Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 20-09-2001, AD5090, AWB 01/45669

Rechtbank 's-Gravenhage, 20-09-2001, AD5090, AWB 01/45669

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
20 september 2001
Datum publicatie
6 februari 2004
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2001:AD5090
Zaaknummer
AWB 01/45669
Relevante informatie
Politiewet 1993 [Tekst geldig vanaf 01-01-2013] [Regeling ingetrokken per 2013-01-01] art. 2, Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-10-2022] art. 59, Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-10-2022] art. 50

Inhoudsindicatie

Artikel 2 van de Politiewet 1993 luidt als volgt: De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die dit behoeven.

De daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde wordt onderscheiden in de strafrechtelijke handhaving en de handhaving van de openbare orde. Onder openbare orde dient te worden verstaan: de rechtsorde in de openbare of publieke ruimte.

Anders dan verweerder heeft betoogd kan uit artikel 2 van de Politiewet 1993 geen algemene bevoegdheid tot het vragen naar identiteitspapieren worden afgeleid. Ook stond het de verbalisanten niet vrij in onderhavige situatie - eiser werd in een woning aangetroffen - op grond van dit artikel eiser naar zijn identiteitspapieren te vragen, nu geen sprake was van strafrechtelijke handhaving dan wel handhaving van de openbare orde.

Er is geen andere wettelijke bepaling op grond waarvan een algemene identificatieplicht kan worden aangenomen. Ook de Wet op de Identificatieplicht (zoals laatstelijk gewijzigd bij Wet van 28 januari 1999, Staatsblad 30) kent uitdrukkelijk een beperkte bevoegdheid in welomschreven situaties om personen naar identiteitspapieren te vragen, en geen algemene bevoegdheid.

Nu het de verbalisanten niet vrij stond eiser naar zijn identiteitspapieren te vragen, kon ook niet uit het niet tonen van papieren een redelijk vermoeden van illegaal verblijf worden afgeleid. De aanhouding van eiser is derhalve ten onrechte op artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 gebaseerd en onrechtmatig. De op de aanhouding volgende ophouding en bewaring zijn derhalve eveneens onrechtmatig.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage

zittinghoudende te Amsterdam

Sector Bestuursrecht

enkelvoudige kamer

Uitspraak

op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

jo artikel 94 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)

reg. nr.: AWB 01/45669 VRONTN

inzake : A, geboren op [...] 1979, van (gestelde) Nigeriaanse nationaliteit, alias B, geboren op [...] 1979, van de (gestelde) Sierraleoonse nationaliteit, verblijvende in het politiebureau te Amsterdam, eiser,

gemachtigde: mr. W.H. Boomstra, advocaat te Amsterdam,

tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. F. Lijffijt, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Op 12 september 2001 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Bij beroepschrift van 12 september 2001 heeft de gemachtigde van eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding en veroordeling van verweerder in de proceskosten.

Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 19 september 2001. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig mevrouw M.A. van der Kley als tolk in de Engelse taal.

II. OVERWEGINGEN

Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd.

De verbalisanten zijn de woning binnengetreden in verband met de strafrechtelijke aanhouding van een persoon. Deze persoon is niet aangetroffen. Wel werd eiser in de woning aangetroffen. Aan hem werd gevraagd naar zijn naam en identiteitspapieren. Op basis van artikel 2 van de Politiewet 1993 was men ook bevoegd eiser naar zijn papieren te vragen. Eiser gaf op B te heten en niet te beschikken over een paspoort. Hierna heeft de aanhouding van eiser plaatsgevonden op basis van artikel 50 van de Vw 2000 omdat uit het niet tonen van identiteitspapieren een redelijk vermoeden van illegaal verblijf kon worden afgeleid. Verweerder verwijst ter onderbouwing van dit standpunt nog naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 juli 2001 (200102627/1).

De rechtbank overweegt het volgende.

Artikel 2 van de Politiewet 1993 luidt als volgt: De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die dit behoeven.

De daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde wordt onderscheiden in de strafrechtelijke handhaving en de handhaving van de openbare orde. Onder openbare orde dient te worden verstaan: de rechtsorde in de openbare of publieke ruimte.

Anders dan verweerder heeft betoogd kan uit artikel 2 van de Politiewet 1993 geen algemene bevoegdheid tot het vragen naar identiteitspapieren worden afgeleid. Ook stond het de verbalisanten niet vrij in onderhavige situatie - eiser werd in een woning aangetroffen - op grond van dit artikel eiser naar zijn identiteitspapieren te vragen, nu geen sprake was van strafrechtelijke handhaving dan wel handhaving van de openbare orde.

Er is geen andere wettelijke bepaling op grond waarvan een algemene identificatieplicht kan worden aangenomen. Ook de Wet op de Identificatieplicht (zoals laatstelijk gewijzigd bij Wet van 28 januari 1999, Staatsblad 30) kent uitdrukkelijk een beperkte bevoegdheid in welomschreven situaties om personen naar identiteitspapieren te vragen, en geen algemene bevoegdheid.

Nu het de verbalisanten niet vrij stond eiser naar zijn identiteitspapieren te vragen, kon ook niet uit het niet tonen van papieren een redelijk vermoeden van illegaal verblijf worden afgeleid. De aanhouding van eiser is derhalve ten onrechte op artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 gebaseerd en onrechtmatig. De op de aanhouding volgende ophouding en bewaring zijn derhalve eveneens onrechtmatig.

Hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 20 september 2001.

De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van f 200,- per dag dat eiseres op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal f 1600,- (8 dagen maal fl. 200,-).

Gelet op het vorengaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van eiseres in verband met de behandeling van het beroep, welke zijn begroot op f 1.420,- als kosten van verleende rechtsbijstand.

III. BESLISSING:

De rechtbank

- verklaart het beroep gegrond;

- beveelt dat de bewaring ingaande 20 september 2001 wordt opgeheven;

- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot f 1600,- (zegge: zestienhonderd gulden), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiseres;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag groot f 1.420,- (zegge: veertienhonderdentwintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Lolkema, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 20 september 2001, in tegenwoordigheid van, mr. S. Tolman, griffier.

Afschrift verzonden op:15 oktober 2001

Conc.: ST/ML

Coll:

Bp:

D:B

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.