Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 10-06-2010, BN9923, Awb 07-47362

Rechtbank 's-Gravenhage, 10-06-2010, BN9923, Awb 07-47362

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
10 juni 2010
Datum publicatie
8 oktober 2010
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2010:BN9923
Zaaknummer
Awb 07-47362

Inhoudsindicatie

Eerdere asielaanvraag op grond van individueel ambtsbericht afgewezen. Bij herhaalde asielaanvraag komt eiser met rapporten van Liprodef en ISHR-SIDH die het individueel ambtsbericht weerspreken.

Niet op voorhand is uitgesloten dat dit nieuwe bewijs kan afdoen aan het eerdere besluit, waarbij de aanvankelijke asielaanvraag van eiser is afgewezen. Na bestudering van de, ongecensureerde, onderliggende stukken van de individuele ambtsberichten constateert de rechtbank dat – anders bij het onderzoeksrapporten die door eiser zijn overgelegd – uit de inhoud van de onderliggende stukken in het geheel niet blijkt wanneer en op welke wijze het onderzoek namens verweerder heeft plaatsgevonden. Nu de bevindingen van deze onderzoeksrapporten tegenstrijdig zijn aan de inhoud van het individuele ambtsbericht, bieden deze onderzoeken - in het licht van de summiere informatie betreffende het onderzoek door het Ministerie van Buitenlandse Zaken op dit punt- naar het oordeel van de rechtbank concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het individuele ambtsbericht.

Bovendien blijkt uit de ongecensureerde onderliggende stukken dat de vervalst bevonden stukken ook authentieke kenmerken bezitten. Na bestudering van de gecensureerde onderliggende stukken is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de wel authentiek bevonden kenmerken, niet inzichtelijk is geworden waarom het niet authentieke kenmerk desondanks heeft geleid tot de conclusie ‘vervalst’. Ook valt door de aanwezige authentieke kenmerken niet uit te sluiten dat, ongeacht de beweerde valsheid, de stukken gebruikt kunnen zijn in het kader van de gevangenhouding van eiser.

Beroep gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE

Nevenzittingsplaats Groningen

Sector Bestuursrecht

Vreemdelingenkamer

Zaaknummer: Awb 07/47362

Uitspraak in het geschil tussen:

X

burger van de Democratische Republiek Congo,

eiser,

gemachtigde: mr. P.B.Ph.M. Bogaers, advocaat te Nieuwegein,

en

DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE

(Immigratie- en Naturalisatiedienst),

te ’s-Gravenhage,

verweerder,

vertegenwoordigd door mr. C.H.H.P.N. Kelderman, ambtenaar ten departemente.

1. Ontstaan en loop van het geschil

1.1. Op 8 februari 2007 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 22 november 2007 afwijzend op de aanvraag beslist.

1.2. Op 20 december 2007 heeft eiser hiertegen beroep ingesteld. Op 21 februari 2007 zijn de gronden van het beroep ingediend. Op 23 april 2008 en op 27 mei 2008 zijn aanvullende gronden van beroep ingediend. Eiser heeft ter nadere onderbouwing van zijn standpunten tevens bij schrijven van 9 juni 2008, 11 juni 2008, 23 juni 2008, 8 juli 2008, 28 juli 2008, 2 september 2008, 17 september 2008, 1 oktober 2008, 14 oktober 2008, 27 oktober 2008, 16 januari 20009, 10 februari 2009 en 12 maart 2009, nadere stukken ingediend.

1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser toegezonden en hem in de gelegenheid gesteld om nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft op 7 april 2008 een verweerschrift ingediend. Op 3 april 2009 is een aanvullend verweerschrift ingediend.

1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 14 april 2009. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

1.5. Op 23 april 2009 heeft de rechtbank het onderzoek op grond van artikel 8:68 Awb heropend om kennis te nemen van de onderliggende stukken van de individuele ambtsberichten van 11 mei 2005 en 25 juli 2005.

1.6. Namens de Minister van Buitenlandse Zaken is bij aangetekend en vertrouwelijk schrijven van 14 mei 2009 aan het verzoek van de rechtbank om toezending van de onderliggende stukken voldaan met verwijzing naar het bepaalde in artikel 8:29, eerste lid, Awb dat van de nader aangeduide delen van de stukken uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen. Nadat beide partijen in de gelegenheid zijn gesteld hierop te reageren heeft de rechtbank, in andere samenstelling, op 10 juli 2009 beslist dat beperking van de kennisneming van de onderliggende stukken van de individuele ambtsberichten van 11 mei 2005 en 25 juli 2005 gerechtvaardigd is.

1.7. Door eiser zijn op 7 augustus 2009, 6 juli 2009 en 12 augustus 2009 nadere stukken ingediend.

1.8. Nadat partijen hiertoe toestemming hebben verleend, is het onderzoek gesloten op 8 december 2009.

2. Rechtsoverwegingen

Feiten en standpunten van partijen

2.1. Eiser heeft aan zijn asielaanvragen de volgende feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd. Eiser werkte als (...) voor het ‘(...)t’ in Congo. Op 5 december 2000 werd hij door soldaten gearresteerd en gevangen gehouden in de Centre Penitentiare et Reduction de Kinshasa (hierna: CPRK) omdat hij werd beschuldigd van het onderhouden van contacten met rebellen en het zijn van dubbelspion. Hoogverraad wordt in Congo met de doodstraf bestraft. Op 1 januari 2001 heeft eiser weten te ontsnappen en hij staat nu als voortvluchtig geregistreerd.

2.2. Eiser heeft eerder, te weten op 16 februari 2002, een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel. Bij besluit van 5 december 2005 is deze aanvraag afgewezen omdat eiser toerekenbaar onvoldoende reisdocumenten en documenten ter staving van zijn asielrelaas heeft overgelegd en het asielrelaas van eiser vervolgens door verweerder ongeloofwaardig is geacht. Dit, zoals is overwogen in het besluit van 5 december 2005, aangezien uit de individuele ambtsberichten van 11 mei 2005 en 25 juli 2005 is gebleken dat eiser niet staat ingeschreven in de registers van de (...) van december 2000 tot en met januari 2001. Uit deze ambtsberichten blijkt volgens verweerder bovendien dat de door eiser overgelegde kopieën van de ‘Avis de Recherche’ (hierna: het opsporingsbericht) en ‘Decision de Renvoi’ (hierna: de renvooibeslissing) vervalst zijn bevonden. Hierom kan volgens verweerder geen geloof worden gehecht aan de verklaringen van eiser dat hij op 5 december 2000 zou zijn gearresteerd wegens hoogverraad en hiervoor gevangen heeft gezeten en is het asielrelaas van eiser reeds om deze reden ongeloofwaardig. Bovendien heeft eiser zijn werkzaamheden voor (...) niet aannemelijk gemaakt.

2.3. Deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, heeft bij uitspraak van 22 augustus 2006, Awb 06/61, het tegen het besluit van 16 februari 2002 gerichte beroep van eiser ongegrond verklaard. Daarmee is de beslissing op de aanvraag van 16 februari 2002 in rechte onaantastbaar geworden.

2.4. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn, thans aan de orde zijnde, herhaalde aanvraag van 8 februari 2007 aangevoerd dat het onderzoek dat ten grondslag ligt aan de individuele ambtsberichten van 11 mei 2005 en 25 juli 2005 op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Uit onderzoek dat in Congo is verricht door de non-gouvermentele organisatie Liprodef, is volgens eiser gebleken dat de naam van eiser wel degelijk voorkomt in de registers van (...) Middels een perscommuniqué van 14 oktober 2006 heeft deze organisatie laten weten dat betrokkene wel staat geregistreerd en nu als voortvluchtig staat geregistreerd. Er is volgens eiser sprake geweest van frauduleus handelen door de vertrouwenspersoon in Congo. Slechts indien er door de familie van eiser geld zou worden betaald, zou er een voor eiser positief rapport worden uitgebracht aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

2.5. Verweerder heeft de aanvraag met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, Awb, afgewezen en overwogen dat de aan de aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden niet kunnen worden beschouwd als nieuw in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Hetgeen eiser naar voren heeft gebracht had eerder ingebracht kunnen en moeten worden en kan bovendien niet afdoen aan het eerdere besluit. Immers een individueel ambtsbericht moet worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan de Minister van Justitie ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Daartoe dient het ambtsbericht op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen, onder aanduiding van –voor zover mogelijk en verantwoord- de bronnen, waaraan deze is ontleend. Indien aan deze eisen is voldaan, mag de Minister bij de besluitvorming op asielaanvragen van de juistheid van de informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. Met betrekking tot de individuele ambtsberichten van 11 mei 2005 en 25 juli 2005 heeft een vertegenwoordiger van de Minister van Justitie de onderliggende stukken bekeken en op basis hiervan geoordeeld dat de individuele ambtsberichten qua inhoud en qua procedure zorgvuldig tot stand zijn gekomen en inhoudelijk inzichtelijk zijn. De juistheid van de individuele ambtsberichten is vervolgens door de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, van 22 augustus 2006 in rechte vast komen te staan. Hetgeen door eiser in de herhaalde aanvraag is aangevoerd is gelet hierop onvoldoende om de individuele ambtsberichten in twijfel te trekken. Immers van de door Liprodef aangetroffen authentieke documenten is reeds vast komen te staan dat deze vervalst zijn. De KMAR heeft bovendien de documenten op echtheid getoetst en op 9 februari 2007 geoordeeld, met verwijzing naar de individuele ambtsberichten, dat de documenten vervalst zijn. Het heeft op de weg van eiser gelegen een contra-expertise uit te laten voeren. Bovendien is niet gebleken op grond van welke informatie het onderzoek door Liprodef is opgestart en hoe Liprodef tot zijn conclusies is gekomen. Van fraude door de vertrouwenspersoon in Congo is bovendien geen sprake. Ook indien de door eiser genoemde vertrouwenspersoon betrokken is geweest bij het onderzoek in Congo, doet dit niets af aan het feit dat de ambtsberichten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen.

2.6. In beroep heeft eiser onder meer aangevoerd dat na Liprodef ook de International Society for Human Rights en het Société internationale pur les Droits de l’Homme (hierna: ISHR-SIDH) na langdurig onderzoek in de registers van de (...) eisers naam in de

registratie heeft aangetroffen, zoals volgens eiser blijkt uit het door hem overgelegde rapport. Eiser heeft in de beroepsfase bovendien de authentieke exemplaren van het eerder door eiser in kopie overgelegde opsporingsbericht en de renvooibeslissing overgelegd.

2.7 In het aanvullend verweerschrift van 3 april 2009 heeft verweerder opgemerkt dat eiser eerst na de negatieve uitspraak van 22 augustus aan vrienden gevraagd heeft om zijn familie te zoeken en zodoende via zijn broer C. in contact is gekomen met (...) Nu niet valt in te zien dat eiser niet eerder contact had kunnen zoeken met zijn broer en het onderzoek van (...) op verzoek van eiser heeft plaatsgevonden, kunnen de stukken van (...) en de daaropvolgende onderzoeken niet als een nieuwe feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 Awb worden aangemerkt. Voorts heeft verweerder opgemerkt dat door ISDH/SIDH enkel een model van een bladzijde uit het gevangenisregister is overgelegd. Niet valt in te zien dat als de zaak van eiser aanhangig is bij het militaire gerechtshof dit niet met officiële documenten zou kunnen worden aangetoond.

Beoordeling van het beroep

2.8. Vooropgesteld moet worden dat met de uitspraak van 22 augustus 2006 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, in rechte is komen vast te staan dat verweerder op goede gronden heeft besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De aanvraag van 8 februari 2007, die thans ter beoordeling voorligt, wordt aangemerkt als een herhaalde aanvraag. Uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRS) -onder meer de uitspraak van 8 oktober 2007, AB 2007,378- volgt dat, indien na een eerdere afwijzende beslissing een materieel vergelijkbare beslissing wordt genomen, voorshands moet worden aangenomen dat het door de ABRS gehanteerde beoordelingskader in de weg staat aan een rechterlijke toetsing van dat besluit, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 (Bahaddar tegen Nederland, JV 1998/45) voordoen, staat voornoemd beoordelingskader evenmin in de weg aan een rechterlijke toetsing van het besluit als ware het een eerste afwijzing.

2.9. De ABRS merkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aan, feiten of omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet vóór het nemen van dat besluit konden en derhalve gelet op artikel 31, eerste lid, Vw 2000, behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve gelet op laatstgenoemde bepaling, behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand uitgesloten is dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat rust.

2.10. De rechtbank is van oordeel dat eiser ter ondersteuning van zijn herhaalde asielaanvraag nieuwe bewijsstukken heeft overgelegd van zijn eerder ingenomen standpunten en dat eiser hiermee nieuwe feiten heeft aangedragen die maken dat een hernieuwde rechterlijke beoordeling dient plaats te vinden als hiervoor omschreven. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.

2.10.1. Het afwijzende besluit van verweerder van 5 december 2005 is voornamelijk gebaseerd op de inhoud van de individuele ambtsberichten van 11 mei 2007 en 25 juli 2007. De omstandigheid dat volgens de individuele ambtsberichten eisers naam niet voorkomt in de registers van de (...) en het opsporingsbericht en de renvooibeslissing vervalst zijn bevonden, zijn aanleiding geweest om het asielrelaas van eiser reeds om deze reden ongeloofwaardig te achten.

2.10.2. In het individuele ambtsbericht van 11 mei 2005 is met betrekking tot de registratie van eiser in de (...) opgenomen:

‘De naam van betrokkene staat niet ingeschreven in de registers van de (...) in de periode van december 2000 – januari 2001.’

In het perscommuniqué van (...) van 14 oktober 2006 is opgenomen, voor zover relevant,:

‘(...)

In aanvulling hierop heeft (...) in een rapportage van 15 december 2007 in reactie op het individuele ambtsbericht van 11 mei 2005 het volgende opgemerkt:

‘(...)

(…)

De (...) zweert op haar woord van eer en onder naleving van de beroepsethiek van de rechten van de mens dat de nadere uitleg op de antwoorden van dit onderzoek waarheidsgetrouw zijn en ter plaatse kunnen worden geverifieerd.’

In het in beroep door eiser overgelegde rapport van de non-gouvernementele organisatie ISHR-SIDH van 10 januari 2008 is, voor zover van belang, opgenomen:

1. (...)

2. (...)

2.10.3. De nieuwe informatie zoals deze blijkt uit het perscommuniqué van (...) en het rapport van ISHR-SIDH is naar het oordeel van de rechtbank nieuw bewijs ter ondersteuning van het eerder door eiser ingenomen standpunt dat hij wel gevangen heeft gezeten in de (...). Niet op voorhand is uitgesloten dat dit nieuwe bewijs kan afdoen aan het besluit van 5 december 2005, waarbij de aanvankelijke asielaanvraag van eiser is afgewezen. Immers zowel uit het onderzoek van (...)als uit het onderzoek van ISHR-SIDH blijkt onafhankelijk van elkaar dat eiser op 15 december 2000 in het (militaire) strafregister is ingeschreven. Deze informatie ondersteunt het relaas van eiser dat hij gevangen heeft gezeten in de(...)en is in strijd met de informatie uit het individueel ambtsbericht van 5 mei 2005 waarin staat dat de naam van eiser niet voorkomt in het register.

2.10.4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het onderzoek door (...) eerder opgestart had kunnen en moeten worden en dat hierom geen sprake kan zijn van nieuw gebleken feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen. Echter, hoewel de rapportage van (...) geruime tijd na het eerste besluit van verweerder tot stand is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat eiser met het opstarten van het onderzoek door (...) onvoldoende voortvarend te werk is gegaan. Immers, eiser heeft zich vanaf de aanvraag steeds op het standpunt gesteld dat hij gevangen heeft gezeten in de (...) en hij heeft dit standpunt ook met stukken onderbouwd. Pas bij de uitspraak van 22 augustus 2006 is duidelijk geworden dat hetgeen eiser had ingebracht onvoldoende was. Voorts heeft (...) eerst ter gelegenheid van een bezoek aan de gevangenis op 27 september 2006 en 11 oktober 2006 ter gelegenheid van de viering van vierde internationale dag tegen de doodstraf geconstateerd dat de naam van eiser voorkomt in de registratie van de (...). Onder die omstandigheden kan niet gesteld worden dat sprake is van bewijsstukken die niet voor het nemen van het besluit van 22 november 2007 ingebracht konden worden.

2.10.5. De omstandigheid dat (...) een mensenrechtenorganisatie is, maakt voorts niet dat deze niet als objectieve bron kan worden aangemerkt. De rechtbank ziet in hetgeen door partijen naar voren is gebracht ook anderszins geen reden om te twijfelen aan de objectiviteit van (...).

2.10.6. Voor zover verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat het perscommuniqué niet tot een ander oordeel van verweerder kan leiden omdat het gebaseerd is op vervalste stukken overweegt de rechtbank dat nergens uit blijkt dat het perscommuniqué is gebaseerd op de renvooibeslissing en het opsporingsbericht. Weliswaar wordt hier door (...) naar verwezen en is door eiser aangevoerd dat (...) de authentieke stukken in het register heeft aangetroffen, dit doet echter niet af aan het feit dat blijkens het perscommuniqué de bevindingen zijn gebaseerd op een bezoek aan het (...) alwaar de naam van eiser is aangetroffen in het register.

2.10.7. De bevindingen van (...) worden bevestigd door het rapport van de ISHR-SIDH van 10 januari 2008 dat door eiser in beroep is overgelegd. De rechtbank merkt dit rapport aan als een nadere onderbouwing van het reeds eerder, onder verwijzing naar het perscommuniqué van Liprodef, ingenomen standpunt dat eiser op 15 december 2000 in het register van de (...) is ingeschreven. In de omstandigheid dat het rapport eerst in beroep is overgelegd, ziet de rechtbank daarom geen reden om het rapport niet in de beoordeling te betrekken. Bovendien ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de deskundigheid en onpartijdigheid van de ISHR-SIDH. Blijkens het rapport heeft de ISHR-SIDH, na uitgebreid onderzoek in de registers, de naam van eiser in het register van de (...) aangetroffen. In het rapport is gedetailleerd vermeld op welke data en tijdstippen het onderzoek heeft plaatsgevonden en door wie het onderzoek is verricht. Het feit dat slechts een model van een bladzijde van het register is overgelegd doet niet af aan de bevindingen van het onderzoek van de ISHR-SIDH.

2.11. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit, de motivering ervan en de wijze waarop deze tot stand is komen door de bestuursrechter kunnen worden getoetst.

2.12. Deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, heeft in hetgeen eiser in de eerdere procedure naar voren gebracht, geen aanleiding gezien de onderliggende stukken van de individuele ambtsberichten op te vragen. Gelet echter op deze nieuwe bewijsstukken heeft de rechtbank aanleiding gezien om - met instemming van partijen - alsnog de onderliggende stukken op te vragen.

2.13. Na bestudering van de, ongecensureerde, onderliggende stukken van de individuele ambtsberichten constateert de rechtbank dat uit de inhoud van de onderliggende stukken in het geheel niet blijkt wanneer en op welke wijze het onderzoek namens verweerder in de registers van de (...) heeft plaatsgevonden. Hier staat tegenover dat in het perscommuniqué van (...) wel is opgenomen dat hun onderzoek in de (...) op 27 september 2006 en op 11 november 2006 heeft plaatsgevonden en ook ISHR-SIDH concrete informatie heeft verschaft over het hun verrichte onderzoek. Nu de bevindingen van zowel Liprodef als ISHR-SIDH tegenstrijdig zijn aan de inhoud van het individuele ambtsbericht van 11 mei 2005, bieden deze onderzoeken - in het licht van de summiere informatie betreffende het onderzoek door het Ministerie van Buitenlandse Zaken op dit punt- naar het oordeel van de rechtbank concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het individuele ambtsbericht van 11 mei 2005.

2.14. Met betrekking tot de renvooibeslissing en het opsporingsbericht overweegt de rechtbank voorts dat in het ambtsbericht van 25 juli 2005 is geconcludeerd dat deze stukken vervalst zijn bevonden. Uit de ongecensureerde onderliggende stukken blijkt echter reeds dat de renvooibeslissing en het opsporingsbericht ook authentieke kenmerken bezitten. Na bestudering van de gecensureerde onderliggende stukken is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de wel authentiek bevonden kenmerken, niet inzichtelijk is geworden waarom het niet authentieke kenmerk desondanks heeft geleid tot de conclusie ‘vervalst’. Ook valt door de aanwezige authentieke kenmerken niet uit te sluiten dat, ongeacht de beweerde valsheid, de stukken gebruikt kunnen zijn in het kader van de gevangenhouding van eiser.

2.15. Nu het individuele ambtsbericht van 25 juli 2005 niet gedragen wordt door de onderliggende stukken en er ten aanzien van het individuele ambtsbericht van 11 mei 2005 concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid daarvan, op een voor de afwijzing van de asielaanvraag essentieel onderdeel, had verweerder zich niet zonder nader onderzoek op deze ambtsberichten mogen baseren. Het bestreden besluit is hierdoor in strijd met artikel 3:2 Awb. Voorts heeft verweerder ten onrechte met toepassing van artikel 4:6 Awb de aanvraag afgewezen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Aan bespreking van hetgeen overigens door eiser is aangevoerd, komt de rechtbank in verband hiermee niet meer toe.

2.16. Er is aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Gelet op de ingewikkeldheid van de zaak ziet de rechtbank aanleiding bij de proceskostenberekening wegingsfactor 2 te hanteren. Het bedrag van de te vergoeden proceskosten moet naar het oordeel van de rechtbank worden bepaald op € 1.288,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting x wegingsfactor 2).

3. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit van 22 november 2007;

- bepaalt dat verweerder binnen twaalf weken na de datum van verzending van deze uitspraak opnieuw dient te beslissen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 1.288,- en bepaalt dat verweerder deze kosten aan de griffier van de rechtbank dient te vergoeden.

Aldus gegeven door mr. S.M. Schothorst en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. N. Stahlmecke als griffier op 10 juni 2010.

de griffier

de rechter

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht, één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.

Afschrift verzonden op: