Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 14-03-2000, AA8275, AWB 00/2130

Rechtbank 's-Gravenhage, 14-03-2000, AA8275, AWB 00/2130

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
14 maart 2000
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2000:AA8275
Zaaknummer
AWB 00/2130

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S GRAVENHAGE

Vreemdelingenkamer

Fungerend president

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ingevolge de artikelen 8:84, eerste lid, juncto 8:67 Algemene wet bestuursrecht en 33a en 33b Vreemdelingenwet

Reg.nr.: AWB 00/2130 VRWET

Inzake: A, woonplaats kiezende te B,

verzoeker, gemachtigde mr R.C. van den Berg, advocaat te Eindhoven,

tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,

gemachtigde mr D.J. de Jong, ambtenaar ten departemente.

1. ZITTING

Datum: 10 maart 2000.

Ter zitting zijn verschenen verzoeker in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder bij gemachtigde.

Zitting hebben:

mr T.M.A. Claessens, president,

mr B.T. Goerdat, griffier.

Na het onderzoek ter zitting te hebben gesloten, heeft de president partijen meegedeeld dat op dinsdag, 14 maart 2000 om 10.00 uur mondeling uitspraak wordt gedaan. De uitspraak luidt als onder 3. vermeld.

2. OVERWEGINGEN

In geschil is de niet-inwilliging d.d. 29 februari 2000 van de aanvraag van verzoeker om toelating als vluchteling.

Verweerder heeft de aanvraag kennelijk ongegrond verklaard met toepassing van artikel 15c, eerste lid, aanhef en onder f, Vw, nu verzoeker bij binnenkomst hier te lande over geen enkel document beschikte. Voornoemd artikel bepaalt

dat een aanvraag om toelating als vluchteling niet wordt ingewilligd wegens kennelijke ongegrondheid ervan indien de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren, documenten of bescheiden kan

overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag om toelating, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze documenten niet aan hem is toe te rekenen. Per 1 februari 1999 is de

Vreemdelingenwet gewijzigd in bovengenoemde zin. Blijkens TBV 1999/3 van 22 januari 1999, waarin genoemde wijziging is bekendgemaakt, vormt het ontbreken van documenten op zichzelf echter geen grond voor niet-inwilliging op grond

van artikel 15c Vw. Artikel 15c, eerste lid, aanhef en onder f, Vw kan uitsluitend worden toegepast na een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag, waarbij het toerekenbaar ontbreken van documenten altijd in de context van het

totale feitencomplex moet worden beschouwd.

Verzoeker, die stelt de Iraakse nationaliteit te bezitten, geboren en getogen te zijn in Suleymania, heeft aan zijn relaas in hoofdzaak ten grondslag gelegd dat hij vanwege zijn Joodse afkomst problemen ondervindt van de zijde van

de Isla-mitische Beweging. Zo is in de avond van 5 december 1999 zijn ouderlijk huis beschoten door de Islamitische Beweging. Verzoeker heeft van deze beschieting aangifte gedaan bij de Koerdische Veiligheidsdienst. In de avond van

8 december 1999 heeft verzoeker in zijn voortuin een pamflet van de Islamitische Beweging aangetroffen, waarop de navolgende boodschap stond vermeld: "Wij zijn mensen van de Islamitische Beweging en wij weten dat jullie Joods zijn.

Wij waarschuwen jullie dat jullie dit geloof niet meer moeten belijden. Indien jullie je niet zullen bekeren tot de Islam zullen wij jullie allemaal vermoorden." Op 10 december 1999 zijn verzoeker en zijn broer naar de markt gegaan.

Bij terugkeer troffen zij hun moeder en zus niet thuis aan. De buurvrouw wist te vertellen dat zij waren opgepakt door leden van de Islamitische Beweging. Op 15 december 1999 zijn zij vrijgelaten. Verzoeker en zijn broer hebben

vanaf 10 december 1999 bij de buurvrouw verbleven. Op 3 januari 2000 zijn leden van de Islamitische Beweging wederom langs het ouderlijk huis geweest. Op 5 januari 2000 heeft verzoeker Suleymania verlaten, is via Zakho naar Istanbul

gegaan waarna hij op 16 februari 2000 Nederland is ingereisd.

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is de president er niet van overtuigd geraakt dat de onderhavige aanvraag zich leende voor afdoening volgens het zogenaamde AC-model. Volgens de door verweerder gehanteerde

richtlijnen komt immers slechts een beperkt aantal zaken voor deze speciale procedure in aanmerking. Daarbij is van belang dat verweerder zich slechts een zeer korte termijn van maximaal 48 uur heeft gesteld om met de toch vereiste

zorgvuldigheid op een asielverzoek een beslissing te nemen. Volgens verweerder komen hiervoor in beginsel in aanmerking de op voorhand kennelijk ongegronde aanvragen ex artikel 15c, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, claimzaken en

andere niet-ontvankelijke en/of kennelijke ongegronde zaken, waarin geen tijdrovend onderzoek nodig is.

De president stelt vast dat verzoeker geen documenten heeft overgelegd waaruit zijn Joodse afkomst blijkt. Voorts is uit het verslag van het nader gehoor gebleken dat verzoeker nauwelijks informatie over tradities, gewoonten en

gebruiken met betrekking tot het Jodendom heeft kunnen verstrekken. Er is naar het oordeel van de president twijfel over mogelijk dat verzoeker van Joodse afkomst is, doch er is meer twijfel over mogelijk dat hij niet van Joodse

afkomst is. Redengevend hiertoe acht de president de uit het relaas van verzoeker blijkende omstandigheid dat zijn zwager, genaamd C, om

dezelfde redenen het land van herkomst heeft verlaten en dat hij hier te lande eveneens in een asielprocedure is verwikkeld. Bij schrijven van 9 maart 2000 heeft gemachtigde van verzoeker een schrijven van dezelfde datum van het

advocatenkantoor Bos-Veterman c.s. ingezonden.

Dit advocatenkantoor heeft de behandeling van de (herhaalde) asielaanvraag van verzoekers zwager op zich genomen. Uit de inhoud van dit schrijven blijkt dat in Qala Diza, waar verzoeker vandaan komt, zo'n tien families op een totale

bevolking van zo'n 25.000 tot 30.000 mensen voorkomen, dat het Joodse geloof in het geheim wordt beleden, en dat de Joodse namen niet worden gevoerd. Tegen deze achtergrond bezien komt het op voorhand niet ongeloofwaardig over dat

verzoeker behoort tot de door hem gestelde minderheidsgroep in Qala Diza. Met inachtneming van de inhoud van dit schrijven is de president dan ook van oordeel dat een gedegen onderzoek naar de Joodse afkomst van verzoeker, naar het

lot van Joden in Qala Diza en in bredere zin in Irak dient plaats te vinden alvorens tot een gefundeerde beslissing in zaken als de onderhavige te komen. Hiertoe acht de president het horen door de ACV geboden. Nu naar het oordeel

van de president er in redelijkheid twijfel over kan bestaan, dat geen gevaar bestaat voor vrees voor vervolging, dient het verzoek om een voorlopige voorziening, te worden toegewezen.

Gelet op het vorenstaande is de president van oordeel dat niet a prima vista kan worden gesteld dat er geen rechtsgrond voor toelating bestaat en dat de aan- vraag als kennelijk ongegrond kon worden afgedaan.

De president ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:84, vierde lid, juncto artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten.

Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op

f. 1.420,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt f. 710,-- en wegingsfactor 1).

Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb de betaling aan de griffier plaats te vinden.

De president ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat verweerder aan verzoeker het betaalde griffierecht ad f. 50,-- zal vergoeden.

III. BESLISSING:

De president:

1. wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;

2. gelast verweerder verzoeker niet uit Nederland te (doen) verwijderen tot op het bezwaar is beslist;

3. bepaalt dat verweerder verzoeker dient op te nemen in de OC- procedure;

4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f. 1.420,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden;

5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht ad f 50,--.

afschrift verzonden op: