Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 20-03-2007, BA2056, AWB 06/5431 BPM

Rechtbank 's-Gravenhage, 20-03-2007, BA2056, AWB 06/5431 BPM

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
20 maart 2007
Datum publicatie
2 april 2007
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2007:BA2056
Zaaknummer
AWB 06/5431 BPM

Inhoudsindicatie

BPM/Awr. Gelet op de feitelijke omstandigheden had eiser zijn fiscale woonplaats niet in Nederland zodat hij voor de BPM niet kon worden aangemerkt als een in Nederland wonende natuurlijke persoon. Naheffingsaanslag en vergrijpboete ten onrechte opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/5431 BPM

Uitspraakdatum: 20 maart 2007

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X.], wonende te [Y.], België, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane te [P.], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 12 mei 2006 op het bezwaar van eiser tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag belasting op personenauto's en motorrijwielen en de daarbij aan hem opgelegde vergrijpboete.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2007.

Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A.H.G. Katz FB. Namens verweerder zijn verschenen [...].

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de naheffingsaanslag en daarbij opgelegde boete;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 141 vergoedt.

2. Gronden

2.1. Eiser is met ingang van 8 september 2004 werkzaam als zaakvoerder van [naam restaurant] BV BA, een restaurant dat is gevestigd in België. Per voornoemde datum verricht eiser als meewerkend vennoot werkzaamheden in het restaurant. De woonruimte boven het restaurant staat sindsdien ter beschikking van eiser.

2.2. Op 31 augustus 2004 is eiser door ambtenaren van de douane aangetroffen in een voertuig met Belgisch kenteken rijdend op de openbare weg in Nederland. Vastgesteld werd dat eiser op dat moment woonachtig was in Nederland. In verband hiermee is aan eiser een zogenaamd waarschuwingsformulier uitgereikt.

2.3. Op 20 oktober 2004 is eiser wederom aangetroffen rijdend in een voertuig met Belgisch kenteken op de openbare weg in Nederland. In verband hiermee zijn aan eiser de onderhavige naheffingsaanslag ten bedrage van € 8.189 en boete ten bedrage van € 4.094,50 opgelegd.

2.4. In geschil is of de naheffingsaanslag en de vergrijpboete terecht en tot de juiste bedragen aan eiser zijn opgelegd.

2.5. Eiser heeft - kort weergegeven - primair aangevoerd dat hij op 20 oktober 2004 geen inwoner van Nederland was. Eiser was op genoemde datum woonachtig in België en ging op de betreffende dag juist zijn uitschrijving uit Nederland formaliseren. Daartoe heeft hij het voertuig van de pizzeria gebruikt. Voorts heeft eiser aangevoerd dat hij onbekend was met de betreffende regelgeving op grond waarvan de naheffingsaanslag en boete zijn opgelegd en brengt de toepassing ervan strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel met zich mee. Ook de vergrijpboete is volgens eiser ten onrechte opgelegd; er is geen sprake van opzet. Bovendien is geen rekening gehouden met de mate waarin de boete eiser treft en is sprake van strijd met het evenredigheidsbeginsel. Ten slotte heeft eiser aangevoerd dat verweerder geen rekening heeft gehouden met zijn financiële situatie. Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat artikel 1, vijfde lid, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 strijdig is met gemeenschapsrecht.

2.6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de naheffingsaanslag en de boete terecht en tot de juiste bedragen aan eiser zijn opgelegd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat eiser op 20 oktober 2004 ingezetene was van Nederland, dat hij op die datum is aangetroffen rijdend op de openbare weg in Nederland in een voertuig met een Belgisch kenteken. Dat eiser ingezetene was van Nederland blijkt volgens verweerder uit de Gemeentelijke Basisadministratie van de gemeente Rotterdam waarin eiser op 20 oktober 2004 stond ingeschreven, uit de systemen van de belastingdienst die zijn gekoppeld aan de gemeentelijke systemen waaruit blijkt dat eiser en zijn gezin te Rotterdam stonden ingeschreven op genoemde datum en uit het hoorgesprek van 26 april 2006 waarin eiser heeft aangegeven dat zijn echtgenote en kind nog in Nederland woonden.

2.7. Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) wordt onder de naam belasting van personenauto's en motorrijwielen een belasting geheven met betrekking tot personenauto's, motorrijwielen en bestelauto's. Ingevolge het vijfde lid van genoemd artikel is, ingeval een niet geregistreerde personenauto, een niet geregistreerd motorrijwiel of een niet geregistreerde bestelauto feitelijk ter beschikking staat van een in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam, de belasting verschuldigd ter zake van de aanvang van het gebruik met dat motorrijtuig in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 4, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelasting (hierna: Awr) bepaalt - voor zover hier van belang - dat waar iemand woont, naar de omstandigheden wordt beoordeeld.

2.8. Niet in geschil is dat eiser sinds 8 september 2004 zelf feitelijk woont en werkt in België. Eiser heeft ter zitting onweersproken verklaard dat zijn echtgenote niet ook reeds op 8 september 2004 naar België is verhuisd omdat zij op dat moment in verwachting was en het niet mogelijk was de kosten van zwangerschap en bevalling te verhalen op een Belgische ziektekostenverzekeraar vanwege de daarvoor geldende wachttermijn. Omdat het kind te vroeg is geboren, moest zijn echtgenote ook na de bevalling nog enige tijd in Nederland verblijven. Blijkens het verslag van het hoorgesprek heeft eiser dit ook reeds in dat gesprek aan de orde gesteld. Voorts heeft eiser ter zitting onweersproken verklaard dat hij in dienstbetrekking is van de pizzeria en dat de auto waarin hij op 20 oktober 2004 door de douane is aangehouden, de bedrijfsauto van de pizzeria betrof.

Tenslotte heeft eiser ter zitting onweersproken verklaard dat zijn uitschrijving uit het GBA daadwerkelijk heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2004, dat hij die uitschrijving op 20 oktober 2004 zou hebben gerealiseerd indien hij die dag niet zou zijn aangehouden door de ambtenaren van de douane en dat inschrijving in België slechts mogelijk is na uitschrijving uit Nederland.

2.9. Naar het oordeel van de rechtbank zijn bij de bepaling van de fiscale woonplaats op grond van artikel 4, eerste lid, van de Awr de feitelijke omstandigheden bepalend. Dat houdt in dat de materiële werkelijkheid beslissend is voor het antwoord op de vraag waar iemand woont en dat formele criteria, zoals inschrijving in gemeentelijke registers, daarbij slechts van bijkomend belang zijn. Gelet op de onder 2.8 vermelde vaststaande omstandigheden leidt het voorgaande de rechtbank tot het oordeel dat eiser op 20 oktober 2004 zijn woonplaats niet in Nederland had en derhalve op genoemde datum niet kan worden aangemerkt als een in Nederland wonende natuurlijke persoon zoals bedoeld in artikel 1, vijfde lid, van de Wet BPM. Dat eisers echtgenote en kind destijds feitelijk wel nog in Nederland woonden, kan hieraan naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de plausibele en door verweerder niet weersproken verklaring hiervoor, niet afdoen; in het licht van de door eiser geschetste omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat op 20 oktober 2004 nog een zodanige duurzame band met Nederland bestond dat moet worden geconcludeerd dat eiser zijn woonplaats in Nederland had. De naheffingsaanslag en de daarbij opgelegde boete zijn derhalve reeds hierom ten onrechte aan eiser opgelegd.

2.10. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

2.11. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

Deze uitspraak is gedaan op 20 maart 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. Ebbeling, in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Riel, griffier.

Afschrift aangetekend

verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.