Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 23-12-2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:24627 BK8475, AWB 09/2862

Rechtbank 's-Gravenhage, 23-12-2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:24627 BK8475, AWB 09/2862

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
23 december 2009
Datum publicatie
13 januari 2010
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2009:BK8475
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 09/2862

Inhoudsindicatie

Accijns op alcoholhoudende produkten. Voor Italiaanse afnemer bestemde accijnsgoederen komen daar niet aan. De stempels op de administratieve geleidedocumenten zijn vals. Niet kan worden vastgesteld waar die vervalsing heeft plaatsgevonden. Eiseres maakt niet aannemelijk dat de onregelmatigheid of overtreding daadwerkelijk is begaan in een andere lidstaat. Onjuist is het standpunt dat de fiscus op grond van de aan eiser verleende AGP-vergunning gehouden is informatie te verstrekken of onderzoek te doen naar bepaalde afnemers of documenten. Een dergelijke verplichting kan onder omstandigheden wel bestaan op grond van algemene beginselen van behoorlijk bestuur, maar in het onderhavige geval is daar geen reden voor. Art. 86a, lid 4, WA verhindert niet dat de naheffingsaanslag wordt opgelegd binnen de in dat artikellid genoemde termijn van vier maanden. Verweerder was evenmin verplicht het opleggen van de aanslag uit te stellen in afwachting van de (eventuele) uitkomsten van een door hem of eiseres in te stellen (nader) onderzoek. Beroep gedeeltelijk gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Afdeling 4, meervoudige kamer

Procedurenummer: AWB 09/2862 ACCIJ

Uitspraakdatum: 23 december 2009

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

Stuwadoorsmaatschappij [X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

IPROCESVERLOOP

1.1.Verweerder heeft op 5 september 2007 aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 een naheffingsaanslag accijns van overige alcolholhoudende produkten opgelegd van € 244.933 (aanslagnummer [nummer]) alsmede bij beschikking een verzuimboete.

1.2.Verweerder heeft bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar van 9 maart 2009 de naheffingsaanslag gehandhaafd en de verzuimboete verminderd tot nihil.

1.3.Eiseres heeft daartegen bij brief van 17 april 2009, door de rechtbank ontvangen op 20 april 2009, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.4.Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2009 te 's-Gravenhage. Namens eiseres is verschenen [A]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [B] en mr. [C].

Ter zitting is tevens het behandeld het beroep van eiseres in de zaak bij de rechtbank bekend onder nummer AWB 09/2858 ACCIJ.

IIOVERWEGINGEN

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.Eiseres verleent diensten aan derden op het gebied van het laden en lossen van zeeschepen en het expeditie-, op- en overslagbedrijf, waaronder de logistieke afhandeling van alcoholhoudende produkten. Zij beschikt over een (vergunning voor een) accijnsgoederenplaats (hierna: AGP).

2.2.Eiseres heeft in 2006 vanuit haar AGP twee partijen [D] en een partij [E] (hierna: de goederen) verzonden aan [F], gevestigd aan de [adres 1], Italië. De goederen waren vergezeld van administratieve geleidedocumenten met de nummers 06-00010, 06-00011 en 06-00014 (hierna: de AGD's) en moesten worden afgeleverd in het belastingentrepot van Leanza SAS, S.S. 7 Appia Area Ind. Ex-Pozzi (KM 189.2.81056) Sparanise, Italië. De eerste partij [D] is in opdracht van [F] ingeladen in een vrachtwagen van transportbedrijf [G], gevestigd te [adres 2], Polen. De tweede partij [D] en de partij [E] zijn in opdracht van [F] ingeladen in een vrachtwagen van transportbedrijf [H], gevestigd te [adres 3], Italië.

2.3.Op 8 mei 2007 heeft verweerder een deelonderzoek bij eiseres ingesteld. Het daarvan opgemaakte controlerapport de dato 3 augustus 2007, kenmerk 07/380/4768, behoort tot de gedingstukken en vermeldt onder meer het volgende:

"4.4. Zuivering/Niet-zuivering van AGD's

Met betrekking tot de AGD's met de nummers 06-00010, 06-00011 en 06-00014 is komen vast te staan dat de derde exemplaren van deze documenten vals zijn gestempeld en afgetekend. De goederen welke zijn vermeld op de AGD's met de nummers 06-00010 d.d. 28-4-2006, 06-00011 d.d. 12-5-2006 en 06-00014 d.d. 2-6-2006 zijn volgens mededeling van de Italiaanse douane niet bij de geadresseerde aangekomen. Deze documenten worden als niet gezuiverd aangemerkt.

(...)

5.2. Naheffing accijns ongezuiverde AGDs

Voor de AGD's met de nummers 06-00010, 06-00011 en 06-00014 zal de verschuldigde belasting op grond van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen worden nageheven. (...) De berekening is als volgt:

AGD nummer 06-00010 (...)

AGD nummer 06-00011 (...)

AGD nummer 06-00014 (...)"

2.4.Bij brief van 24 augustus 2007, kenmerk 07-380-7953-142, heeft verweerder de naheffingsaanslag aangekondigd. De brief houdt onder andere het volgende in:

"Bij uw bedrijf is op 08 mei 2007 een deelcontrole ingesteld op het juist en tijdig terugontvangen van de derde exemplaren van Administratieve Geleide Documenten (AGD's). Het controletijdvak betreft de periode 01 januari 2006 tot en met 31 december 2006.

Bij deze controle is vastgesteld dat in de genoemde periode drie AGD's niet gezuiverd zijn. Deze documenten zijn vermeld in het controlerapport met nummer 07/380/4768 onder punt 3.3. Met betrekking tot de AGD's met de nummers 06-00010, 06-00011 en 06-00014 is komen vast te staan dat de derde exemplaren van deze documenten van een vals douanestempel en aftekening zijn voorzien en bovendien niet bij de geadresseerde zijn aangekomen. Deze documenten worden als niet gezuiverd aangemerkt (zie hiervoor de motivatie opgenomen in het controlerapport met kenmerk 07/380/4768 punt 3.3).

In artikel 2, lid 3, van de Wet op de Accijns wordt uitgelegd in welke gevallen het begrip uitslag niet van toepassing is. Wanneer hieraan niet wordt voldaan is er volgens artikel 2, lid 1 van de Wet op de Accijns sprake van uitslag. Via artikel 1, lid 2 en artikel 52 van de Wet op de Accijns ontstaat de verschuldigdheid van accijns, die op grond van artikel 53 van de Wet op de Accijns aangegeven had moeten worden.

Op grond van de hiervoor genoemde artikelen van de Wet op de Accijns en artikel 20 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen zullen de accijnzen worden nageheven."

2.5.Het aanslagbiljet bevat de volgende mededeling:

"Deze naheffingsaanslag wordt opgelegd naar aanleiding van een ingestelde controle. Voor nadere informatie wordt verwezen naar het separaat toegezonden rapport met betrekking tot deze controle.

Zie de aan u gezonden mededeling naheffingsaanslag met kenmerk 07-380-7953-142 en controlerapport 07-380-4768."

2.6.Op een door verweerder naar aanleiding van het bezwaarschrift aan de Italiaanse douaneautoriteiten gericht verzoek om inlichtingen met betrekking tot de AGD's en de bijbehorende goederen is door de Italiaanse douaneautoriteiten bij brief van 29 september 2008 het volgende geantwoord:

"- i timbri apposti sul retro dei citati DAA non sono autentici;

- i prodotti elencati nei documentoi in questione non sono mai stati richiesti e non sono effettivamente giunti alla ditta LEANZA S.a.s.;

- è stato fatto un uso improprio del nominativo e del codice accisa della ditta italiana LEANZA S.as. di Orta di Atella, codice accisa no IT00CEA00023A."

Een afschrift van dit antwoord is aan (de gemachtigde van) eiseres toegezonden.

3.Geschil

3.1.In geschil is of de onderhavige accijns terecht van eiseres is nageheven.

3.2.Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend. Zij stelt zich op het standpunt dat de goederen niet in Nederland in de heffing van accijns kunnen worden betrokken, omdat zij Nederland hebben verlaten en het verbruik van de goederen dus niet in Nederland heeft plaatsgehad. Voorts is eiseres van mening dat niet is gebleken dat zij schuld heeft aan het verdwijnen van de goederen en dat om die reden naheffing moet plaatsvinden bij degene(n) die de goederen aan het accijnstoezicht heeft (hebben) onttrokken en voorhanden heeft (hebben) gehad. Eiseres neemt het standpunt in dat de Nederlandse en Italiaanse douaneautoriteiten een (nader) onderzoek hadden moeten instellen toen zij ontdekten dat er werd gefraudeerd met goederenzendingen van eiseres naar Italië en dat zij eiseres daarover hadden moeten inlichten. Ook had verweerder eiseres de informatie moeten verschaffen waaruit volgens verweerder bleek dat de stempels vals waren. Deze verplichtingen vloeien volgens eiseres voort uit de aan haar verstrekte AGP-vergunning. Doordat dit een en ander niet is gebeurd, heeft eiseres geen maatregelen kunnen treffen om fraude te voorkomen of eigen onderzoek kunnen doen naar de stempels en is de naheffingsaanslag prematuur opgelegd. Tot slot is eiseres van mening dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd, omdat deze - mede gelet op de hiervoor beschreven onvolledige informatievoorziening door verweerder - in strijd met artikel 3:46 Awb ondeugdelijk is gemotiveerd.

3.3.Verweerder neemt het standpunt in dat de AGD's niet zijn gezuiverd, omdat deze zijn voorzien van valse stempels en dat de goederen hun bestemming belastingentrepot niet hebben bereikt. Aldus is niet voldaan aan de in artikel 2, derde lid, van de Wet op de accijns (hierna: de Wet) en artikel 2a van het Uitvoeringsbesluit accijns (hierna: het Uitvoeringsbesluit) gestelde voorwaarden waaronder het brengen van de goederen buiten de AGP van eiseres niet als uitslag wordt aangemerkt, zodat ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet sprake is van uitslag. Door de niet-zuivering van de AGD's is sprake van een onregelmatigheid in de zin van artikel 86a van de Wet. Aangezien niet duidelijk is waar deze onregelmatigheid zich heeft voorgedaan en de goederen niet op de plaats van bestemming zijn aangekomen, wordt op grond van artikel 86a, vierde lid, van de Wet de onregelmatigheid geacht te zijn begaan in Nederland en worden de goederen geacht te zijn uitgeslagen uit de AGP van eiseres. De accijns is op grond van artikel 51 van de Wet terecht van eiseres nageheven.

3.4.Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en van de naheffingsaanslag.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1.Op grond van de in het controlerapport vermelde bevindingen en de onder 2.6 weergegeven antwoorden van de Italiaanse douaneautoriteiten moet worden aangenomen dat de goederen niet op hun bestemming - dat wil zeggen de onder 2.2 genoemde belastingentrepots in Italië - zijn aangekomen. Dit oordeel wordt ondersteund door de door eiseres ingediende nadere stukken, volgens welke stukken de goederen niet naar Italië maar naar het Verenigd Koninkrijk zijn vervoerd.

4.2.Op grond van de in het controlerapport vermelde bevindingen en de onder 2.6 weergegeven antwoorden van de Italiaanse douaneautoriteiten moet voorts worden aangenomen dat de stempels op de AGD's vals zijn. Er zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven om te twijfelen aan de juistheid van die bevindingen en antwoorden en eiseres heeft, ter zitting daarnaar gevraagd, verklaard niet te bestrijden dat de stempels op de AGD's vals zijn.

4.3.Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de in het dossier voorhanden zijnde gegevens niet worden vastgesteld waar de vervalsing van de stempels heeft plaatsgevonden. Voor zover uit de nadere stukken van eiseres kan worden afgeleid dat aan de chauffeur(s) van de goederen na hun vertrek van het terrein van eiseres in Nederland instructies en bescheiden zijn gegeven met het doel de goederen niet naar hun bestemming in Italië maar naar het Verenigd Koninkrijk te vervoeren, heeft eiseres daarbij geen baat, omdat in dat geval de goederen op grond van artikel 86a, derde lid, van de Wet worden geacht uit de AGP van eiseres te zijn uitgeslagen.

4.4.Het vorenstaande brengt mee dat op grond van artikel 86a, vierde lid, van de Wet de onregelmatigheid of overtreding geacht wordt in Nederland te zijn begaan en dat de goederen worden geacht uit de AGP van eiseres te zijn uitgeslagen, tenzij binnen vier maanden vanaf de datum van verzending van de goederen is aangetoond dat de onregelmatigheid of overtreding daadwerkelijk is begaan in een andere lidstaat.

4.5.Eiseres heeft met hetgeen zij heeft aangevoerd en overgelegd niet aangetoond dat de onregelmatigheid of overtreding daadwerkelijk is begaan in een andere lidstaat, ook niet indien op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 september 2002, nr. C-395/00 (Cipriani), Jur. 2002, blz. I-11877, moet worden aangenomen dat de viermaandstermijn van artikel 86a, vierde lid, van de Wet, pas is aangevangen met de ontvangst van het controlerapport door eiseres. Voor wat betreft de door eiseres ingediende nadere stukken verwijst de rechtbank naar hetgeen is overwogen onder 4.3.

4.6.Nu eiseres niet is geslaagd in het van haar verlangde bewijs, worden de goederen geacht te zijn uitgeslagen uit de AGP van eiseres. Ter zake van deze uitslag is eiseres ingevolge artikel 51 van de Wet belastingplichtig. De omstandigheid dat de goederen wellicht Nederland hebben verlaten en hier wellicht niet zijn verbruikt noch de omstandigheid dat eiseres geen schuld heeft aan het verdwijnen van de goederen doet daaraan af.

4.7.1.Het standpunt van eiseres dat verweerder, althans de Belastingdienst, uit hoofde van de verstrekking van de AGP-vergunning aan eiseres verplicht is informatie te verstrekken of onderzoek te doen naar bepaalde afnemers, documenten of goederen vindt geen steun in de Wet, in het bijzonder niet in hoofdstuk III daarvan, en evenmin in doel en strekking daarvan. In het systeem van de heffing van accijns bij intracommunautair vervoer van accijnsgoederen onder schorsing van accijns rust de verantwoordelijkheid dat wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder dat vervoer kan plaatsvinden alsmede dat de verantwoordelijkheid voor die accijnsgoederen wordt overgenomen door de houder van het belastingentrepot waarnaar de goederen worden vervoerd, in de eerste plaats op de vergunninghouder van de AGP waar vandaan de goederen worden verzonden.

4.7.2.Hoewel niet kan worden uitgesloten dat in bijzondere omstandigheden van de bovenstaande regel moet worden afgeweken - bijvoorbeeld op grond van algemene beginselen van behoorlijk bestuur - bestaat daar in het onderhavige geval onvoldoende aanleiding voor. Eiseres heeft haar stelling dat verweerder voorafgaand aan het vervoer van de goederen naar de onder 2.2 genoemde Italiaanse bedrijven zodanig duidelijke aanwijzingen had dat er een gerede kans was dat eiseres bij dat vervoer het slachtoffer zou (kunnen) worden van fraude dat verweerder, door geen nader onderzoek te doen en geen informatie aan eiseres te verstrekken, op grond van algemene beginselen van behoorlijk bestuur het recht heeft verspeeld de naheffingsaanslag op te leggen, niet aannemelijk gemaakt. Ter zitting is weliswaar komen vast te staan dat er omstreeks juni/juli 2006 concrete vermoedens bestonden dat er was gefraudeerd met andere intracommunautaire zendingen vanuit de AGP van eiseres naar Italië, maar die omstandigheid acht de rechtbank onvoldoende concreet en zwaarwegend voor het oordeel dat enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is geschonden, mede in aanmerking genomen het feit dat het laatste vervoer van de hier aan de orde zijnde goederen is aangevangen op of omstreeks 2 juni 2006.

4.7.3.Bij het vorenoverwogene neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat de vermoedens van fraude omstreeks juni/juli 2006 ook aan eiseres bekend waren, omdat deze voortkwamen uit waarnemingen en verklaringen van haar eigen werknemers, maar eiseres heeft hierin kennelijk geen aanleiding gezien - het tegendeel is gesteld noch gebleken - haar eigen controles aan te scherpen.

4.8.1.Artikel 86a, vierde lid, van de Wet staat er niet aan in de weg dat verweerder de naheffingsaanslag oplegt voordat de in dat artikellid bedoelde termijn van vier maanden is verstreken.

4.8.2.Evenmin was verweerder verplicht het opleggen van de naheffingsaanslag uit te stellen in afwachting van de (eventuele) uitkomsten van nader onderzoek door hemzelf of door eiseres. Op grond van hetgeen hiervoor onder 4.7.1 tot en met 4.7.3 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet was gehouden om naast het onder 2.3 genoemde deelonderzoek meer onderzoek te doen of om eiseres daartoe in de gelegenheid te stellen. De naheffingsaanslag en de redenen voor de oplegging daarvan zijn aangekondigd in het controlerapport van 3 augustus 2007. Vanaf dat moment was eiseres in de gelegenheid de voorgenomen naheffingsaanslag te bestrijden. Gesteld noch gebleken is dat eiseres door het tijdsverloop tussen het uitbrengen van het controlerapport en het opleggen van de naheffingsaanslag is geschaad in haar mogelijkheden om de naheffingsaanslag te bestrijden.

4.8.3.Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging niet is geschonden.

4.9.Gegeven de aard van de naheffingsaanslag als een gebonden beschikking door middel waarvan een uit de wet voortvloeiende belastingschuld wordt geformaliseerd, zal er slechts in uitzonderingsgevallen reden zijn om een naheffingsaanslag te vernietigen wegens strijd met artikel 3:46 Awb. Een dergelijk uitzonderingsgeval doet zich hier niet voor. Uit de onder 2.3 tot en met 2.5 aangehaalde stukken is voldoende kenbaar op welke feitelijke en juridische grondslag de naheffingsaanslag is gebaseerd.

4.10.Gelet op het vorenoverwogene faalt het beroep tegen de naheffingsaanslag.

5.Proceskosten

Eiseres heeft zowel in de bezwaarfase als in de beroepsfase verzocht om een vergoeding van proceskosten. Bij uitspraak op bezwaar is de aan eiseres opgelegde boete vernietigd, maar is ten onrechte geen kostenvergoeding toegekend. De rechtbank zal dit alsnog doen. De rechtbank merkt daarbij de onderhavige zaak en de zaak met nummer AWB 09/2858 ACCIJ aan als met elkaar samenhangende zaken. De rechtbank stelt de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep van beide zaken redelijkerwijs heeft moeten maken op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 966 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Hiervan wordt de helft toegerekend aan de onderhavige zaak.

IIIBESLISSING

De rechtbank:

- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar tegen de boetebeschikking gegrond;

- vernietigt die uitspraak op bezwaar met instandhouding van de rechtsgevolgen daarvan;

- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

- veroordeelt verweerder de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 483 aan haar te voldoen;

- gelast verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 297 aan haar te vergoeden.

Aldus vastgesteld door mr. K.M. Braun, mr. G.J. Ebbeling en mr. A.E. Spiessens, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. Holdert.

Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2009.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.