Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 24-01-2002, AD9536, AWB 02/2327

Rechtbank 's-Gravenhage, 24-01-2002, AD9536, AWB 02/2327

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
24 januari 2002
Datum publicatie
25 februari 2002
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2002:AD9536
Zaaknummer
AWB 02/2327
Relevante informatie
Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-10-2022] art. 59, Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-10-2022] art. 96

Inhoudsindicatie

Bewaring / schadevergoeding / kennisgeving

In casu is overschrijding van de vier-wekentermijn waarbinnen verweerder kennis dient te geven aan de rechtbank van het voortduren van de bewaring. In geschil is de hoogte van de schadevergoeding. Verweerder verzoekt om matiging tot de helft van het standaard daarvoor te berekenen bedrag omdat de vreemdeling niet vanaf het begin van de bewaring heeft meegewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit en voorts omdat hij een asielverzoek heeft ingediend waarmee hij kennelijk zijn uitzetting wilde frustreren. De rechtbank oordeelt dat er geen ruimte voor matiging is.

Het in de Vw 2000 ingevoerde systeem van periodieke rechterlijke toets dient de rechtszekerheid en rechtsbescherming van de van zijn vrijheid beroofde vreemdeling. Op grond van het imperatieve karakter van artikel 96 Vw 2000 rust op verweerder de rechtsplicht om de periodieke rechterlijke toets mogelijk te maken door de daarin vastgelegde - strikte - termijn te bewaken. Deze termijn is een essentiële waarborg om een onnodig voortduren van de bewaring te voorkomen. Verweerder heeft bedoelde rechtsplicht geschonden en daardoor is de waarborg voor herbeoordeling van de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming zodanig aangetast dat voor een matiging van de hoogte van de schadevergoeding, bijzondere omstandigheden daargelaten, geen ruimte is. Van dergelijke omstandigheden is in dit geval niet gebleken. Beroep gegrond; toekenning schadevergoeding.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage

Nevenzittingsplaats Arnhem

Vreemdelingenkamer

Registratienummer: 02/2327

Datum uitspraak: 24 januari 2002

Uitspraak

ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 93, eerste lid, en artikel 96, eerste en derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) op het beroep tegen voortduring van de bewaring op grond van artikel 59 van de Vw 2000, toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:

A,

geboren op [...] 1976, te B,

van Turkse nationaliteit,

alias A, geboren op [...] 1983, te C,

gemachtigde mr. P.R. Klaver,

tegen

DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,

(Immigratie- en Naturalisatiedienst),

verweerder,

gemachtigde mr. Y.E.A.M. van Hal,

ambtenaar bij de IND.

Het procesverloop

Op 28 september 2001 is de vreemdeling in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vw 2000.

Het beroep tegen de maatregel van bewaring is laatstelijk bij uitspraak van 26 november 2001 van deze rechtbank ongegrond verklaard.

De vreemdeling heeft op 9 januari 2002 beroep ingesteld tegen het voortduren van de inbewaringstelling. Tevens heeft hij verzocht om toekenning van schadevergoeding.

De maatregel van bewaring van de vreemdeling is op 14 januari 2002 opgeheven in verband met niet tijdige kennisgeving.

De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 17 januari 2002. De vreemdeling noch zijn gemachtigde zijn ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.

De beoordeling

1. Op grond van het bepaalde in artikel 96, vijfde lid, van de Vw 2000 dient verweerder de rechtbank uiterlijk vier weken nadat de uitspraak is gedaan op een eerder beroep tegen het voortduren van de bewaring, kennis te geven dat de vrijheidsbeneming nog immer voortduurt, tenzij de vreemdeling voordien zelf beroep heeft ingesteld. Dit voorschrift behoort tot de strikte waarborgen, waarmee de bewaring is omkleed. Niet-inachtneming leidt -behoudens uitzonderlijke omstandigheden- tot het oordeel dat de bewaring onrechtmatig is.

2. Vast staat dat de rechtbank de voortduring van de bewaring laatstelijk bij uitspraak van 26 november 2001 rechtmatig heeft bevonden. Verweerder kon derhalve uiterlijk 24 december 2001 aan voornoemde wettelijke verplichting voldoen. Omdat 24 december 2001 is gelijkgesteld met een algemeen erkende feestdag in de zin van de Algemene Termijnen Wet en ook 25 en 26 december 2001 ingevolge bedoelde wet feestdagen zijn, kon verweerder uiterlijk op 27 december 2001 aan bedoelde wettelijke verplichting voldoen. Gebleken is echter dat verweerder de rechtbank in het geheel niet van het voortduren van de bewaring op de hoogte heeft gesteld. Niet gebleken is dat de vreemdeling vóór 28 december 2001 zelf beroep heeft ingesteld of dat het verzuim kennis te geven op uitzonderlijke omstandigheden stoelt.

3. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voortduring van de bewaring met ingang van 28 december 2001 onrechtmatig is geworden. Niet gebleken is dat de voortduring van de bewaring uit anderen hoofde op een eerder moment onrechtmatig is geworden. Het beroep is dan ook gegrond.

4. Met betrekking tot het verzoek om schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt.

5. De bewaring is reeds voor de behandeling van het beroep daartegen opgeheven. In een dergelijk geval kan de rechtbank ingevolge het bepaalde in artikel 106 van de Vw 2000 aan de vreemdeling schadevergoeding toekennen.

6. De maatregel van bewaring is eerst op 14 januari 2002 feitelijk opgeheven. De vreemdeling heeft derhalve vanaf 28 december 2001 tot 14 januari 2002 onrechtmatig in bewaring verbleven. Daarom bestaat aanleiding schadevergoeding toe te kennen over voornoemd tijdvak, met dien verstande dat de dag waarop de bewaring is geëindigd buiten beschouwing zal worden gelaten bij de vaststelling van de te vergoeden schade. Er dient derhalve voor 17 dagen onrechtmatige bewaring schadevergoeding toegekend te worden.

7. Uitgangspunt bij de vaststelling van de hoogte van de te vergoeden schade vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 68,07 euro per dag dat men ten onrechte in een huis van bewaring verbleven heeft.

8. Met betrekking tot de hoogte van de schadevergoeding is namens verweerder naar voren gebracht dat de vreemdeling niet vanaf het begin van de bewaring heeft meegewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit en

nationaliteit en tevens een asielverzoek heeft ingediend, waarmee hij kennelijk zijn uitzetting wilde frustreren. Derhalve dient het bedrag van de schadevergoeding met de helft te worden gematigd tot een bedrag van € 34 euro per dag dat de vreemdeling ten onrechte in een huis van bewaring heeft verbleven.

9. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.

10. Uit de wetsgeschiedenis van de Vw 2000 blijkt dat het daarbij ingevoerde systeem van de periodieke rechterlijke toets de rechtszekerheid en rechtsbescherming dient van de van zijn vrijheid beroofde vreemdeling. Met het gekozen systeem wordt gewaarborgd dat zolang de vrijheidsontneming duurt er in ieder geval ambtshalve kennisgevingen worden verzonden aan de rechtbank (TK 1998/1999, 26732, nr 3, blz. 89).

11. Blijkens zijn bewoordingen heeft artikel 96 van de Vw 2000 een imperatief karakter. Op verweerder rust de rechtsplicht om de periodieke rechterlijke toets mogelijk te maken en het is aan verweerder om de in dit artikel vastgelegde -strikte- termijn te bewaken. Deze termijn vormt een essentiële waarborg om een onnodig voortduren van de bewaring te voorkomen.

12. Verweerder heeft in dit geval zijn rechtsplicht geschonden door na te laten de rechterlijke toets te initiëren. Daardoor is de waarborg voor herbeoordeling van de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming zodanig aangetast,

dat voor een matiging van de hoogte van de schadevergoeding, bijzondere omstandigheden daargelaten, geen ruimte is. Van dergelijke omstandigheden is in dit geval niet gebleken.

13. De rechtbank acht derhalve voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 17 dagen onrechtmatige bewaring ten bedrage van 17 x € 68,07 euro = € 1157,19 euro

14. Nu het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal € 322 euro voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

· 1 punt voor het indienen van het beroepschrift;

· waarde per punt € 322 euro

· wegingsfactor 1.

15. Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van deze rechtbank.

De beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- kent aan de vreemdeling ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van € 1157,19 euro.

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 322 euro onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mw. mr. C.Lely -van Goch en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2002 in tegenwoordigheid van mr. H. Rouwenhorst als griffier.

de griffier de rechter

De voorzitter van deze rechtbank beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 1157,19 euro.

de voorzitter

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Afschrift verzonden 28 januari 2002