Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 03-11-2004, BI5048, 184916

Rechtbank 's-Gravenhage, 03-11-2004, BI5048, 184916

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
3 november 2004
Datum publicatie
27 mei 2009
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2004:BI5048
Zaaknummer
184916

Inhoudsindicatie

onrechtmatig handelen Staat onjuiste registratie bij Bureau Heffingen mestproductierechten.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE

sector civiel recht - enkelvoudige kamer

Vonnis in de zaak met rolnummer 02-2215 van:

1. [eiser sub 1]

wonende te [woonplaats],

2. [eiser sub 2]

wonende te [woonplaats], en

3. [eiser sub 3]

zaakdoende en gevestigd te [woonplaats],

eisers,

procureur: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,

tegen

de Staat der Nederlanden (Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij),

zetelende te 's-Gravenhage,

gedaagde,

procureur: mr. R. Snel.

Partijen worden hierna ook aangeduid als '[eisers] en 'de Staat'.

De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken:

- de dagvaarding van 15 juli 2002, met producties;

- de conclusie van antwoord;

- de conclusie van repliek, met producties;

- de conclusie van dupliek;

- de bij brief van 5 augustus 2003 aan de rechtbank en de Staat aangeboden akte overlegging producties van eisers, met producties;

- de akte ter rolle van eisers van 10 september 2003;

- de antwoordakte van de Staat van 5 november 2003, met productie;

- de akte ter rolle van eisers van 7 januari 2004;

- de antwoordakte van de Staat van 18 februari 2004, met producties.

RECHTSOVERWEGINGEN

1. Feiten

1.1. [eiser] sr. en [eiser] jr. voeren in het verband van de maatschap een pluimveehouderij. Aanvankelijk stond op naam van [eiser] sr. bij het Bureau Heffingen te Assen een mestproductierecht van 2.361 kg. fosfaat voor varkens en kippen geregistreerd.

1.2. Aan [eiser] sr. is door [A.] bij akte van 18 juni 1986 een pluimveeschuur met onderliggende grond te [plaats X.] in eigendom overgedragen. Op het pluimveebedrijf van [A.] rustte een mestproductierecht van 2.960 kg. fosfaat voor varkens en kippen.

1.3. In 1990 heeft het Bureau Heffingen naar aanleiding van een bezoek dat ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst (AID) van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (het ministerie) op 20 november 1989 aan het bedrijf van eisers hebben gebracht, de registratie van het mestproductierecht op naam van [eiser] sr. aangepast, in die zin dat de bijtelling van het mestproductierecht van het bedrijf van [A.] ongedaan werd gemaakt. Bij een bezoek door de AID op 13 februari 1990 werd nog steeds een afwijking geconstateerd.

1.4. Bij brief van 15 maart 1991 heeft de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (de minister) aan [eiser] sr. doen weten dat, indien bij controle blijkt dat de feitelijke mestproduktie de geregistreerde referentiehoeveelheid heeft overschreden, daarvan proces-verbaal zal worden opgemaakt en strafvervolging kan worden ingesteld.

1.5. Op 14 april 1993 heeft de AID jegens eisers proces-verbaal opgemaakt wegens het produceren van dierlijke meststoffen in de jaren 1991 en 1992, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, in een grotere hoeveelheid dan ingevolge de Meststoffenwet is toegestaan.

1.6. Eind 1993 hebben eisers besloten geen pluimvee meer te houden op hun bedrijf.

1.7. Op 12 april 1995 zijn eisers gedagvaard voor de strafrechter op verdenking van overtreding van artikel 14, lid 1, van de Meststoffenwet. Bij vonnissen van 24 mei 1995 zijn eisers vrijgesproken van het hun ten laste gelegde. De strafrechter heeft geoordeeld dat eisers in 1991 en 1992 niet teveel fosfaat hebben geproduceerd.

1.8. Het Bureau Heffingen heeft op 21 november 1995 de registratie aangepast aan de uitspraak van de strafrechter.

1.9. Eisers hebben in september 1997 een nieuwe milieuvergunning aangevraagd, welke in december 1997 is verleend. Vervolgens hebben zij hun bedrijf verbouwd, waarna vanaf november 1998 de mestproductierechten van [A.] weer zijn benut.

1.10. [eiser] jr. heeft in juni en juli 2001 op zijn naam voor in totaal 2.151 kg. fosfaat aan verworven pluimveerechten doen registreren. Daarvoor is een koopprijs betaald van in totaal ƒ 68.129,-.

2. Geschil

2.1. Eisers vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de Staat te veroordelen om aan hen een bedrag van € 30.915,60 (ƒ 68.129,-) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2001. Tevens vorderen zij veroordeling van de Staat in de kosten van de procedure, alsmede, voorwaardelijk, in de nakosten.

2.2. Eisers baseren hun vordering op de stelling dat de uitlatingen door of vanwege de Staat in de periode van 1989 tot 1995, erop neerkomend dat zij teveel pluimvee hielden en dus het uitbreidingsverbod overtraden, jegens hen onrechtmatig zijn. Het besluit om geen pluimvee meer te houden is genomen onder druk van de strafprocedure. Ook indien eisers na de correctie van de registratie direct zouden hebben besloten weer pluimvee te gaan houden, zou de pluimveestapel pas in de loop van 1997 op peil zijn geweest. Nadat zij waren bekomen van de strafvervolging, hebben zij echter besloten hun bedrijf te renoveren. Volgens het thans geldende stelsel van pluimveerechten moet voor het bepalen van de hoogte worden uitgegaan van de in het referentiejaar 1997 (of in de keuzereferentiejaren 1995 of 1996) geproduceerde hoeveelheid dierlijke meststoffen afkomstig van kippen of kalkoenen. Voor eisers biedt dit echter geen soelaas. Doordat zij in de (keuze)referentiejaren geen pluimvee hielden, hebben zij noodgedwongen pluimveerechten moeten aankopen, zo stellen zij.

2.3. De Staat voert gemotiveerd verweer.

3. Beoordeling

3.1. Niet in geschil is dat de registratie bij het Bureau Heffingen van mestproductierechten op naam van [eiser] sr. van 1990 tot 21 november 1995 onjuist is geweest: in plaats van een hoeveelheid fosfaat van 5.321 kg. stond slechts 2.361 kg. geregistreerd.

3.2. De Staat komt vergeefs op tegen de stelling van eisers dat de minister en de AID jegens hen onrechtmatig hebben gehandeld. Zij hebben immers, respectievelijk bij brief van 15 maart 1991 en bij proces-verbaal van 14 april 1993, door dreiging met strafvervolging eisers ten onrechte onder druk gezet om hun feitelijke mestproductie aan te passen aan de onjuiste registratie bij het Bureau Heffingen. Daarvan was het voorzienbare - en, als het bestuur serieus genomen wil worden, ook het beoogde - gevolg dat eisers hun bedrijfsvoering op voorhand zouden aanpassen.

3.3. De Staat heeft voorts het causaal verband tussen het gestelde onrechtmatig handelen en de schade betwist. In dit verband heeft hij onder meer aangevoerd dat eisers disproportioneel hebben gereageerd door in 1993 hun pluimveestapel volledig op te doeken, in plaats van deze terug te brengen tot het oorspronkelijke aantal.

Eisers hebben bij hun eerste akte ter rolle verklaard dat het hun enkel gaat om het mestproductierecht dat destijds ten onrechte aan hen is ontnomen.

De rechtbank concludeert dat de schade die zij hebben geleden doordat zij in 1997 geen pluimvee hielden, voor hun eigen rekening moet blijven voor zover dat gemis hun oorspronkelijke pluimveestapel betreft.

3.4. Dat eisers nadat het strafvonnis in kracht van gewijsde was gegaan, niet onmiddellijk hun mestproductierechten voor kippen weer volledig hebben benut, maar ervoor hebben gekozen eerst een verbouwing uit te voeren, komt voor hun risico. Het gebruik van hun rechten was niet afhankelijk van herstel van de eerdere registratie bij het Bureau Heffingen. Uitgaande van de door eisers zelf genoemde besteltijd voor hennen van één jaar, houdt de rechtbank het ervoor dat in de loop van 1996 hun pluimveehouderij weer volledig op peil had kunnen zijn. Eisers hadden dan bij de latere omzetting in pluimveerechten op basis van het referentiejaar 1997 hun mestproductierechten volledig kunnen inzetten. Dat zij niet in die positie verkeerden, kan dus niet als gevolg van het onrechtmatig handelen van de Staat aan hem worden toegerekend.

Dit neemt niet weg dat als gevolg van het onrechtmatig handelen van de Staat voor eisers het alternatief van de keuzereferentiejaren niet voorhanden was. Zij zouden, de onrechtmatige daad van de Staat weggedacht, bij de omzetting in pluimveerechten het van [A.] afkomstige deel van hun mestproductierechten op basis van de keuzereferentiejaren 1995 of 1996 voor dat doel hebben kunnen benutten.

3.5. De Staat heeft terecht aangevoerd dat de mestproductierechten die niet in pluimveerechten omgezet mochten worden, wel een handelswaarde vertegenwoordigden.

Eisers hebben bij hun eerste akte ter rolle erkend dat op de schade een bedrag van ƒ 4.802,- in mindering moet komen wegens verkoop in 2001 van 413 kg. mestproductierechten varkens/kippen en voorts dat zij toen nog beschikten over 3.137 kg. verplaatsbare mestproductierechten varkens/kippen, die op dat moment ƒ 12,50 per kg. fosfaat waard waren (in totaal derhalve ƒ 39.212,50).

De rechtbank concludeert dat ten tijde van de omzetting in pluimveerechten eisers hun schade hadden kunnen beperken en deels ook hebben beperkt, zodat per saldo niet meer dan ƒ 24.114,50 resteert. Die schade betreft voor ongeveer 55% mestproductierechten die kunnen worden geacht afkomstig te zijn van het bedrijf van [A.].

De rechtbank concludeert dat de schade tot, afgerond, ƒ 13.263,- voor vergoeding in aanmerking komt. De vordering is derhalve toewijsbaar tot een bedrag van, in euro's, € 6.018,50.

3.6. Eisers zullen als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden verwezen.

BESLISSING

De rechtbank:

- veroordeelt de Staat tot betaling aan eisers van € 6.018,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2001 tot de dag der algehele voldoening;

- verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

- wijst af het meer of anders gevorderde;

- veroordeelt eisers in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 585,- aan griffierecht en € 1.247,50 aan salaris van de procureur.

Aldus gewezen door mr. P.A. Koppen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 november 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.