Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 13-10-2008, ECLI:NL:RBSGR:2008:17809 BG4938, AWB 07/3336 SUCCR

Rechtbank 's-Gravenhage, 13-10-2008, ECLI:NL:RBSGR:2008:17809 BG4938, AWB 07/3336 SUCCR

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
13 oktober 2008
Datum publicatie
21 november 2008
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2008:BG4938
Zaaknummer
AWB 07/3336 SUCCR

Inhoudsindicatie

Successierecht. Tussenbeslissing omtrent beroep op 8:29 Awb en 67 AWR tegenover onterfde legitimaris.

Art. 8:42 Awb dient aldus te worden uitgelegd dat, behoudens gevallen van gerechtvaardigde weigering op grond van art. 8:29 Awb en uitzonderingsgevallen als misbruik van procesrecht, tegemoet dient te worden gekomen aan een verzoek van de belanghebbende tot overlegging van een bepaald stuk indien deze voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat het stuk van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak (vgl. Hoge Raad 25 april 2008, nr. 43 791, BNB 2008/162).

De omstandigheid dat eiseres graag een kopie van het deel van de aangifte wil hebben waaruit blijkt wat de erfgenamen hebben verklaard over de legitieme en de pagina van de aangifte met de ondertekening van de aangifte en dat de aanslag zelf eigenlijk niet ter zake doet, brengt niet mee dat sprake is van misbruik van procesrecht, omdat eiseres nader heeft verklaard dat zij ook de aanslag uitdrukkelijk bestrijdt en de stukken in dat verband van belang zijn.

Verweerders standpunt dat aan eiseres de integrale inhoud van de stukken moet worden onthouden op grond van het bepaalde in artikel 67 AWR faalt. In elk geval voor een deel van de stukken geldt dat zij nodig zijn voor de uitvoering van de belastingwet - in dit geval de AWR en de Successiewet 1956 -, omdat zij ten grondslag liggen aan de aanslag en de verdediging van de juistheid daarvan door verweerder (vgl. Hoge Raad 16 januari 1974, nr. 17 234, BNB 1975/26).

Het vorenoverwogene leidt de rechtbank tot de slotsom dat het aan eiseres onthouden van de kennisneming van de integrale inhoud van de stukken geen grond vindt in het bepaalde in artikel 8:29 Awb. Zulks brengt evenwel niet zonder meer mee dat eiseres recht heeft op kennisneming van de integrale inhoud van de stukken. Kennisneming van de stukken door eiseres is niet verder vereist dan nodig is om de juistheid van (de omvang) van de aan haar opgelegde aanslag te beoordelen. (volgt gedeeltelijke gegrondverklaring van het verzoek).

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage

sector bestuursrecht

enkelvoudige belastingkamer

Reg. nr. AWB 07/3336 SUCCR

BESLISSING

als bedoeld in artikel 8:29, derde lid,

van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Beslissing in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

Motivering

1.1. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting van 15 augustus 2008 heeft verweerder bij brief van 17 september 2008 - naast een kopie van het afschrift van het proces-verbaal van de zitting van 15 augustus 2008 en de bijbehorende toezendingsbrief van de griffier van de rechtbank van 25 augustus 2008 - in kopie de volgende stukken (hierna ook aangeduid als: de stukken) aan de rechtbank toegezonden:

a. de aangifte successierecht (hierna: de aangifte);

b. de bij de aangifte behorende aanbiedingsbrief van de belastingadviseur (hierna: de aanbiedingsbrief);

c. de vragenbrief van de aanslagregelende ambtenaar van 19 februari 2007 (hierna: de vragenbrief);

d. het antwoord van de belastingadviseur van 7 maart 2007 op de vragenbrief (hierna: de antwoordbrief);

e. het aanvullende antwoord van de belastingadviseur van 8 maart 2007 op de vragenbrief (hierna: de aanvullende antwoordbrief);

f. de brief van de aanslagregelende ambtenaar van 14 maart 2007, inhoudende de aankondiging van de wijze waarop de aanslagen zijn vastgesteld (hierna: de afwijkingsbrief).

1.2. Verweerder heeft met een beroep op artikel 8:29, eerste lid, van de Awb medegedeeld dat de kennisneming van de stukken tot de rechtbank beperkt dient te blijven. Verweerder beroept zich daartoe op de ingevolge artikel 67, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) op hem rustende geheimhoudingsplicht. Deze geheimhoudingsplicht staat - aldus verweerder - eraan in de weg dat eiseres kennis neemt van de stukken, omdat zij geen medegerechtigde tot de nalatenschap is en slechts

een vordering op de nalatenschap heeft. De gegevens in de stukken zijn

- aldus nog steeds verweerder - dus niet door of namens eiseres verstrekt, zodat de in artikel 67, tweede lid, onderdeel c, AWR opgenomen ontheffingsgrond van de geheimhoudingsplicht niet aan de orde is.

1.3. Uit de brief van verweerder van 17 september 2008 - in het bijzonder de slotzin van de zesde alinea en de laatste alinea - blijkt dat verweerder de stukken beschouwt als op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 Awb.

1.4. Gezien de inhoud van de stukken is dit standpunt van verweerder juist. Het betreft immers stukken die ten grondslag liggen aan (de omvang van) de aan eiseres opgelegde definitieve aanslag successierecht.

1.5. Art. 8:42 Awb dient aldus te worden uitgelegd dat, behoudens gevallen van gerechtvaardigde weigering op grond van art. 8:29 Awb en uitzonderingsgevallen als misbruik van procesrecht, tegemoet dient te worden gekomen aan een verzoek van de belanghebbende tot overlegging van een bepaald stuk indien deze voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat het stuk van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak (vgl. Hoge Raad 25 april 2008, nr. 43 791, BNB 2008/162).

1.6. Eiseres heeft ter zitting onder meer verklaard dat zij graag een kopie van het deel van de aangifte wil hebben waaruit blijkt wat de erfgenamen hebben verklaard over de legitieme en de pagina van de aangifte met de ondertekening van de aangifte en dat de aanslag zelf eigenlijk niet ter zake doet. Voor zover verweerder met zijn, op deze uitlating van eiseres ter zitting gebaseerde standpunt dat het rechtsmiddel van beroep is gegeven om te doen beoordelen of de aan belanghebbende opgelegde aanslaag op een te hoog bedrag is vastgesteld en niet om een door artikel 67 AWR geblokkeerde gegevensverstrekking af te dwingen, bedoelt te stellen dat zich hier een geval van misbruik van procesrecht in de hierboven bedoelde zin voordoet, faalt die stelling reeds omdat eiseres, zoals zij heeft bevestigd in haar brief van 11 september 2008 aan de rechtbank, de aanslag uitdrukkelijk bestrijdt en de stukken in dat verband van belang zijn. De omstandigheid dat eiseres met de stukken tevens nog een ander doel nastreeft, doet aan dit oordeel niet af.

1.7. Verweerders standpunt dat aan eiseres de integrale inhoud van de stukken moet worden onthouden op grond van het bepaalde in artikel 67 AWR faalt. Uit hetgeen hierboven in 1.4 is overwogen volgt dat de stukken nodig zijn voor de uitvoering van de Successiewet 1956, nu verweerder aan de hand van die stukken de juistheid van de aanslag staande houdt (vgl. Hoge Raad 16 januari 1974, nr. 17 234, BNB 1975/26).

1.8. Naast het hierboven verworpen beroep op artikel 67 AWR heeft verweerder geen gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29 Awb aangevoerd.

1.9. Het overwogene leidt de rechtbank tot de slotsom dat het aan eiseres onthouden van de kennisneming van de integrale inhoud van de stukken geen grond vindt in het bepaalde in artikel 8:29 Awb. Zulks brengt evenwel niet zonder meer mee dat eiseres recht heeft op kennisneming van de integrale inhoud van de stukken. Kennisneming door eiseres is niet verder vereist dan nodig is om de juistheid van (de omvang) van de aan haar opgelegde aanslag te beoordelen.

1.10. Met inachtneming van het voorenstaande staat artikel 8:29 Awb in de weg aan kennisneming door eiseres van de volgende delen van de stukken.

1.11. Voor wat betreft de aangifte:

- op (de kopie van) het voorblad van het originele aangiftebiljet de handgeschreven gegevens onder het kopje "Gekozen woonplaats" en de namen, plaatsnamen en handtekeningen onder het kopje "Ondertekening";

- op het geautomatiseerd aangemaakte voorblad de ingevulde gegevens onder het kopje "Gekozen woonplaats" en de persoons- en plaatsnamen onder het kopje "Ondertekening";

- op blad 6 onder het kopje "1e Verkrijger" de passage beginnend met "Naam en voorletters" tot en met "Sofi-nummer echtgenoot" en onder het kopje "2e Verkrijger" de passage beginnend met "Naam en voorletters" tot en met "Naam echtgenoot";

- op blad 7 onder het kopje "4e Verkrijger" de passage beginnend met "Naam en voorletters" tot en met "Verwantschap tot overledene";

- op blad 8 onder de kopjes "5e Verkrijger", "6e Verkrijger", "7e Verkrijger" en "8e Verkrijger" telkens de passage beginnend met "Naam en voorletters" tot en met "Verwantschap tot overledene";

- op blad 9 onder de kopjes "9e Verkrijger" en "10e Verkrijger" telkens de passage beginnend met "Naam en voorletters" tot en met "Verwantschap tot overledene";

- op blad 1 van de Modellen bij de aangifte onder het kopje "6a Gegevens eigen woning" de naam en geboortedatum van de verkrijger van de woning;

- op blad 2 van de Modellen bij de aangifte onder het kopje "7e Rentedragende schulden" alle persoonsnamen;

- op blad 3 van de Modellen bij de aangifte onder het kopje "7g Overige renteloze schulden" de persoons-, straat- en plaatsnaam;

- op blad 2 van het Overzicht invoer onder het kopje "605.00 Overige rentedragende schulden" alle persoonsnamen alsmede onder het kopje "607.00 Overige renteloze schulden" de persoons-, straat- en plaatsnaam;

- op blad 1 van het onderdeel 'Berekening verschuldigde belasting' de twee passages, telkens beginnend met "Naam" tot en met "Verwantschap tot overledene";

- op blad 2 van het onderdeel 'Berekening verschuldigde belasting' de tweede passage beginnend met "Naam" tot en met "Verwantschap tot overledene";

- op bladen 3, 4 en 5 van het onderdeel 'Berekening verschuldigde belasting' alle passages beginnend met "Naam" tot en met "Verwantschap tot overledene";

- op blad 1 van het onderdeel 'Controle' onder het kopje "Verkrijgingen" alle persoonsnamen;

- op blad 1 van het onderdeel 'Bijlage verkrijgers' onder het kopje "1e Verkrijger" de passage beginnend met "Naam en voorletters" tot en met "Sofi-nummer echtgenoot";

- op blad 2 van het onderdeel 'Bijlage verkrijgers' onder het kopje "2e Verkrijger" de passage beginnend met "Naam en voorletters" tot en met "Sofi-nummer echtgenoot";

- op blad 3 en 4 van het onderdeel 'Bijlage verkrijgers' onder de kopjes "4e Verkrijger", "5e Verkrijger", "6e Verkrijger", "7e Verkrijger", "8e Verkrijger", "9e Verkrijger" en "10e Verkrijger" telkens de passage beginnend met "Naam en voorletters" tot en met "Verwantschap tot overledene".

1.12. Voor wat betreft de vragenbrief:

- in de punten 3 en 4 alle persoonsnamen met uitzondering van de naam van eiseres.

1.13. Voor wat betreft de antwoordbrief:

- op bladzijde 2 de laatste alinea, beginnend met "Mevrouw" en eindigend met "de schenking geteld";

- op bladzijde 3 de eerste alinea, beginnend met "De heer" en eindigend met "de schenking geteld";

- in de kop van de tabel in bijlage 4 alle persoonsnamen met uitzondering van de naam van eiseres.

1.14. Voor wat betreft de afwijkingsbrief:

- op bladzijde 1 en 2 alle persoonsnamen met uitzondering van de namen van eiseres en de erflaatster.

1.15. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat er geen gewichtige redenen zijn om overlegging van de stukken door verweerder (alsnog) te weigeren of om de integrale inhoud van de stukken aan eiseres te onthouden.

Mede gelet op het bepaalde in artikel 13, eerste, vijfde en zesde lid, van de Procesregeling bestuursrecht 2008 (Stcrt. 2008, 114; VakstudieNieuws 2008/31.3), wordt verweerder in de gelegenheid gesteld schriftelijk aan de rechtbank mee te delen welke consequenties hij aan de beslissing van de rechtbank verbindt. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder daarbij de keuze om alsnog overlegging van de stukken te weigeren (in welk geval de rechtbank de stukken zal retourneren en toepassing zal geven aan artikel 8:31 Awb) of in te stemmen met de door de rechtbank in 1.11 tot en met 1.14 weergegeven beperking van de kennisneming door eiseres. In dat laatste geval dient verweerder de stukken met de hiervoor aangeduide beperkingen van de kennisneming aan de rechtbank aan te leveren, ter doorzending aan eiseres. Voorts zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen de rechtbank te berichten of zij - voor het geval verweerder akkoord gaat met beperkte kennisneming van de stukken door eiseres - erin toestemt dat de rechtbank uitspraak doet mede op grondslag van de hierboven in 1.11 tot en met 1.14 aangeduide passages uit de stukken. In dat geval dient verweerder de ongeschoonde versies van deze stukken in een gesloten enveloppe aan de rechtbank toe te zenden.

Beslissing

De rechtbank:

bepaalt dat de verzochte beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is met betrekking tot de hierboven in 1.11 tot en met 1.14 aangeduide passages uit de stukken;

stelt verweerder in de gelegenheid binnen vier weken schriftelijk mee te delen welke consequenties hij aan de beslissing van de rechtbank verbindt;

stelt eiseres in de gelegenheid op de voet van artikel 8:29, vijfde lid, Awb de rechtbank binnen twee weken te berichten of zij er in toestemt dat de rechtbank uitspraak doet mede op grondslag van de hierboven in 1.11 tot en met 1.14 aangeduide passages uit de stukken waarvan beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is geacht.

Aldus gegeven op 13 oktober 2008 door mr. L. de Loor-Alwin, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. Holdert.

Tegen deze tussenbeslissing kan niet eerder beroep worden ingesteld, dan tegelijk met het hoger beroep tegen de einduitspraak.