Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 22-12-2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:27993 BO9911, AWB 10/8604 PRBESL

Rechtbank 's-Gravenhage, 22-12-2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:27993 BO9911, AWB 10/8604 PRBESL

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
22 december 2010
Datum publicatie
5 januari 2011
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2010:BO9911
Zaaknummer
AWB 10/8604 PRBESL

Inhoudsindicatie

Projectbesluit. Bouwvergunning. Verzoek om schorsing van de bouwvergunning.

Het projectbesluit is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Het bouwproject is van gemeentelijk belang. Er heeft voldoende belangenafweging plaatsgevonden. De impliciete ontheffing van art. 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening wordt niet onredelijk geacht. Architectonische bezwaren tegen de bouwvergunning kunnen het welstandsadvies niet opzij zetten, nu geen contra-expertise is overgelegd en niet is aangegeven welke criteria uit het welstandsbeleid zouden zijn geschonden. De wijze waarop de aan te vangen heiwerkzaamheden zullen worden gecontroleerd waarborgen verzoekers belangen voldoende. De voorzieningenrechter ziet geen grond dat het bestreden besluit in beroep geen stand zal houden en daarom geen reden de bouwvergunning te schorsen.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK 's-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

reg. nr. AWB 10/8604 PRBESL

UITSPRAAK ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[A], wonende te [plaats], verzoeker,

ten aanzien van het besluit van 25 oktober 2010 van het college van burgemeester en wethouders, verweerder.

Derde partij: [B], gevestigd te [plaats], vergunninghouder.

Procesverloop

Verweerder heeft ten behoeve van het oprichten van 105 woningen en een stallingsgarage ter plaatse van de Tinaarlostraat 5 tot en met 219 en de Wapserveenstraat 248 tot en met 462 te Den Haag, kadastraal bekend sectie AW, nummers 461 en 1588, het geldende bestemmingsplan middels een projectbesluit buiten toepassing gelaten, voor zover het bouwplan hiermee in strijd is, en heeft vergunninghouder bij besluit van 25 oktober 2010 een reguliere bouwvergunning verleend.

Hiertegen heeft verzoeker bij brief van 3 december 2010 beroep ingesteld (AWB 10/8603 PRBESL). Bij afzonderlijke brief van dezelfde datum heeft verzoeker de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (AWB 10/8604 PRBESL).

Het verzoek om voorlopige voorziening is op 14 december 2010 ter zitting behandeld. Daarbij is verzoeker in persoon verschenen, bijgestaan door [C], en heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F.P. Larive-Bonsen en mr. drs. M.S. Hanekamp. Namens vergunninghouder zijn verschenen [D] en [E].

Beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening

Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Het bouwplan voorziet in het oprichten van een woningbouwcomplex en een ondergrondse stallingsgarage ter plaatse van de Tinaarlostraat 5 tot en met 219 en de Wapserveenstraat 248 tot en met 462 te Den Haag.

Verzoeker verzet zich met name tegen het geplande vijf laags appartementencomplex. Hij is eigenaar van een nieuwbouwwoning in de buurt van het bouwplan. Verzoeker en de andere eigenaren van nieuwbouwwoningen in de buurt hebben altijd begrepen dat er drie laags eengezinswoningen in de Tinaarlostraat zouden worden gerealiseerd. Het in plaats daarvan te realiseren vijf laags appartementencomplex is in strijd met het bestemmingsplan. In het projectbesluit heeft verweerder volgens verzoeker nauwelijks gemotiveerd waarom hij wil afwijken van het bestemmingsplan. Verweerder heeft gesteld het bouwplan in te willen passen in een nieuw bestemmingsplan voor het winkelgebied Leyweg. Verzoeker ziet hierin een achteraf repareren van een verboden situatie. Over de nieuwe plannen zijn verzoeker en de overige nieuwe kopers onvoldoende geïnformeerd. Met hun belangen heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden. Ook heeft verweerder verzoekers welstandstechnische bezwaren ongemotiveerd terzijde geschoven. Ten slotte heeft verzoeker betoogd dat verweerder - in strijd met zijn parkeerbeleid - het de projectontwikkelaar heeft toegestaan om een groot aantal parkeerplaatsen in de openbare ruimte te realiseren, terwijl het beleid juist inhoudt dat bij nieuwbouw altijd parkeergelegenheid op eigen grond moet worden gerealiseerd.

Op het bouwplan is het bestemmingsplan "Winkelcentrum Leyweg" van toepassing. Niet in geschil is dat het bouwplan voor zover het gaat om het realiseren van het vijf laagse appartementencomplex daarmee in strijd is. Het bestemmingsplan staat vier bouwlagen toe. Daarnaast worden bebouwingsvlakken overschreden en zijn enkele in het binnengebied aangegeven bergingen groter dan het bestemmingsplan toestaat.

In artikel 44, eerste lid, van de Wow is bepaald dat een reguliere bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd indien sprake is van één van de daar gegeven weigeringsgronden. Ingevolge het bepaalde onder c dient de bouwvergunning te worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen dan wel met een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10, 3.27 of 3.29 van de Wro of met een besluit als bedoeld in artikel 3.40, 3.41 of 3.42 van die wet.

Ingevolge artikel 46, derde lid, sub b, van de Wow, dient, wanneer het bouwen in strijd is met het bestemmingsplan, de aanvraag om bouwvergunning tevens te worden aangemerkt als een aanvraag om een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, van de Wro.

Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, van de Wro, kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project van gemeentelijk belang een projectbesluit nemen. Het tweede lid bepaalt dat het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing van het project dient te bevatten. Ingevolge het vierde lid van die bepaling, kan de gemeenteraad de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, delegeren aan burgemeester en wethouders.

Ingevolge artikel 8.4, tweede lid, van de Wro, wordt, indien gedurende de beroepstermijn met betrekking tot een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 bij de bevoegde rechter een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, de werking van het besluit opgeschort totdat op het verzoek is beslist.

Het nemen van een projectbesluit heeft blijkens artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wro, tot gevolg dat ten behoeve van de verwezenlijking van een concreet project dat afwijkt van een of meer bestemmingsplannen, die bestemmingsplannen in zoverre buiten toepassing blijven.

Ingevolge artikel 46, derde lid, onder b, van de Wow, wordt de aanvraag van een bouwvergunning in dit geval tevens aangemerkt als aanvraag van een projectbesluit.

Vooropgesteld wordt dat de raad van de gemeente Den Haag bij besluit van 18 september 2008 de bevoegdheid tot het nemen van een projectbesluit, in overeenstemming met artikel 3.10, vierde lid, van de Wro, heeft gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders. Daarmee is gegeven dat verweerder in beginsel bevoegd was tot het nemen van het in geding zijnde projectbesluit.

Te beoordelen is of verweerder van die bevoegdheid ook in het onderhavige geval in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken. Nu het projectbesluit het resultaat is van een politiek-bestuurlijke afweging waarbij aan het college een redelijke mate van beleidsvrijheid toekomt, kan zodanig besluit door de rechter slechts terughoudend worden getoetst.

Verzoeker verwijt verweerder dat niet nader wordt gemotiveerd waarom in dit geval is gekozen voor een projectbesluit. De voorzieningenrechter stelt vast dat het projectbesluit is voorzien van een ruimtelijke onderbouwing. Die onderbouwing geeft in voldoende mate aan waarom verweerder in dit geval middels een projectbesluit de verwezenlijking van het bouwplan mogelijk wil maken. Verzoekers grief dat verweerder door het bouwplan in te passen in een nog op te stellen bestemmingsplan, achteraf een verboden situatie repareert, treft geen doel. De bevoegdheid van artikel 3.10 van de Wro is nu juist in het leven geroepen voor situaties als deze.

Het bouwplan zal worden gerealiseerd in Morgenstond-Midden. Blijkens de ruimtelijke onderbouwing is het bouwplan in nauw overleg met de gemeentelijke afdeling stedenbouw tot stand gekomen. Het plan betreft de vervanging van zes bestaande blokken rondom een gemeenschappelijke binnentuin. Het geeft invulling aan de gemeentelijke visie op Morgenstond-Midden en is een van de sluitstukken van de herstructurering. De gemeentelijke visie beschrijft voor deze locatie een structuur van gesloten bouwblokken binnen het bestaande stratensysteem. Dit plan voegt zich naadloos in dit systeem. De hoofdontsluiting geschiedt via de Hoogeveenlaan. Aan de andere zijde grenst het plangebied aan het voetgangersgebied van het winkelcentrum Leyweg. Aan de zijde van het winkelcentrum wordt een nieuwe verbindingsstraat gecreëerd ten behoeve van een goede verkeerscirculatie. Tevens is in het plan een autovrije verbindingsstraat opgenomen tussen de school aan de Tinaarlostraat en het buurtparkje aan de Wapserveenstraat.

Het plan introduceert een veelheid aan woningtypes, door vervanging van alle appartementen tot eengezinswoningen (40), appartementen (49) en benedenwoningen (16). De bebouwingshoogte past zich aan de maatvoering van de omliggende buitenruimte aan; aan het plantsoen vijf woonlagen aan de Wapserveenstraat aflopend naar vier en drie lagen, en aan de Tinaarlostraat drie lagen. Dit wijkt af van de vier lagen aan de Wapserveenstraat waar in het stedenbouwkundig kader vanuit werd gegaan. De aanleiding hiervoor is dat bij de bouwplannen die al gerealiseerd zijn, zoals de Hoogeveenlaan, de Zuiderhof en De Ley, ook op onderdelen is afgeweken van het stedenbouwkundig kader. Inmiddels is er aan de Hoogeveenlaan een middenblok in vijfenhalf (vijf lagen op een half verdiepte parkeervoorziening) in plaats van vier lagen gerealiseerd. In het project Zuiderhof tegenover de nu geplande bebouwing aan de Wapserveenstraat is het buurtparkje De Meent aangelegd in plaats van bebouwing in drie lagen. In het bouwplan Tinaarlostraat wordt ingespeeld op deze feitelijke situatie door hier de vijflaagse bebouwing te situeren. Het aflopen naar drie lagen in de Wapserveenstraat komt door het beoogde woningbouwprogramma waarin het de wens is conform het beleid op gebiedsniveau grondgebonden woningen te bouwen. De afstand van het vijf laagse appartementenblok tot de woningen aan de andere zijde van het centrale speelveld is circa 82 meter en levert geen schaduwhinder op voor speelveld en woningen. (De afstand van de bestaande vijfenhalf laags appartementenflat aan de Hoogeveenlaan tot de overzijde gelegen woningen is circa 104 meter).

De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat het projectbesluit is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Uit het voorgaande komt tevens naar voren dat de verwezenlijking van het project van gemeentelijk belang is.

Verweerder heeft in de ruimtelijke onderbouwing te kennen gegeven dat de aanvrager ernaar heeft gestreefd de belangen van toekomstige, maar ook van de omringende bewoners zo goed mogelijk bij het ontwerp van het bouwplan te betrekken. Om te komen tot een goede afstemming tussen het bouwplan en zijn omgeving is gekozen voor de aanleg van een openbare autovrije verbindingsstraat met speelelementen tussen de ingang van de school en het buurtpark De Meent. Hierdoor ontstaat een logische verbinding, aldus verweerder, tussen de school en de voorzieningen in het buurtparkje. Ook is het bouwplan zodanig ontworpen dat de waardevolle bestaande bomen in de Tinaarlostraat gehandhaafd kunnen blijven door kleinere voortuinen bij de eengezinswoningen op te nemen. Op 15 september 2010 is het plan aan omwonenden gepresenteerd en was er gelegenheid tot het stellen van vragen. Er bestond naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen verplichting voor verweerder om verzoeker in een eerder stadium bij de voorbereiding van het projectbesluit dan wel de bouwvergunning te betrekken. Het bieden van inspraak maakt sinds de invoering in 2005 van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure niet langer onderdeel uit van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geregelde bestemmingsplanprocedure. Het projectbesluit, dat naar zijn aard verwant is aan het bestemmingsplan, komt ingevolge de Wro en Bro tevens tot stand volgens de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. De voorzieningenrechter ziet voorshands niet in dat, daar waar voor het bestemmingsplan niet langer een inspraakvereiste geldt, dat voor het projectbesluit anders zou zijn. De Wro en het Bro bieden daarvoor in ieder geval geen aanknopingspunten.

Naar verweerder heeft verklaard in de ruimtelijke onderbouwing, is na zorgvuldige afweging de keuze gemaakt om het bouwplan door te zetten. De voorzieningenrechter heeft geen reden om aan de juistheid van die gang van zaken te twijfelen. Evenmin is gebleken dat verweerder daarbij de belangen van de omringende bewoners onvoldoende zou hebben afgewogen. Het gegeven dat verzoeker lange tijd in de veronderstelling was dat er drie laags appartementen gebouwd zouden gaan worden, maakt dat niet anders. Bestaande bouwplannen bieden natuurlijk geen garantie dat er geen wijzigingen plaatsvinden. Hier komt bij dat verzoeker tijdig zijn zienswijze op het voorgenomen besluit heeft ingediend en dat verweerder naar aanleiding daarvan verzoekers belangen heeft afgewogen. Voor zover de planologische herstructurering van de buurt verzoekers keuze om daar een woning te kopen negatief zou hebben kunnen beïnvloeden, was het wellicht verstandiger geweest om zich vóór die aanschaf van een en ander op de hoogte te stellen. Planologische wijzigingen zijn immers altijd mogelijk. Voor het geval de planologische wijziging daadwerkelijk schade zou veroorzaken, kan verzoeker verweerder natuurlijk altijd om vergoeding van planschade vragen.

Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening moet, indien de ligging of de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, volgens de geldende vastgestelde parkeernormen en de bijbehorende kaart.

Volgens het vierde lid van die bepaling kan verweerder ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste en het derde lid:

a. voor zover op andere wijze in het nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien;

b. (...)

Verzoeker vreest een toename van de parkeerdruk in de buurt als gevolg van het bouwplan. In de ruimtelijke onderbouwing heeft verweerder aangegeven dat het bouwplan een parkeerbehoefte creëert van 148 parkeerplaatsen (gemiddeld 1,4 per woning). Daarvan worden 48 in de stallingsgarage gerealiseerd. Op basis van het Definitief Ontwerp van de openbare ruimte worden 81 parkeerplaatsen in de openbare ruimte aangelegd en 18 privé op straatniveau op eigen terrein. Daarmee wordt in 147 parkeerplaatsen voorzien. Het bouwplan maakt deel uit van een grotere gebiedsontwikkeling, waarbinnen een groot deel van de bestaande bebouwing wordt vervangen. Verweerder hanteert de werkwijze dat per fase in die ontwikkeling een parkeerbalans wordt opgesteld. Binnen de fase waarvan het bouwplan deel uitmaakt, is bij eerdere bouwplannen (deelplan 3 De Zuiderhof en deelplan 7 De Ley) een overschot van 4 parkeerplaatsen ontstaan. Het tekort van één parkeerplaats binnen het onderhavige bouwplan kan daarmee worden gecompenseerd. Ook indien voor het vervallen van de twee parkeerplaatsen bij de school geen alternatief kan worden gevonden, kan het dan ontstane tekort van drie parkeerplaatsen nog steeds worden gecompenseerd. Van een toename van de parkeerdruk zal op die manier geen sprake zijn. Verweerder hanteert bij verbouwingen van bestaande panden of kleinschalige sloop-nieuwbouw het beleid dat de parkeerbehoefte volledig op eigen terrein moet worden opgelost. Bij een project als het onderhavige, waarbij sprake is van een parkeerdruk van minder dan 90 %, is het volgens de ruimtelijke onderbouwing mogelijk een gedeelte van de parkeerbehoefte op de openbare weg af te wikkelen. Het gaat dan om maatwerk. Gelet op artikel 2.5.30, vierde lid, van de Bouwverordening en het belang bij parkeerplaatsen is het niet onredelijk dat verweerder voor dit bouwproject impliciet ontheffing heeft verleend van de verplichting de parkeerbehoefte geheel op eigen terrein op te lossen. De eventuele gevolgen van deze werkwijze voor de mogelijkheid van het verkrijgen van een parkeervergunning, is in dit verband niet van belang.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan niet worden gezegd dat het resultaat van de belangenafweging kennelijk onredelijk is en dat verweerder aan verzoekers belangen meer gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met het bouwplan worden gediend. De voorzieningenrechter komt, mede in het licht van de voorheen reeds bestaande feitelijke en planologische situatie, tot het voorlopige oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid dit projectbesluit heeft kunnen nemen.

Verzoekers grief dat verweerder aan zijn architectonische bezwaren tegen het bouwplan ongemotiveerd is voorbijgegaan, mist feitelijke grondslag. De voorzieningenrechter verwijst naar verweerders reactie op verzoekers zienswijze, waarin uitgebreid op verzoekers standpunt is ingegaan. Het bestreden besluit berust op het positieve welstandsadvies van 16 december 2009. Niet gebleken is dat dit advies ondeugdelijk is. Het vertoont naar inhoud en wijze van totstandkoming niet zodanige gebreken dat verweerder dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Verzoeker heeft geen contra-expertise overgelegd en heeft evenmin gemotiveerd aangegeven welke criteria van het welstandsbeleid onjuist zouden zijn toegepast.

Omdat geen van de andere in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet genoemde weigeringsgronden zich voordoet, heeft verweerder, gelet op dit artikellid, op goede gronden de gevraagde bouwvergunning verleend.

Voor verzoekers stelling dat verweerder de vergunninghouder had moeten verplichten heipalen in de grond te boren in plaats van te slaan, bestaat geen grond. Verzoeker verwacht door de heiwerkzaamheden verzakkingen en scheuren in de fundering, maar heeft deze verwachting niet nader onderbouwd. Verweerder heeft op zijn beurt in de bouwvergunning eisen gesteld met betrekking tot het maken van een fundering en de verdere bouwactiviteiten. Het uitgangspunt daarbij is het voorkomen van schade door heitrillingen, zettingen en grondwaterstandsverlaging. Ter zitting heeft de vergunninghouder toegezegd dat de heiwerkzaamheden zullen worden gemonitord middels trillings- en hoogtemetingen. Wanneer schade dreigt te ontstaan aan panden in de buurt, zullen er meteen additionele maatregelen worden genomen en zal zo nodig voor een andere funderingsmethode worden gekozen. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar het ter zitting overgelegde rapport van FUGRO Ingenieursbureau BV, waarin de te volgen werkwijze uitgebreid wordt uitgelegd. In de bodemprocedure kan verzoeker weliswaar op dit stuk nog reageren, maar de voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen aanleiding te oordelen dat verzoekers belangen met de te volgen werkwijze niet voldoende zouden zijn gewaarborgd.

De voorzieningenrechter ziet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen grond dat het bestreden besluit in beroep geen stand zal houden en daarom geen reden om de bouwvergunning te schorsen.

Omdat verzoeker in de bodemprocedure nog moet kunnen reageren op het rapport van FUGRO Ingenieursbureau BV en ter zitting heeft aangegeven deskundigenadvies te willen inwinnen met betrekking tot het parkeerbeleid en de welstandstoetsing, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om gebruik te maken van de door artikel 8:86, eerste lid, van de Awb gegeven bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,

RECHT DOENDE:

Wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Aldus vastgesteld door mr. G.P. Verbeek, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Goederee.

Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010.