich heeft gemeld op de Nederlandse ambassade in Jemen, doch nu betrokkene na aankomst in Nederland zijn persoonsgegevens heeft gewijzigd, kan niet meer met zekerheid wordt gezegd dat betrokkene daadwerkelijk het biologische kind van Naima Hassan Ishak is.”

2.23. Terzijde merkt de rechtbank op dat eiser er in de gronden van het beroep terecht op heeft gewezen dat waar verweerder in het bestreden besluit stelt dat hij (verweerder) [in het voornemen] niet heeft gesteld dat er twijfel omtrent de identiteit van eiser bestaat, dit onjuist is. De rechtbank stelt vast dat verweerder [in het voornemen] wel degelijk heeft gesteld dat er (zelfs ernstige) twijfel omtrent de identiteit van eiser is ontstaan (zie de hiervoor in 2.22. aangehaalde alinea van het voornemen), zij het dat dit standpunt – zoals de rechtbank hiervoor in 2.22 reeds heeft opgemerkt – aldaar is gebezigd ter motivering van de afwijzingsgrond dat onjuiste gegevens zijn verstrekt.

2.24. Ingevolge het bepaalde in paragraaf C4/3.5 Vc 2000 geldt identiteitsfraude als een omstandigheid die mede wordt betrokken bij het onderzoek naar de aanvraag. Zoals hiervoor in 2.22. overwogen, heeft verweerder het afwijzende besluit evenwel – voor zover hier van belang – gebaseerd op het beleid, neergelegd in paragraaf C4/2.5 Vc 2000.

De rechtbank zal in het hiernavolgende het door verweerder in het verweerschrift neergelegde standpunt, zoals nader toegelicht ter zitting, voor zover dit standpunt betrekking heeft op (een vermoeden van) identiteitsfraude, betrekken bij haar oordeelsvorming. Daarbij zal de rechtbank dit standpunt aanmerken als een verduidelijking of aanvulling van de motivering van het bestreden besluit. Mede gelet op het verhandelde dienaangaande ter zitting, is de rechtbank van oordeel dat eiser hierdoor niet in zijn belangen is geschaad.

2.25. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat eiser en zijn moeder bereid zijn, hun medewerking te verlenen aan nieuw DNA-onderzoek. Eiser en zijn moeder kunnen dit DNA-onderzoek niet zelf opstarten omdat zij daartoe de financiële middelen niet hebben, aldus de gemachtigde van eiser. Daarnaast heeft de gemachtigde van eiser er op gewezen dat zij heeft geconstateerd dat zich een vingerafdruk van eiser bevindt op zowel het ‘Verklaringsformulier Ouderschapsonderzoek’ als op de daaraan gehechte foto van eiser, welke stukken (in 2008) zijn geproduceerd op de Nederlandse ambassade te Sana’a met het oog op het te verrichten DNA-onderzoek in de mvv-procedure en welke stukken door verweerder zijn overgelegd als bijlage 1 bij het verweerschrift. Verweerder zou, aldus de gemachtigde van eiser, deze vingerafdrukken kunnen vergelijken met de op 6 mei 2009 hier te lande van eiser afgenomen vingerafdrukken (zie het hiervoor in 2.9. vermelde), danwel met nieuwe van eiser af te nemen vingerafdrukken. Op basis van nieuw DNA-onderzoek en/of via de vingerafdrukken kan worden vastgesteld dat eiser en degene ten aanzien van wie op de Nederlandse ambassade te Sana’a is vastgesteld dat hij de biologische zoon is van (moeder), wel degelijk één en dezelfde persoon zijn, aldus de gemachtigde van eiser ter zitting.

2.26. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat verweerder zich op het standpunt stelt dat het aan eiser is om aan te tonen dat hij dezelfde persoon is als degene van wie destijds op de Nederlandse ambassade te Sana’a DNA-materiaal en vingerafdrukken zijn afgenomen en ten aanzien van wie destijds door middel van DNA-onderzoek is vastgesteld dat hij de biologische zoon is van (moeder).

2.27. Gelet op het verhandelde ter zitting, stelt de rechtbank vast dat met betrekking tot de afwijzingsgrond dat sprake is van (een vermoeden van) identiteitsfraude, partijen verdeeld zijn over de vraag op wie de bewijslast ter zake rust.

Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in 2.20. – kort gezegd: dat eiser met een mvv Nederland is ingereisd, terwijl geen sprake is van het verstrekken van onjuiste gegevens die hebben geleid tot de verlening van de mvv –, rust naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige zaak de bewijslast ter zake op verweerder, naar analogie van het algemene beginsel dat bij het nemen van een belastend besluit de bewijslast op het bestuursorgaan rust. Derhalve is het in de onderhavige zaak aan verweerder om zijn standpunt dat sprake is van (een vermoeden van) identiteitsfraude, te onderbouwen en in dat kader de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren. Verweerder heeft dit ten onrechte nagelaten.

2.28. De rechtbank merkt, voor de volledigheid, nog op dat zij uit de door verweerder als bijlage 1 bij het verweerschrift overgelegde stukken (het ‘Verklaringsformulier Ouderschapsonderzoek’ en de daaraan gehechte foto, welke stukken – naar het de rechtbank toeschijnt – beide zijn voorzien van een vingerafdruk van degene ten aanzien van wie is vastgesteld dat hij de biologische zoon is van moeder) afleidt dat verweerder kennelijk beschikt of kan beschikken over bedoelde vingerafdrukken (al dan niet in kopie). Het is de rechtbank overigens voorshands onduidelijk hoe de beschikbaarheid van op de Nederlandse ambassade te Sana’a van eiser afgenomen vingerafdrukken zich verhoudt tot de bij brief van 23 oktober 2008 gegeven opdracht aan de minister van Buitenlandse Zaken om die vingerafdrukken te vernietigen (zie het hiervoor in 2.6. vermelde).

2.29. Meer in het algemeen merkt de rechtbank nog het volgende op.

Identiteitsfraude is een ernstig misdrijf ter bestrijding waarvan nationaal en internationaal grote inspanningen worden verricht. Het komt de rechtbank dan ook voor dat ook vanuit

een oogpunt van openbare orde van groot belang is dat, bij een redelijk vermoeden van identiteitsfraude door eiser (en/of moeder), (onder omstandigheden ook strafrechtelijk) onderzoek ter zake wordt opgestart.

2.30. Gelet op al het voorgaande is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 3:46 Awb, omdat het niet berust op een deugdelijke motivering. Voorts is het besluit genomen in strijd met artikel 3:2 Awb, omdat verweerder heeft nagelaten bij de voorbereiding van het besluit de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten. Het beroep is gegrond.

Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

2.31. Voor veroordeling overeenkomstig artikel 8:75, eerste lid, Awb van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat thans aanleiding. Het bedrag van de te vergoeden proceskosten moet naar het oordeel van de rechtbank worden bepaald op € 874,- [1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,- en wegingsfactor 1].

3. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit van 6 mei 2010;

- bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvraag van eiser van 6 mei 2009 dient te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,- en bepaalt dat verweerder deze kosten aan eiser dient te vergoeden.

Aldus gegeven door mr. R. Depping en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. P.C.J. Timmerman-Lindeijer als griffier op 2 mei 2011.

De griffier, De rechter,

Tegen de uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC te

’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Awb, één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten genoemd

in artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, Awb of aan het eerste lid of tweede lid van artikel 85 Vw 2000.

Afschrift verzonden op: