Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 25-06-2001, AD5926, AWB 01/18687

Rechtbank 's-Gravenhage, 25-06-2001, AD5926, AWB 01/18687

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
25 juni 2001
Datum publicatie
21 november 2001
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2001:AD5926
Zaaknummer
AWB 01/18687
Relevante informatie
Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-10-2022] art. 50, Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-10-2022] art. 59

Inhoudsindicatie

SAMENVATTING

Bewaring / schadevergoeding.

Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, is samen met zijn neef aangehouden. De reden voor aanhouding was dat eisers neef ervan werd verdacht te zijn doorgereden na een aanrijding. Eiser is niet meegedeeld wat de reden was voor zijn aanhouding. Eisers aanwezigheid als bijrijder in auto die betrokken is bij een ongeval is geen strafbaar feit en is dus geen reden voor bedoelde aanhouding. Evenmin is gebleken dat eiser is aangehouden om als getuigen inlichtingen te verschaffen over het ongeval omdat hij nimmer is gehoord omtrent de aanrijding. De aanhouding is derhalve onrechtmatig. Het beroep is gegrond. Toekenning schadevergoeding.

Uitspraak

UITSPRAAK

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE DEN HAAG

zittinghoudende te Utrecht

Reg.nr.: AWB 01/18687 VRONTN

UITSPRAAK ex artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 106

van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) op het beroep tegen de maatregel van bewaring

op grond van artikel 59 Vw toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans

zich noemende:

A alias A, geboren op [...] 1969, van

Marokkaanse nationaliteit, eiser,

verblijvende te Algerije,

gemachtigde: mr. C.E. Stassen-Buijs, advocaat te Amsterdam,

tegen een besluit van

de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen, werkzaam bij de

onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.

--------------------------------------------------------------------------

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Verweerder heeft op 4 mei 2001 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, onder a, Vw opgelegd.

1.2 Eiser heeft hiertegen op 7 mei 2001 beroep ingesteld bij deze rechtbank.

1.3 Verweerder heeft op 12 mei 2001 de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring opgeheven teneinde eiser uit te zetten naar Algerije.

1.4 Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 14 mei 2001. Eiser is ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

2. OVERWEGINGEN

2.1 Nu de bewaring is opgeheven, strekt het beroep nog uitsluitend tot toekenning van de gevraagde schadevergoeding. Daarvoor dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de bewaring op enig moment onrechtmatig is geweest.

2.2 Namens de vreemdeling is aangevoerd dat de oplegging van de vrijheidsbenemende maatregel onrechtmatig was. Meer in het bijzonder heeft de gemachtigde van eiser daartoe aangevoerd dat de strafrechtelijke staandehouding onrechtmatig was omdat eiser

niet werd verdacht van enig strafbaar feit. De daaropvolgende vreemdelingenrechtelijke staandehouding en inbewaringstelling zijn om die reden eveneens onrechtmatig. Namens eiser is voorts aangevoerd dat de oplegging van een vrijheidsbenemende maatregel

een onevenredig zware maatregel was omdat hij in het bezit was van een paspoort, een retourticket Barcelona-Algiers en bereid was op eigen gelegenheid Nederland te verlaten.

2.3 Verweerder heeft geconcludeerd dat de vrijheidsbenemende maatregel rechtmatig was en dat het verzoek om schadevergoeding derhalve dient te worden afgewezen.

2.4 De rechtbank overweegt als volgt.

2.5 Eiser is op 4 mei 2001 samen met zijn neef aangehouden. De reden voor deze aanhouding was gelegen in de omstandigheid dat de neef van eiser ervan werd verdacht te zijn doorgereden na een aanrijding. Eiser, die als passagier in de auto werd

aangetroffen, werd eveneens overgebracht naar het politiebureau. Eiser heeft van 3.05 uur tot aan 13.30 uur op het politiebureau verbleven. Hem is niet meegedeeld wat de reden was voor zijn aanhouding.

Met eiser is de rechtbank van oordeel dat eisers aanwezigheid als bijrijder in een auto die is betrokken bij een aanrijding op zichzelf geen strafbaar feit is en dat eiser dus om die reden niet kon worden aangehouden.

Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat eiser is aangehouden teneinde nadere inlichtingen te verstrekken in het kader van het politieonderzoek naar de aanrijding. Eiser zou met name zijn aangehouden ter verificatie van de verklaringen van zijn neef,

die - zoals blijkt uit het procesverbaal van 4 mei 2001, dat is opgemaakt naar aanleiding van de aanhouding- onder invloed was van alcohol. De rechtbank kan dit betoog van verweerder niet volgen, nu uit het dossier van eiser niet is gebleken dat eiser

op enig moment is gehoord in het kader van de strafrechtelijke aanhouding van zijn neef. Nu er geen grond aanwezig was eiser aan te houden vanwege de verdenking van een strafbaar feit, noch vanwege het verschaffen van inlichtingen omtrent een door een

derde gepleegd strafbaar feit, is de aanhouding onrechtmatig.

2.6 Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de daaropvolgende vreemdelingenrechtelijke staandehouding en oplegging van de maatregel van bewaring ten aanzien van eiser eveneens onrechtmatig is. De overige grieven van eiser behoeven

geen bespreking meer.

2.7 Het beroep dient derhalve gegrond verklaard te worden.

2.8 Ingevolge artikel 106 Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, dan wel de bewaring reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan eiser een schadevergoeding

ten laste van de Staat toekennen.

2.9 De rechtbank acht voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 8 dagen onrechtmatige bewaring ten bedrage van 3 x ƒ 200,-- en 5 x ƒ 150,-- = ƒ 1.350,--.

2.10 De rechtbank ziet in dit geval tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. $$N UITSPRAAK

Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op ƒ 1.065,-- (½ punt voor het beroepsschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt ƒ 710,-- en wegingsfactor 1). $$N UITSPRAAK

2.11 Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier.

3. BESLISSING

De rechtbank:

3.1 verklaart het beroep gegrond;

3.2 wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser een schadevergoeding toe ten bedrage van ƒ 1.350,-- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht; $$N UITSPRAAK

3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 1.065,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten dient te vergoeden aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht.

Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M.J. Hilhorst-Hagen, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2001, in tegenwoordigheid van mr. M.E.C. Bakker, als griffier.

Voornoemd lid beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van ƒ 1.350,-- (zegge: dertienhonderdvijftig gulden).

Aldus gedaan op 25 juni 2001 door mr. I.M.J. Hilhorst-Hagen, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken.

afschrift verzonden op: 28 juni 2001

RECHTSMIDDEL

Ingevolge artikel 95 Vw staat tegen deze uitspraak, binnen een week na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag.