Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 09-07-2003, AI1503 AL6458, AWB 03/35899

Rechtbank 's-Gravenhage, 09-07-2003, AI1503 AL6458, AWB 03/35899

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
9 juli 2003
Datum publicatie
27 augustus 2003
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2003:AI1503
Zaaknummer
AWB 03/35899
Relevante informatie
Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-10-2022], Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-10-2022] art. 50, Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-10-2022] art. 53

Inhoudsindicatie

Bewaring / binnentreden / staandehouding / redelijk vermoeden illegaal verblijf.

Niet is gebleken van een, naar objectieve maatstaven gemeten, redelijk vermoeden van illegaal verblijf in de zin van artikel 53, eerste lid, Vw 2000. Niet kan worden volstaan met een vermelding in algemene zin in een proces-verbaal dat via een kliklijn anonieme meldingen zijn ontvangen, zodat het binnentreden en de daaropvolgende staandehouding en inbewaringstelling onrechtmatig zijn.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage

nevenzittingsplaats Alkmaar

enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

Artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)

jo artikel 94 en artikel 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)

reg.nr: AWB 03/35899 VRONTN

inzake: A, geboren op [...] 1974, van Bulgaarse nationaliteit, voorheen verblijvende in het politiebureau te Amsterdam, eiseres,

gemachtigde: mr. A. van Luyck, advocaat te Amsterdam,

tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,

gemachtigde: A.H. Kras, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.

I. Ontstaan en loop van het geding

1. Op 26 juni 2003 is eiseres op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.

2. Bij beroepschrift van 27 juni 2003, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op dezelfde datum, heeft eiseres beroep ingesteld tegen de vrijheidsontnemende maatregel. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding.

3. Op 2 juli 2003 heeft verweerder de vrijheidsontnemende maatregel opgeheven.

4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 4 juli 2003. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.

II. Overwegingen

1. Eiseres heeft ter zitting -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.

Niet is gebleken dat ten tijde van het binnentreden een redelijk vermoeden bestond dat in de betrokken woning vreemdelingen verbleven die geen rechtmatig verblijf hebben. Gelet daarop was het binnentreden onrechtmatig. Hieruit volgt dat de op het binnentreden volgende staandehouding en de daaropvolgende inbewaringstelling van eiseres ook onrechtmatig zijn.

2. Verweerder heeft ter zitting -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.

Het redelijk vermoeden van illegaal verblijf met betrekking tot de desbetreffende woning en eiseres blijkt uit het zich bij de stukken bevindende "proces-verbaal staandehouding terzake redelijk vermoeden illegaal verblijf". Dat proces-verbaal is voldoende concreet en op ambtseed opgemaakt. Het vermeldt dat de politie beschikte over informatie uit onder andere Bel M-meldingen, hetgeen meldingen zijn via een anonieme kliklijn, en over geheime dienst informatie (Cie informatie). Dat er een redelijk vermoeden is ten aanzien van de desbetreffende woningen vloeit voort uit de uit onderzoek verkregen informatie. Het redelijk vermoeden van illegaal verblijf ten aanzien van eiseres is gebaseerd op ervaringsgegevens. Verweerder heeft ter ondersteuning van zijn standpunt naar twee uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 oktober 2002 verwezen.

De rechtbank overweegt het volgende.

3. De rechtbank stelt vast dat de bewaring na de indiening van het beroep is opgeheven. Thans moet worden beoordeeld of de maatregel onrechtmatig is geweest en of er naar aanleiding daarvan gronden zijn om schadevergoeding toe te kennen.

4. Ingevolge artikel 53, eerste lid, Vw 2000 zijn de ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner, indien er op grond van feiten en omstandigheden, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden bestaat dat op deze plaats een vreemdeling verblijft die geen rechtmatig verblijf heeft.

5. Op grond van artikel 50, eerste lid, Vw 2000 zijn de hierboven genoemde ambtenaren bevoegd - voor zover hier van belang - op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.

6. Het geschil spitst zich toe op de vraag of er ten tijde van het binnentreden in de betrokken woning sprake was van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf in de zin van artikel 53, eerste lid, Vw 2000.

In het ongedateerde proces-verbaal waarnaar verweerder ter zitting heeft verwezen, processtuk 4, is, voor zover thans van belang, het volgende gerelateerd.

"Door personeel van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland werd geconstateerd dat in het gebied van Amsterdam in toenemende mate sprake was van de aanwezigheid van uit Oost Europa afkomstige vreemdelingen. Om de overlast door deze voornamelijk uit Bulgarije, Albanië en Roemenië (BAR) afkomstige vreemdelingen in beeld te brengen werd het spiritteam V gevormd, waarin politieambtenaren van verschillende disciplines zijn vertegenwoordigd. De informatie over deze groepering werd onder meer verzameld uit Bel M meldingen, tips, Cie informatie, alsmede de politiesystemen X-pol en NSIS.

Het redelijk vermoeden van illegaal verblijf is gelegen in het feit dat betrokkene zich bevond op een adres waarover informatie was binnen gekomen door middel van voornoemde informatiedragers en deze informatie is getoetst door een specialist van de Dienst vreemdelingenpolitie. Daarbij is sterk in overweging meegenomen de op genoemd adres bij het GBA en het DVAS ingeschreven personen, alsmede de antecedenten van betrokkenen."

Dit proces-verbaal is weliswaar op ambtseed opgemaakt, maar maakt onvoldoende inzichtelijk - en derhalve is ook niet toetsbaar - of met betrekking tot de binnengetreden woning feiten en omstandigheden aanwezig waren op grond waarvan, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden bestond dat daar illegale vreemdelingen verbleven. De in het proces-verbaal genoemde informatiebronnen kunnen een redelijk vermoeden als hiervoor bedoeld opleveren, mits is geconcretiseerd wat de met behulp van die bronnen verkregen informatie, waar verweerder zich op baseert, inhoudt. Zo kan een anonieme tip leiden tot een redelijk vermoeden van illegaal verblijf, maar dan zal de tip terzake concreet moeten zijn. Niet kan worden volstaan met een vermelding in algemene zin in een proces-verbaal dat via een kliklijn anonieme meldingen zijn ontvangen. In dat geval kan immers niet in rechte worden getoetst of er, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestaat. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 oktober 2002, met het nummer 200205207/1, waarnaar verweerder ter zitting heeft verwezen, doet aan het bovenstaande niet af. De in die uitspraak beschreven processen-verbaal maken immers wel inzichtelijk op welke feiten en omstandigheden de desbetreffende verbalisant het redelijk vermoeden van illegaal verblijf heeft gebaseerd.

Uit het voorgaande volgt dat niet is gebleken dat ten tijde van het binnentreden, naar objectieve maatstaven gemeten, sprake was van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf in de zin van artikel 53, eerste lid, Vw 2000. Het binnentreden heeft derhalve onrechtmatig plaatsgevonden. Hieruit vloeit voort dat de op het binnentreden volgende staandehouding en de daaropvolgende inbewaringstelling eveneens onrechtmatig zijn.

7. Nu gelet op het voorgaande de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met artikel 59, eerste lid, Vw 2000 wordt het beroep gegrond verklaard.

8. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiseres ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 95,- per dag dat eiseres op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal een bedrag van € 570,-.

9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, welke zijn begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand.

III. Beslissing

De rechtbank:

1. verklaart het beroep gegrond;

2. veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 570,- (zegge: vijfhonderdzeventig euro), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiseres;

3. veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag groot € 644,- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2003 door mr. L. van Es, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.I. Doesburg als griffier.

Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC Den Haag; zie ook www.raadvanstate.nl. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.

Tegen de beslissing inzake de schadevergoeding staat geen rechtsmiddel open.

Conc: ad

Bp: -

D: B

Verzonden op 11 juli 2003

Voor eensluidend afschrift

De Griffier van de Rechtbank

te Alkmaar