Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 27-03-2009, BH9005, 330948 KG ZA 09-219

Rechtbank 's-Gravenhage, 27-03-2009, BH9005, 330948 KG ZA 09-219

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
27 maart 2009
Datum publicatie
30 maart 2009
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2009:BH9005
Zaaknummer
330948 KG ZA 09-219

Inhoudsindicatie

Tegen de staat ingestelde vordering tot invrijheidstelling wegens een foutieve vermelding op een 'mededeling vervroegde invrijheidstelling'. Hoewel de voorzieningenrechter het bijzonder onachtzaam vindt dat op deze mededeling (ten onrechte) is vermeld dat eiser in januari 2009 in vrijheid zou worden gesteld, gaat het de voorzieningenrechter in de gegeven omstandigheden te ver hieraan de consequentie te verbinden dat eiser om die reden in vrijheid moet worden gesteld. Dit zou immers betekenen dat deze vergissing er toe zou leiden dat de door de rechter opgelegde straf, tegen de thans geldende wettelijke regelingen in, met zes maanden zou verminderen. Aldus kan niet gezegd worden dat gedaagde onrechtmatig jegens eiser handelt door de aan eiser opgelegde straf volledig ten uitvoer te leggen. Dit leidt tot de conclusie dat de vordering van eiser wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector civiel recht - voorzieningenrechter

Vonnis in kort geding van 27 maart 2009,

gewezen in de zaak met zaak- / rolnummer: 330948 / KG ZA 09-219 van:

[eiser]

thans verblijvende in de [penitentiaire inrichting]

eiser,

advocaat mr. A.M.J.C. Janssen te Eindhoven,

tegen:

de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie),

zetelend te Den Haag,

gedaagde,

advocaat mr. J. Bijlsma te Den Haag.

1. De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 19 maart 2009 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

1.1. Bij vonnis van 15 juli 2008 van de rechtbank te Den Bosch is eiser terzake overtreding van de Opiumwet veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Het vonnis is onherroepelijk geworden.

1.2. Aan eiser is een op 2 september 2008 gedateerde "Mededeling voorwaardelijke veroordeling" uitgereikt. Op die mededeling staat vermeld dat de proeftijd is ingegaan op 27 januari 2009 en dat de proeftijd niet loopt gedurende de tijd dat gedaagde rechtens de vrijheid is ontnomen. Verder staat op de mededeling met de hand geschreven: "onder intrekking ivm einde detentie 27-1-2009 dit ivm begin proeftijd".

1.3. Eiser is thans nog gedetineerd.

2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer

2.1. Eiser vordert - zakelijk weergegeven - gedaagde te veroordelen hem binnen 24 uur na de betekening van dit vonnis in vrijheid te stellen.

2.2. Daartoe voert eiser het volgende aan.

Aan de mededeling voorwaardelijke veroordeling, gedateerd 2 september 2008, mocht eiser het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat hij op 27 januari 2009 in vrijheid zou worden gesteld. Nadien heeft eiser niets meer van gedaagde vernomen, zodat hij tot aan 27 januari 2009 in de waan is gelaten dat dit zijn einddatum was. Nu eiser nooit is teruggekomen op de mededeling van 2 september 2008 is eiser ernstig in zijn belangen geschaad. Hij heeft derhalve recht en spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.

2.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3. De beoordeling van het geschil

3.1. Vooropgesteld wordt dat in het wettelijke stelsel besloten ligt dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen mag maar ook moet worden ten uitvoer gelegd. Gelijk gedaagde heeft aangevoerd mag op dat uitgangspunt slechts een uitzondering worden gemaakt, indien de wet daartoe een grondslag biedt of indien een uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), waarmee de strafrechter bij zijn beslissing geen rekening heeft kunnen houden, noopt tot de slotsom dat die beslissing is tot stand gekomen op zodanige wijze dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijke behandeling van de zaak in de zin van artikel 6 lid 1 eerste zin van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

3.2. Eiser heeft betoogd dat hij ernstig in zijn belangen is geschaad, doordat gedaagde het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat hij per 27 januari 2009 in vrijheid zou worden gesteld.

3.3. Vaststaat dat eiser op grond van de per 1 juli 2008 vervallen regeling inzake voorwaardelijke invrijheidstelling op 27 januari 2009 in vrijheid zou zijn gesteld. Op grond van het nieuwe artikel 15 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht komt een veroordeelde evenwel niet voor voorwaardelijke invrijheidstelling in aanmerking in geval een voorwaardelijke vrijheidsstraf is opgelegd. Deze wijziging brengt met zich dat eiser thans niet meer voor vervroegde invrijheidstelling in aanmerking komt.

3.4. Gedaagde heeft betoogd dat op 18 september 2008 per post een nieuwe Mededeling voorwaardelijke veroordeling aan eiser is verzonden, waaruit - zowel uit de getypte als handgeschreven tekst - volgt dat de detentie van eiser eindigt op 24 september 2009. Eiser betwist echter uitdrukkelijk deze mededeling ontvangen te hebben. Of eiser deze nieuwe mededeling ontvangen heeft kan echter in het midden blijven. Hoewel de voorzieningenrechter het bijzonder onachtzaam vindt dat op meergenoemde mededeling van 2 september 2008 (ten onrechte) is vermeld dat eiser op 27 januari 2009 in vrijheid zou worden gesteld, gaat het de voorzieningenrechter in de gegeven omstandigheden te ver hieraan de consequentie te verbinden dat eiser om die reden in vrijheid moet worden gesteld. Dit zou immers betekenen dat deze vergissing er toe zou leiden dat de door de rechter opgelegde straf, tegen de thans geldende wettelijke regelingen in, met zes maanden zou verminderen. Aldus kan niet gezegd worden dat gedaagde onrechtmatig jegens eiser handelt door de aan eiser opgelegde straf volledig ten uitvoer te leggen. Dit leidt tot de conclusie dat de vordering van eiser moet worden afgewezen.

3.5. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

4. De beslissing

De voorzieningenrechter:

- wijst de vordering van eiser af;

- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.078,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 262,-- aan griffierecht;

- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de proceskosten.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2009