Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 22-07-2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:14205 BN2758, AWB 09/17451

Rechtbank 's-Gravenhage, 22-07-2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:14205 BN2758, AWB 09/17451

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
22 juli 2010
Datum publicatie
29 juli 2010
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2010:BN2758
Zaaknummer
AWB 09/17451

Inhoudsindicatie

Ter zitting is een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 6 van het EVRM. Verzoek om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn in de asielprocedure. In een zaak als deze, waarin het geschil aanvangt bij het instellen van beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag, het beroep wordt ingetrokken omdat verweerder het besluit heeft ingetrokken en daardoor een nieuw besluit op de aanvraag zal moeten nemen, acht de rechtbank een termijn van ten hoogste twee jaar redelijk, waarbij de behandeling van het beroep ten hoogste twee jaar mag duren.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE

Vreemdelingenkamer

Nevenzittingsplaats Arnhem

Registratienummer: AWB 09/17451

Datum uitspraak: 22 juli 2010

Uitspraak

Ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)

inzake

[naam eiseres]

geboren op [geboortedatum]

v-nummer [nummer]

gesteld staatloos,

eiseres,

gemachtigde mr. G.J. van der Graaf,

en haar minderjarige dochter:

[naam dochter]

geboren op [geboortedatum dochter]

staatloos,

tegen

de Staatssecretaris van Justitie, thans de Minister van Justitie

Immigratie- en Naturalisatiedienst,

verweerder.

Het procesverloop

Bij besluit van 23 april 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 13 oktober 2003 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.

Op 14 mei 2009 heeft eiseres beroep ingesteld tegen dit besluit.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 9 november 2009. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. D.S. Asarfi.

De rechtbank heeft in de in de onderhavige zaak voorliggende vraag naar de overschrijding van de redelijke termijn aanleiding gezien het onderzoek op 29 maart 2010 te heropenen en het beroep ter behandeling door te verwijzen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank en nevenzittingsplaats.

Bij brief van 13 april 2010 heeft de rechtbank partijen op de hoogte gesteld van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 7 april 2010 (LJN BM0213) en de partijen gelegenheid geboden binnen twee weken na dagtekening van de brief schriftelijk op genoemde uitspraak te reageren. Verweerder heeft op 27 april 2010 haar reactie kenbaar gemaakt aan de rechtbank. Eiseres heeft dit op 29 april 2010 gedaan. De rechtbank heeft geconcludeerd dat behandeling van het beroep door de meervoudige kamer van deze rechtbank en nevenzittingsplaats niet langer noodzakelijk was. Vervolgens heeft de rechtbank, nadat daartoe toestemming was verkregen van beide partijen, het onderzoek zonder nadere zitting op 31 mei 2010 gesloten.

De beoordeling

1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit - de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen - te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.

2. Ter staving van haar asielaanvraag heeft eiseres, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht. Eiseres is afkomstig uit Tadzjikistan. In 1995 is zij in Karinovsk gaan wonen in de huidige Russische Federatie. In februari 2003 is eiseres verkracht door een huisvriend en is zwanger geworden. Deze zwangerschap is een grote schaamte voor haar ouders. Eiseres kan in Rusland geen medische voorzieningen krijgen en kan daar evenmin werken, omdat zij staatloos is. Op 15 september 2003 is eiseres uit Rusland gevlucht.

3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en heeft daaraan het volgende, kort samengevat, ten grondslag gelegd. Verweerder heeft eiseres het bepaalde in artikel 31, tweede lid, onder f, van de Vw 2000 tegengeworpen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij het Russisch staatsburgerschap niet heeft verkregen, zodat wordt aangenomen dat zij dat staatsburgerschap bezit. Volgens verweerder zijn de door eiseres in de Russische Federatie ondervonden problemen onvoldoende om tot vergunningverlening over te gaan.

4. Hiermee kan eiseres zich niet verenigen en daartoe wordt het volgende, kort samengevat, aangevoerd. Eiseres meent dat haar niet tegengeworpen kan worden dat zij niet meer over de geboorteakte en het geboortebewijs van haar dochter beschikt, nu zij deze documenten is kwijtgeraakt tijdens haar reis naar Nederland. De treinkaartjes of andere reisbescheiden heeft eiseres niet zelf in bezit gehad. Eiseres meent voorts dat verweerder onvoldoende is ingegaan op haar stelling dat zij nauwelijks in de gelegenheid is gesteld om gedetailleerde verklaringen af te leggen omtrent de reisroute. Ten onrechte heeft verweerder overwogen dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat haar het Russisch staatsburgerschap is verleend. Verweerder heeft niet in redelijkheid kunnen concluderen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij illegaal, zonder permanente woonregistratie, in de Russische Federatie heeft verbleven en de Russische nationaliteit niet zou hebben.

5. De rechtbank overweegt als volgt.

6. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het relaas van eiseres ongeloofwaardig is.

7. Op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt bij de beoordeling van de aanvraag (mede) betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- en of identiteitsdocumenten dan wel andere documenten heeft overgelegd, tenzij het ontbreken daarvan niet aan hem is toe te rekenen.

8. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres onvoldoende heeft meegewerkt aan de vaststelling van haar reisroute, nu verwacht mocht worden dat zij meer gedetailleerde verklaringen kon afleggen omtrent de treinreis en de plaatsen en landen waardoor zij zou zijn gereisd. Voorts is niet gebleken, anders dan eiseres stelt, dat zij onvoldoende in de gelegenheid is gesteld over haar reis te verklaren. Reeds hierom heeft verweerder het bepaalde in artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000 bij de beoordeling van de aanvraag kunnen betrekken. Hetgeen overigens in dit kader door partijen is aangevoerd, behoeft derhalve geen bespreking.

9. Het niet voldoen aan een van de voorwaarden als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef onder a tot en met f, van de Vw 2000 brengt volgens vaste jurisprudentie en het beleid, neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000 in hoofdstuk C14/3, zoals dat ten tijde van het besluit van 23 april 2009 luidde, met zich dat verweerder bij zijn verdere beoordeling slechts van de juistheid van de verklaringen van eiseres hoeft uit te gaan, indien in het relaas geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Van het asielrelaas dient dan een positieve overtuigingkracht uit te gaan.

10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het niet geloofwaardig hoeven achten dat eiseres illegaal in de Russische Federatie heeft verbleven en niet in het bezit is van de Russische nationaliteit. Blijkens het algemeen ambtsbericht Staatsburgerschap- en Vreemdelingenwetgeving in de republieken van de voormalige Sovjet-Unie van 14 augustus 2002 hebben personen die niet over een woonregistratie voor een bepaalde plaats in de Russische Federatie beschikken, in beginsel in die plaats geen toegang tot de meeste economische en sociale voorzieningen. Daarnaast wordt in vrijwel alle contacten met autoriteiten en bijvoorbeeld werkgevers en huisbazen naar het (binnenlands) paspoort gevraagd, met daarin de woonregistratie. Volgens het ambtsbericht is het derhalve in beginsel niet goed mogelijk om zonder woonregistratie op normale wijze deel te nemen aan het maatschappelijk leven. Daarbij is vermeld dat zaken als legaal werken en wonen, stemrecht, scholing voor de kinderen, huwen, scheiden, aangifte van de geboorte van een kind, afsluiten van een telefoonlijn, verkrijgen van een rijbewijs en het laten registreren van de geboorte van kinderen in principe niet mogelijk zijn zonder het tonen van het paspoort met daarin een woonregistratie. Verweerder heeft het derhalve naar het oordeel van de rechtbank niet geloofwaardig kunnen vinden dat eiseres illegaal in Rusland heeft verbleven nu zij, zoals zij verklaard heeft tijdens het nader gehoor op 17 maart 2008, vanaf haar veertiende levensjaar in de Russische Federatie heeft gewoond, daar het voortgezet onderwijs heeft gevolgd, in het huwelijk is getreden, op de markt levensmiddelen heeft verkocht, bevallen is van een dochter en deelgenomen heeft aan het maatschappelijk leven. Voorts heeft eiseres verklaard dat zij naar de politie is geweest om aangifte te doen van verkrachting en gesteld noch gebleken is dat zij problemen van de zijde van de politie heeft ondervonden vanwege illegaal verblijf.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 17 januari 2005, zaak nr. 200408587/1, heeft kunnen concluderen dat het niet geloofwaardig is dat eiseres, zonder een verplichte woonregistratie en derhalve illegaal, in Rusland heeft kunnen verblijven.

11. Nu eiseres geen gronden heeft aangevoerd tegen verweerders conclusie dat de in de Russische Federatie ondervonden problemen onvoldoende zwaarwegend zijn om tot vergunningverlening over te gaan en niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres, naar zij stelt, het Russisch staatsburgerschap niet zou zijn verleend, is haar terecht een verblijfvergunning onthouden.

12. Het door verweerder gevoerde beleid ten aanzien van vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken is neergelegd in paragraaf B14 van de Vc 2000. De vreemdeling komt ingevolge dit beleid in aanmerking voor verblijf als cumulatief aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

- de vreemdeling heeft zelfstandig geprobeerd zijn vertrek te realiseren. Hij heeft zich aantoonbaar gewend tot de vertegenwoordiging van het land of de landen waarvan hij de nationaliteit heeft, dan wel tot het land of de landen waar hij als staatloze vreemdeling eerder zijn gewone verblijfplaats had, en/of andere landen waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat de vreemdeling aldaar toegang zal worden verleend; en

- hij heeft zich gewend tot de Internationale Organisatie voor Migratie (hierna: IOM) voor facilitering van zijn vertrek en deze organisatie heeft aangegeven dat zij niet in staat is het vertrek van de vreemdeling te realiseren vanwege het feit dat de vreemdeling stelt niet te kunnen beschikken over reisdocumenten; en

- hij heeft, al dan niet door tussenkomst van de vreemdelingenpolitie, verzocht om bemiddeling van de Dienst Terugkeer & Vertrek (hierna: DT&V) bij het verkrijgen van de benodigde documenten van de autoriteiten van het land waar hij naar toe kan gaan, welke bemiddeling niet het gewenste resultaat heeft gehad; en - er is sprake van een samenhangend geheel van feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat betrokkene buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten; het dient daarbij te gaan om objectieve, verifieerbare feiten en omstandigheden die zien op de persoon van betrokkene en die in de eerste plaats zijn onderbouwd met bescheiden; en - hij verblijft zonder verblijfstitel in Nederland, en voldoet niet aan andere voorwaarden voor een verblijfsvergunning.

13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet voldoet aan voormeld beleid. Eiseres heeft immers niet aangetoond dat zij zich heeft gewend tot de vertegenwoordiging van het land waarvan zij de nationaliteit heeft, dan wel tot andere landen in welke zij eerder heeft verbleven, teneinde haar terugkeer te realiseren. Voorts heeft eiseres geen verklaring van de Tadzjiekse of Russische autoriteiten overgelegd inhoudende dat zij niet in het bezit zal worden gesteld van een vervangend reisdocument. Ook heeft eiseres niet aangetoond dat zij zich heeft gewend tot de IOM voor facilitering van haar vertrek. Verder heeft eiseres zich ook niet gemeld tot de DT&V met het verzoek om bemiddeling bij het verkrijgen van de benodigde documenten van de autoriteiten van het land waar zij naar toe kan gaan. Evenmin is er sprake van een door DT&V opgestelde verklaring waaruit blijkt dat het betreffende consulaat weigert een vervangend reisdocument te vertrekken hoewel de nationaliteit en identiteit niet wordt betwist.

14. Eiseres heeft ter zitting, onder verwijzing naar artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), verzocht om vergoeding van de schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn in haar asielprocedure. De rechtbank ziet geen aanleiding om voormeld verzoek buiten behandeling te laten. Van strijd met de goede procesorde is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, temeer nu verweerder ter zitting en na heropening van het onderzoek zijn standpunt ter zake naar voren heeft kunnen brengen.

15. Volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM), onder meer het arrest van 5 oktober 2000, Maaouia tegen Frankrijk, nr. 39652/98, 2001, 80, vallen procedures over de binnenkomst, het verblijf en de uitzetting van vreemdelingen buiten het bereik van artikel 6 van het EVRM.

Aangezien het geschil betrekking heeft op een verzoek om schadevergoeding in verband met een verblijfsrechtelijke procedure, kan het verzoek tot vergoeding van immateriële schade niet op deze verdragsbepaling worden gebaseerd. De rechtszekerheid als algemeen aanvaard rechtsbeginsel dat aan artikel 6 van het EVRM mede ten grondslag ligt, geldt echter evenzeer binnen de nationale rechtsorde, los van die verdragsbepaling en noopt er toe dat een dergelijk verzoek en het daaruit voortvloeiende geschil binnen een redelijke termijn, in voorkomend geval na behandeling door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht, tot finale vaststelling leidt. Aangezien dit vereiste als neergelegd in artikel 6 van het EVRM op dat rechtsbeginsel berust, wordt aansluiting gezocht bij de jurisprudentie van het EHRM (onder meer het arrest van 29 maart 2006, Pizzati tegen Italië, nr. 62361/00, JB 2006/134) over de uitleg van deze verdragsbepaling. Uit de jurisprudentie volgt dat bij overschrijding van de redelijke termijn, behoudens bijzondere omstandigheden, spanning en frustratie als grond voor vergoeding van immateriële schade wordt verondersteld.

16. De rechtbank stelt op basis van de dossierstukken vast dat eiseres op 13 oktober 2003 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. Bij beschikking van 16 oktober 2003 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Eiseres heeft tegen het afwijzende besluit op 16 oktober 2003 beroep ingesteld. Bij brief van 30 oktober 2003 heeft verweerder beschikking ingetrokken. Hierop heeft eiseres op gelijke datum besloten het beroep in te trekken. Bij beschikking van 16 oktober 2008 heeft verweerder de aanvraag wederom afgewezen. Eiseres heeft daartegen op 11 november 2008 beroep ingesteld. Bij schriftelijke mededeling van 20 februari 2009 is de beschikking van 16 oktober 2008 ingetrokken, waarop eiseres het daar haar ingestelde beroep heeft ingetrokken. Bij besluit van 23 april 2009 heeft verweerder de aanvraag vervolgens afgewezen.

17. In zaken die bestaan uit een bezwaarschriftprocedure en twee rechterlijke instanties heeft de Afdeling overwogen dat in beginsel een totale lengte van de procedure van ten hoogste vijf jaar redelijk is. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste één jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste twee jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, waarbij de in rechtsoverweging 21 genoemde criteria onder omstandigheden aanleiding kunnen geven overschrijding van deze behandelingsduren gerechtvaardigd te achten. De behandeling van het bezwaar en de behandeling van het beroep tezamen mag niet meer dan drie jaar duren en een vertraging bij één van de behandelingen kan worden gecompenseerd door voortvarendheid bij de andere behandeling (Afdelingsuitspraak van 24 december 2008, nr. 200802629/1, LJN BG8294).

18. Tussen partijen is in geschil de vraag op welk moment het geschil een aanvang heeft genomen, mede gelet op het feit dat in asielzaken geen bezwaarschriftprocedure, maar een voornemenprocedure wordt gevolgd. Hiertoe overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 7 april 2010 (LJN BM0213), als volgt.

19. Artikel 6 van het EVRM en het daaraan ten grondslag liggende rechtszekerheidsbeginsel vereisen een beslechting van een geschil binnen een redelijke termijn door de rechter. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 24 december 2008, zaak nr. 200802629/1, vangt de redelijke termijn in zaken waarin een bezwaarprocedure geldt aan op het moment dat het bestuursorgaan een bezwaarschrift ontvangt. De uitsluiting van de bezwaarschriftprocedure in asielzaken is neergelegd in artikel 80 van de Vw 2000. Ter vervanging daarvan is de voornemenprocedure gekomen. Het voornemen is niet aan te merken als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, maar vormt een onderdeel van de procedure die voorafgaat aan de totstandkoming van het besluit op de aanvraag. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, dan ook van oordeel dat het geschil een aanvang heeft genomen op het moment waarop eiseres beroep heeft ingesteld tegen het door verweerder genomen besluit, te weten op 16 oktober 2003. Voorts oordeelt de rechtbank, met inachtneming van hetgeen in de bovengenoemde Afdelingsuitspraak is overwogen, dat bij de beoordeling van de redelijke termijn de duur van de procedure als geheel in aanmerking dient te worden genomen.

20. De vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuur en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van de betrokkene, zoals ook uit de jurisprudentie van het EHRM naar voren komt (onder meer het arrest van 27 juni 2000 inzake Frydlender tegen Frankrijk, zaak nr. 30979/96, LJN AN6601 en het eerdergenoemde arrest van 29 maart 2006 inzake Pizzati tegen Italië).

21. Sinds het instellen van het beroep op 16 oktober 2003 tegen het besluit van gelijke datum tot het moment waarop een einde is gekomen aan het materiële geschil, in dit geval bij de uitspraak van heden, zijn 6 jaar en ruim 9 maanden verstreken.

Dit betekent dat de redelijke termijn is overschreden.

Voor zaken zoals deze, waarin het geschil aanvangt met het instellen van beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag, het beroep wordt ingetrokken omdat verweerder het besluit heeft ingetrokken en daardoor een nieuw besluit op de aanvraag zal moeten nemen, acht de rechtbank een termijn van ten hoogste twee jaar redelijk, waarbij de behandeling van het beroep ten hoogste twee jaar mag duren.

22 Anders dan verweerder heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat, nu na het instellen van een rechtsmiddel tot tweemaal toe door verweerder besloten is het eerder genomen besluit in te trekken zonder gelijktijdig een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres, de overschrijding van de redelijke termijn volledig aan verweerder dient te worden toegerekend. De criteria, als vermeld in rechtsoverweging 20, geven naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om deze overschrijding gerechtvaardigd te achten.

23. Het voorgaande betekent dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn gedurende een periode van 4 jaar en ruim 9 maanden. Uitgaande van een tarief van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, dient verweerder te worden veroordeeld tot een vergoeding van € 5.000,-

24. Gelet op hetgeen overwogen oordeelt de rechtbank dat het beroep, voor zover dit gericht is tegen de afwijzing van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, ongegrond is. Het beroep, voor zover dit het verzoek om schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn, is gegrond.

25. De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.

De beslissing

De rechtbank

- verklaart het beroep, gericht tegen de afwijzing van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, ongegrond;

- verklaart het beroep, gericht op het verzoek om schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn, gegrond;

- bepaalt dat verweerder aan eiseres een schadevergoeding ter hoogte van € 5.000,- dient te vergoeden wegens overschrijding van de redelijke termijn;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644,- die dit bedrag dient te betalen aan eiseres.

Deze uitspraak is gedaan door mr. O.A.P. van der Roest, in tegenwoordigheid van mr. W. Eggink, griffier.

de griffier

de rechter?

Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2010

Rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).