Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 25-11-2009, BK5294, AWB 08/9473

Rechtbank 's-Gravenhage, 25-11-2009, BK5294, AWB 08/9473

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
25 november 2009
Datum publicatie
3 december 2009
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2009:BK5294
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 08/9473

Inhoudsindicatie

Geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling van het bestemmingsplan ‘Schieoevers Noord-Zuid’ ten behoeve van de verwezenlijking van het project ‘Gelatinepark’ op het terrein van de voormalige Lijm en Gelatinefabriek aan de Rotterdamseweg 270 in Delft.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Afdeling 1, enkelvoudige kamer

Reg.nr.: AWB 08/9473 WRO

UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

In het geding tussen

[eiser], wonende te [P], eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder.

Derde partij: Lijm en Cultuur b.v., gevestigd te Delft, belanghebbende.

I PROCESVERLOOP

Bij besluit van 8 oktober 2008 heeft verweerder aan Lijm & Cultuur Holding b.v., aangevraagd mede namens haar dochters Lijm en Cultuur Vastgoed b.v. en Lijm & Cultuur b.v., vrijstelling verleend van het bestemmingsplan ‘Schieoevers Noord-Zuid’ ten behoeve van de verwezenlijking van het project ‘Gelatinepark’ op het terrein van de voormalige Lijm en Gelatinefabriek aan de Rotterdamseweg 270.

Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 25 november 2008 beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

De derde partij heeft bij brief van 11 maart 2009 zijn zienswijze op het beroep gegeven.

Eiser en de derde partij hebben nadien nog stukken ingediend.

Het beroep is op 23 september 2009 ter zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A]. Namens de derde partij zijn verschenen [B] en [C], bijgestaan door mr. [D].

II OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid

De rechtbank stelt vast dat het vrijstellingsbesluit ziet op een gedeeltelijke vrijstelling van het bestemmingsplan ‘Schieoevers Noord-Zuid’ om de voorgenomen gebruiksmogelijkheden van het hele terrein en alle bestaande gebouwen te verruimen en gelijk te schakelen, alsmede de bouw mogelijk te maken van een zelfstandige horecavoorziening van maximaal 600 m2.

Anders dan bij het indienen van een zienswijze heeft te gelden dat alleen een belanghebbende tegen een vrijstellingsbesluit in beroep kan komen. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Eiser is als exploitant van het Floratheater als belanghebbende aan te merken. Daartoe overweegt de rechtbank dat concurrenten in zijn algemeenheid als derden belanghebbende zijn aan te merken wanneer zij (deels) op dezelfde markt opereren als de begunstigde van een besluit. In onderhavig geval is ter zitting door zowel eiser als door Lijm en Cultuur b.v. naar voren gebracht dat zij op dezelfde markt opereren als het gaat om het organiseren van feesten, partijen en bijeenkomsten voor groepen van kleinere omvang. Eiser is daarmee, als exploitant van het Floratheater, belanghebbende bij het bestreden besluit.

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken. Verder zijn bij de inwerkingtreding van de Invoeringswet Wro op 1 juli 2008 enkele bepalingen van de Woningwet (Wow) gewijzigd. Aangezien het verzoek om vrijstelling dateert van vóór 1 juli 2008, zijn in dit geval nog de bepalingen van de WRO en de Wow van toepassing zoals deze destijds, vóór 1 juli 2008 luidden.

In 2003 heeft verweerder het voormalig fabrieksterrein van de Lijm en Gelatinefabriek aangekocht met de bedoeling te voorzien in een aanzienlijke ruimtebehoefte voor evenementen en voor culturele activiteiten. Op 22 augustus 2006 is reeds vrijstelling verleend op grond van artikel 19, eerste lid, WRO ten behoeve van het oprichten van een gebouw ter ondersteuning van het theater, het bouwen van een vide in de foyer en het aanpassen van enkele gevels aan de Rotterdamseweg 270. Tevens is op diezelfde datum een bouwvergunning eerste en tweede fase verleend voor voornoemde activiteiten, alsmede voor de oprichting van een theatertuin.

Met onderhavige vrijstelling wordt beoogd de gebruiksmogelijkheden van het hele terrein en alle bestaande gebouwen te verruimen en gelijk te schakelen, alsmede de bouw mogelijk te maken van een zelfstandige horecavoorziening van maximaal 600 m2.

Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het desbetreffende gebied.

Ingevolge artikel 19, vierde lid, aanhef en onder b, van de WRO, kan, indien sprake is van een gebied waarvoor het bestemmingsplan niet overeenkomstig artikel 33, eerste lid, na tien jaar is herzien, die vrijstelling slechts worden verleend als voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Schieoevers Noord-Zuid’. Het betrokken perceel heeft de bestemming bedrijven. Vaststaat dat het beoogde gebruik op drie punten in strijd is met het bestemmingsplan. Gelet hierop heeft verweerder vrijstelling ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO verleend. Ten eerste wordt beoogd vrijstelling te verlenen van de gebruiksvoorschriften voor het op bij het vrijstellingsbesluit gevoegde kaart met blauw aangegeven gedeelte ten behoeve van het gebruik als tuin. Ten tweede wordt beoogd vrijstelling te verlenen voor de bouw van zelfstandige horeca met een oppervlakte van 600 m2. Ten derde wordt beoogd vrijstelling te verlenen van de bouwvoorschriften voor het op voornoemde kaart blauw gearceerde gebied ten behoeve van de theatertuin, dat wil zeggen ‘culturele doeleinden’ en ‘evenementen’ zoals hiervoor omschreven, mits de bouwwerken niet in betekenende mate overlast veroorzaken voor de omgeving in verband met licht, geluid en/of uitzichthinder.

Het ontwerpbesluit is door verweerder op 19 december 2007 genomen en het plan heeft vanaf 18 februari 2008 tot en met 30 maart 2008 ter inzage gelegen. Op 26 augustus 2008 hebben gedeputeerde staten van Zuid-Holland (GS) een verklaring van geen bezwaar afgegeven.

Gelet hierop is aan de formele vereisten voor het volgen van deze vrijstellingsprocedure voldaan.

De aan de ruimtelijke onderbouwing van een project te stellen eisen zijn minder zwaar, naarmate de inbreuk van het bouwplan ten behoeve waarvan vrijstelling wordt verleend op de bestaande planologische situatie geringer is.

Het bouwplan behelst voornoemd gebruik van de theatertuin, de mogelijkheid tot het bouwen van een bouwwerk in die tuin en het bouwen van een horecagelegenheid op het terrein waar reeds vrijstelling verleend is voor het gebruik als evenemententerrein in plaats van het op grond van het bestemmingsplan voorgeschreven gebruik als bedrijventerrein. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een geringe inbreuk op het geldende planologische regime, zoals dat geldt onder het bestemmingsplan in combinatie met voornoemde vrijstelling die in 2006 reeds is verleend.

Ter onderbouwing van de verleende vrijstelling is verwezen naar het ontwikkelingsplan dat aan de in 2006 verleende vrijstelling ten grondslag ligt. Dat ontwikkelingsplan voorziet ook in een ruimtelijke onderbouwing van de thans verleende vrijstelling. Blijkens de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan is daarbij onderzoek gedaan naar de verwachte uitwerkingen op het gebied van verkeer, milieu, cultuurhistorie, maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid. Eiser heeft ten aanzien van deze ruimtelijke onderbouwing geen inhoudelijke punten aangevoerd.

Anders dan eiser stelt kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat het bouwplan, in aanmerking genomen de geringe inbreuk die het maakt op het geldende planologische regime, niet van een goede ruimtelijke onderbouwing is voorzien.

De stelling van eiser dat met de realisatie van dit project waarvoor een vrijstelling is verleend het voorzieningenniveau in de stad ontwricht dreigt te worden is door hem niet nader onderbouwd. Ook blijkt uit een door de derde partij overgelegde verklaring van de Koninklijke Horeca Nederland, afdeling Delft, dat deze zich niet met dit standpunt van eiser kan verenigen. Zij heeft geen bezwaar tegen de verleende vrijstelling en de voorgenomen bouwplannen. Dat er sprake zou zijn van zodanige concurrentie dat dit de weigering van de vrijstelling tot gevolg zou moet hebben is dan ook niet gebleken. Overigens berust de stelling van eiser deels op een onjuist uitgangspunt aangezien ter zitting is gebleken dat de omvang van de voorgenomen horeca-activiteiten maximaal 600 m2 zal bedragen in plaats van de door hem veronderstelde 1.800 m2.

Wat de door verweerder verstrekte subsidies betreft overweegt de rechtbank dat deze niet van invloed zijn op de belangenafweging die verweerder dient te maken, waarbij vooral planologische argumenten een rol spelen. Daarvan is als het om subsidie gaat geen sprake, zodat ook op die grond niet gezegd kan worden dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiser. Hetzelfde heeft te gelden voor het verschil in de vergunningsvoorwaarden tussen de vergunningen die aan eiser en aan Lijm en Cultuur b.v. zijn verleend. Daarbij speelt tevens mee dat eiser zijn bedrijf in het centrum van Delft voert en Lijm en Cultuur b.v. niet.

Gezien het vorenstaande is er geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling.

Het beroep is ongegrond.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

III BESLISSING

De rechtbank ’s-Gravenhage,

RECHT DOENDE:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. A.C.M. van Wesenbeeck, in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. Beukhof.

Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2009.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.