Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 20-06-2008, BD5011, AWB 08/18668

Rechtbank 's-Gravenhage, 20-06-2008, BD5011, AWB 08/18668

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
20 juni 2008
Datum publicatie
24 juni 2008
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2008:BD5011
Zaaknummer
AWB 08/18668

Inhoudsindicatie

Vreemdelingenbewaring / China / zicht op uitzetting / uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2008

Gelet op de in artikel 59, eerste lid, Vw 2000 neergelegde voorwaarde voor het opleggen van de maatregel van bewaring, waarin staat dat een vreemdeling in bewaring kan worden gesteld met het oog op de uitzetting, en mede gegeven het verstrekkende gevolg van het opleggen van de maatregel van bewaring voor de vreemdeling – vrijheidsontneming – is het naar het oordeel van de rechtbank aan verweerder om aannemelijk te maken dat uitzetting daadwerkelijk mogelijk is. Gelet op de informatie die op 13 juni 2008 bekend is geworden door de antwoorden die door verweerder zijn toegezonden, moet worden geoordeeld dat verweerder daarin niet is geslaagd. Op grond van deze informatie moet er immers van uitgegaan worden dat in 2007 en 2008 (tot begin juni) in totaal ongeveer (680 + 270 = ) 950 aanvragen ter verkrijging van een laissez passer zijn ingediend bij de Chinese autoriteiten én dat op deze aanvragen nog geen antwoord is gekomen. Gezien deze aantallen, afgezet tegen het gegeven dat in april 2007 de laatste laissez passer is verstrekt, kan er thans – anders dan deze rechtbank en nevenzittingsplaats eerder heeft geoordeeld – niet meer van worden uitgegaan dat de Chinese autoriteiten binnen een afzienbare termijn naar aanleiding van een door de Nederlandse Staat ingediende aanvraag een laissez passer verstrekken. Er is immers gedurende een termijn van ruim dertien maanden geen enkele laissez passer meer afgegeven door de Chinese autoriteiten. Thans is er naar het oordeel van de rechtbank hooguit sprake van een theoretische kans op uitzetting, hetgeen in strijd is met artikel 59, eerste lid, Vw 2000.

In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 13 juni 2008, 200803407/1 (gepubliceerd op www.raadvanstate.nl), waarin is geoordeeld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat uitzetting van de vreemdeling niet tot de mogelijkheden behoort, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een ander standpunt te komen. Deze uitspraak is immers gebaseerd op de mededeling van verweerder dat in 2007 aan ongedocumenteerde Chinese vreemdelingen geen laissez passers zijn verstrekt. Uit de thans bekende, en hiervoor door de rechtbank geciteerde informatie, moet echter worden afgeleid dat sinds april 2007 in het geheel geen laissez passers meer zijn verstrekt, ook niet aan (enigszins) gedocumenteerden. Hoewel verweerder niet heeft kunnen aangeven hoeveel van de in bewaring gestelde vreemdelingen enigszins gedocumenteerd waren, acht de rechtbank het onwaarschijnlijk dat alle 950 nog in behandeling zijnde aanvragen betrekking hebben op ongedocumenteerde vreemdelingen. Het vorenstaande brengt tevens mee dat de vraag of de vreemdeling zijn medewerking verleent teneinde gedocumenteerd(er) te raken, niet langer relevant is voor de beoordeling van het zicht op uitzetting.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE

Nevenzittingsplaats Groningen

Sector Bestuursrecht

Vreemdelingenkamer

Zaaknummer: Awb 08/18668

Uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:

[vreemdeling],

geboren op [geboortedatum],

van Chinese nationaliteit,

V-nummer: [V-nummer],

eiser,

gemachtigde: mr. J.G. Brands, advocaat te Groningen.

1. Ontstaan en loop van het geschil

1.1. De Staatssecretaris van Justitie, hierna verweerder, heeft op 21 mei 2008 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000.

1.2. Eiser heeft hiertegen op 26 mei 2008 beroep ingesteld bij de rechtbank.

1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser doorgestuurd en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.

1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 9 juni 2008. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen drs. B.H. Wezeman.

1.5. Bij beslissing van 12 juni 2008 heeft de rechtbank het onderzoek op grond van artikel 8:68 Algemene wet bestuursrecht (Awb) heropend, waarbij de rechtbank vragen aan verweerder heeft gesteld.

1.6. Bij brief van 13 juni 2008 heeft verweerder de door de rechtbank gestelde vragen beantwoord.

1.7. Bij brief van 16 juni 2008 heeft eiser gereageerd op de brief van 13 juni 2008 van verweerder.

1.8. Partijen hebben toestemming gegeven voor het afdoen van de zaak zonder (nadere) behandeling ter zitting. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Rechtsoverwegingen

2.1. In deze procedure dient te worden beoordeeld of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming zijn met de wet en of de maatregel in redelijkheid bij afweging van alle daarbij betrokken belangen gerechtvaardigd is.

2.2. Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel te bevelen en schadevergoeding toe te kennen. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat hij, behorend tot een grote groep, een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend en dat hij na uitreiking van het voornemen op die aanvraag in bewaring is gesteld, hetgeen onrechtmatig is. Voorts is er geen sprake van zicht op uitzetting. De afgelopen jaren is geen enkele ongedocumenteerde Chinees uitgezet naar het land van herkomst. In reactie op de brief van verweerder van 13 juni 2008 stelt eiser zich op het standpunt dat de door verweerder verstrekte cijfers aantonen dat de vraag of zicht op uitzetting van (ongedocumenteerde) Chinese vreemdelingen bestaat, een louter theoretische kwestie is. Voorts blijkt uit de brief dat op aanvragen van meer dan een jaar geleden nog immer geen (definitief) antwoord is verkregen. Niet valt dan ook in te zien dat de Chinese autoriteiten in het geval van eiser wel binnen een redelijke termijn tot een beslissing zullen komen.

2.3. Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. Verweerder heeft ter onderbouwing van dat standpunt aangevoerd dat de inbewaringstelling rechtmatig is. Nu tijdens de procedure naar aanleiding van de aanvragen om een verblijfsvergunning asiel al veel Chinezen reeds voor het uitreiken van de beslissing op hun asielaanvraag met onbekende bestemming zijn vertrokken, is de aanpak in de onderhavige zaak juist. Er bestaat, mede gelet op de inhoud van het ambtsbericht over China van 2008, wel zicht op uitzetting. Als de vreemdeling zijn volledige medewerking aan de uitzetting verleent kan hij, zo blijkt uit het ambtsbericht, in de registers getraceerd worden, waarna een laissez passer kan worden verstrekt. Ook via de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) zijn vreemdelingen teruggekeerd. De rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaatsen Maastricht, Dordrecht en ook Groningen zijn onlangs ook tot de conclusie gekomen dat er zicht op uitzetting bestaat.

2.4. De rechtbank heeft het aangewezen geacht vragen aan verweerder voor te leggen. Op 13 juni 2008 heeft verweerder de vragen van de rechtbank schriftelijk beantwoord. In deze reactie van verweerder, die de rechtbank integraal zal weergeven, staan zowel de vragen van de rechtbank als de antwoorden van verweerder vermeld. De inhoud daarvan luidt als volgt:

“Vraag 1

Uit de jurisprudentie en de mededelingen van verweerder ter zitting in bewaringsprocedures leidt de rechtbank af dat er in 2008 door de Chinese autoriteiten geen laissez passers zijn verstrekt aan zich in bewaring bevindende Chinese vreemdelingen. De rechtbank verzoekt u aan te geven hoeveel aanvragen ter verkrijging van een laissez passer in 2008 zijn ingediend alsmede of er in 2008 voor (in enige mate) gedocumenteerde, zich in vreemdelingenbewaring bevindende Chinese vreemdelingen, aanvragen ter verkrijging van een laissez passer zijn ingediend en zo ja, hoeveel.

Antwoord

In 2008 zijn er, tot peildatum begin juni, ongeveer 270 laissez passers bij de Chinese autoriteiten ingediend. Van deze ongeveer 270 ingediende laissez passers zijn ruim 210 vreemdelingen in 2008 in bewaring gesteld.

Op uw verzoek aan te geven hoeveel van deze in bewaring gestelde vreemdelingen enigszins gedocumenteerd waren, kan verweerder thans geen uitspraak doen. De beantwoording van deze vraag vereist onderzoek op dossierniveau, hetgeen binnen de gestelde termijn niet mogelijk is gebleken.

Voorts is uit informatie van het lOM gebleken dat in 2007 15 in bewaring gestelde Chinese vreemdelingen met het lOM zijn vertrokken. In 2008 zijn, tot peildatum 9 juni 2008,

4 Chinese vreemdelingen met het lOM vertrokken.

Vraag 2

In een brief van verweerder van 28 mei 2008, in vervolg op een brief van 22 april 2008, heeft verweerder het volgende aangegeven (kenmerk 5547348/08/DVB): "Ten aanzien van de intensivering van de samenwerking met de Chinese autoriteiten om de terugkeer te bevorderen meld ik u dat ik reeds met de meest betrokken bewindspersonen in overleg ben. Het is mijn streven om tot afspraken te komen over de wijze waarop de terugkeerproblematiek op de gepaste niveaus vanuit de Nederlandse regering bij de Chinese autoriteiten aan de orde kan worden gesteld. De Minister van Justitie en ik hebben dit onderwerp reeds bij de Chinese Vice-Minister van Justitie aan de orde gesteld tijdens diens recente bezoek aan Nederland". In aanmerking genomen de terughoudendheid die de Chinese autoriteiten betrachten hij het verstrekken van documenten aan Chinese vreemdelingen en de stelling van verweerder dat bereidheid van de Chinese autoriteiten tot het verstrekken van reisdocumenten aan zich in bewaring bevindende Chinese vreemdelingen nog steeds aanwezig is, verzoekt de rechtbank u de richting de Chinese autoriteiten te ondernemen stappen en het tijdsbestek waarbinnen mogelijke resultaten zullen dan wel kunnen worden behaald, nader te concretiseren.

Antwoord

De Staatssecretaris heeft inmiddels op 9 mei 2008 met de meest betrokken bewindspersonen overleg gehad. Eveneens is dit onderwerp tijdens het bezoek van de Chinese Minister van Justitie aan Nederland aan de orde gekomen. Weliswaar heeft dit nog niet tot concrete toezeggingen geleid van de zijde van de Chinese autoriteiten, maar de Staatssecretaris meent dat de inspanningen van de Nederlandse bewindspersonen tot op heden én in de komende periode tot een veranderde houding zullen leiden. Gedurende deze periode is - geflankeerd door een verzoek om afgifte van een reisdocument - voortduring van de maatregel naar de mening van de Staatssecretaris gerechtvaardigd. Vermeldenswaard is voorts dat de vaste kamercommissie op 28 mei 2008 heeft aangegeven ook met de Chinese ambassadeur in bespreking te willen gaan. Uiteraard zal de Staatssecretaris bij voortduring moeten beoordelen of de voortduring van de maatregel bij weging van de betrokken belangen nog gerechtvaardigd is te achten. Verweerder merkt echter op dat de processen op politiek en diplomatiek niveau hier bedoeld zich toch onderscheiden van die op operationeel niveau, en zich bezwaarlijk lenen voor toezeggingen of meer concrete termijnstellingen.

Vraag 3

Ten slotte verzoekt de rechtbank u aan te geven hoeveel presentaties in persoon bij de Chinese autoriteiten in 2006, 2007 en 2008 hebben plaatsgevonden. Indien in een jaar geen of nauwelijks presentaties hebben plaatsgevonden, verzoekt de rechtbank u haar te informeren over de achterliggende redenen.

Antwoord

In 2006 tot en met juni 2007 werd er in het registratiesysteem niet geregistreerd in welke vorm een presentatie plaatsvond. Vanaf juni 2007 tot heden hebben geen presentaties in persoon plaatsgevonden. De reden hiervoor is dat er bij de Chinese autoriteiten enkel schriftelijk kan worden gepresenteerd.

Vraag 4

Hoevee1 aanvragen om een laissez passer liggen thans bij de Chinese autoriteiten ter behandeling?

Antwoord

In 2007 zijn er bijna 680 aanvragen voor een laissez passer ingediend bij de Chinese autoriteiten waarop nog geen antwoord is verkregen. In 2008 zijn er tot begin juni ongeveer 270 aanvragen voor een laissez passer ingediend. Hierop is nog geen antwoord verkregen.

Onder de hier genoemde aantallen verzoeken om een laissez passer bevinden zich tevens aanvragen om een laissez passer die door de Chinese autoriteiten niet in behandeling zijn genomen. Cijfers hieromtrent heeft de DT& V thans niet voorhanden.

Vraag 5

Wanneer is de laatste laissez passer verstrekt?

Antwoord

De laatste laissez passer die naar aanleiding van een door de Nederlandse staat ingediende aanvraag is verstrekt, is in april 2007 door de Chinese ambassade voor gedwongen terugkeer afgegeven.”

2.5. Op grond van de door verweerder verstrekte informatie moet van de volgende feiten worden uitgegaan. In 2007 zijn bijna 680 aanvragen ter verkrijging van een laissez passer ingediend bij de Chinese autoriteiten, waarop nog geen beslissing is genomen. In 2008 zijn er tot begin juni ongeveer 270 aanvragen om een laissez passer ingediend. Van laatstgenoemd aantal hebben ruim 210 betrekking op in bewaring gestelde vreemdelingen. Ook op deze aanvragen is nog niet beslist. Niet bekend is hoeveel van de in 2008 in bewaring gestelde vreemdelingen enigszins gedocumenteerd waren. In april 2007 is door de Chinese autoriteiten de laatste laissez passer (voor gedwongen terugkeer) afgegeven.

2.6. De rechtbank constateert dat de toevoeging van verweerder bij de beantwoording van vraag 4 – te weten dat zich onder de over 2007 en 2008 genoemde aantallen ook aanvragen bevinden die door de Chinese autoriteiten niet in behandeling zijn genomen – in strijd is met de (aan die toevoeging voorafgaande) beantwoording van vraag 4, te weten dat op het genoemde aantal aanvragen over 2007 en 2008 nog geen antwoord is verkregen. De rechtbank gaat er, op basis van het eerste antwoord van uit, dat de in 2007 en 2008 ingediende aanvragen nog in behandeling zijn bij de Chinese autoriteiten.

2.7. Gelet op de in artikel 59, eerste lid, Vw 2000 neergelegde voorwaarde voor het opleggen van de maatregel van bewaring, waarin staat dat een vreemdeling in bewaring kan worden gesteld met het oog op de uitzetting, en mede gegeven het verstrekkende gevolg van het opleggen van de maatregel van bewaring voor de vreemdeling – vrijheidsontneming – is het naar het oordeel van de rechtbank aan verweerder om aannemelijk te maken dat uitzetting daadwerkelijk mogelijk is. Gelet op de informatie die op 13 juni 2008 bekend is geworden door de antwoorden die door verweerder zijn toegezonden, moet worden geoordeeld dat verweerder daarin niet is geslaagd. Op grond van deze informatie moet er immers van uitgegaan worden dat in 2007 en 2008 (tot begin juni) in totaal ongeveer (680 + 270 = ) 950 aanvragen ter verkrijging van een laissez passer zijn ingediend bij de Chinese autoriteiten én dat op deze aanvragen nog geen antwoord is gekomen. Gezien deze aantallen, afgezet tegen het gegeven dat in april 2007 de laatste laissez passer is verstrekt, kan er thans – anders dan deze rechtbank en nevenzittingsplaats eerder heeft geoordeeld – niet meer van worden uitgegaan dat de Chinese autoriteiten binnen een afzienbare termijn naar aanleiding van een door de Nederlandse Staat ingediende aanvraag een laissez passer verstrekken. Er is immers gedurende een termijn van ruim dertien maanden geen enkele laissez passer meer afgegeven door de Chinese autoriteiten. Thans is er naar het oordeel van de rechtbank hooguit sprake van een theoretische kans op uitzetting, hetgeen in strijd is met artikel 59, eerste lid, Vw 2000.

2.8. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 13 juni 2008, 200803407/1 (gepubliceerd op www.raadvanstate.nl), waarin is geoordeeld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat uitzetting van de vreemdeling niet tot de mogelijkheden behoort, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een ander standpunt te komen. Deze uitspraak is immers gebaseerd op de mededeling van verweerder dat in 2007 aan ongedocumenteerde Chinese vreemdelingen geen laissez passers zijn verstrekt. Uit de thans bekende, en hiervoor door de rechtbank geciteerde informatie, moet echter worden afgeleid dat sinds april 2007 in het geheel geen laissez passers meer zijn verstrekt, ook niet aan (enigszins) gedocumenteerden. Hoewel verweerder niet heeft kunnen aangeven hoeveel van de in bewaring gestelde vreemdelingen enigszins gedocumenteerd waren, acht de rechtbank het onwaarschijnlijk dat alle 950 nog in behandeling zijnde aanvragen betrekking hebben op ongedocumenteerde vreemdelingen. Het vorenstaande brengt tevens mee dat de vraag of de vreemdeling zijn medewerking verleent teneinde gedocumenteerd(er) te raken, niet langer relevant is voor de beoordeling van het zicht op uitzetting.

2.9. De door verweerder verstrekte informatie over al dan niet in bewaring gestelde vreemdelingen die in 2007 en 2008 met hulp van de IOM naar China zijn teruggekeerd, doet aan hetgeen hiervoor is overwogen evenmin af. Onder verwijzing naar de uitspraak van de AbRS van 22 augustus 2007, 200704992/1, LJN BB2452 (JV 2007, 452), overweegt de rechtbank dat de IOM het zelfstandig vertrek van de – al dan niet in bewaring zittende – vreemdeling begeleidt en dat de activiteiten van de IOM niet gericht zijn op uitzetting, dat wil zeggen een verwijdering met de sterke arm uit Nederland. Daarmee is de (wijze van) terugkeer naar China van een vreemdeling met behulp van de IOM een essentieel andere dan een terugkeer door middel van uitzetting van de in bewaring gestelde vreemdeling. Voor zover de terugkeer van Chinese vreemdelingen met behulp van de IOM er op duidt dat de Chinese autoriteiten wel (vervangende) reisdocumenten verstrekken aan Chinese vreemdelingen die hun medewerking aan terugkeer verlenen kan dat naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot het oordeel dat er zicht op uitzetting is, nu het niet gaat om de vraag of terugkeer mogelijk is maar om de vraag of de uitzettingshandelingen van verweerder tot uitzetting kunnen leiden.

2.10. Ook het antwoord op vraag 2 maakt hetgeen hiervoor is overwogen niet anders. Uit dat antwoord kan niets meer worden afgeleid dan dat vanuit de Nederlandse overheid klaarblijkelijk de behoefte bestaat om tot intensievere samenwerking te komen met de Chinese autoriteiten om de terugkeer te bevorderen en dat er sprake is van overleg tussen Nederlandse bewindspersonen en de Chinese autoriteiten. Hoezeer ook begrijpelijk dat verweerder daarover geen concrete mededelingen kan doen, de mening van verweerder dat een en ander tot een veranderde houding zal leiden en dat gedurende “deze periode” – zonder nadere aanduiding daarvan – voortduring van de bewaring gerechtvaardigd is, is naar het oordeel van de rechtbank niet, dan wel onvoldoende concreet om tot een ander oordeel dan eerder is weergegeven, te komen. Het mag zo zijn dat op operationeel niveau bezwaarlijk toezeggingen kunnen worden gedaan of concretere termijnstellingen kunnen worden genoemd inzake overleg op politiek en diplomatiek niveau, dat laat echter onverlet dat het aan verweerder – als verantwoordelijke voor het opleggen van de maatregel van bewaring – is om aannemelijk te maken dat voldaan is aan de wettelijke verplichting dat sprake is van zicht op uitzetting. Zoals eerder is overwogen, is verweerder daar niet in geslaagd.

2.11. Gelet op het voorgaande is de bewaring van aanvang af onrechtmatig geweest, vanwege het van meet af aan ontbreken van een reëel zicht op uitzetting binnen afzienbare termijn.

2.12. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen behoeven de overige gronden van beroep geen bespreking meer.

2.13. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en dient de bewaring te worden opgeheven. Tevens ziet de rechtbank aanleiding voor het toekennen van schadevergoeding aan eiser voor de dagen die hij ten onrechte in bewaring heeft doorgebracht. Eiser komt een bedrag toe van 30 maal € 70,- voor de van 21 mei 2008 tot en met 19 juni 2008 in het detentiecentrum Alphen aan den Rijn doorgebrachte dagen. In totaal wordt aan eiser een bedrag van € 2.100,- toegekend.

2.14. Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat thans aanleiding. Het bedrag van de te vergoeden proceskosten moet naar het oordeel van de rechtbank worden bepaald op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).

3. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring per direct;

- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van € 2.100,-;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad € 644,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank dient te vergoeden.

Aldus gegeven door mr. A.S. Venema-Dietvorst en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van H.M. Eleveld als griffier op 20 juni 2008.

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage) onder vermelding van ‘Hoger beroep vreemdelingenzaken’. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Afschrift verzonden: