Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 21-02-2000, AA7412, AWB 99/4205 WRB

Rechtbank 's-Gravenhage, 21-02-2000, AA7412, AWB 99/4205 WRB

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
21 februari 2000
Datum publicatie
4 december 2003
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2000:AA7412
Zaaknummer
AWB 99/4205 WRB

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage

Sector Bestuursrecht

Tweede kamer, enkelvoudig

UITSPRAAK

als bedoeld in artikel 8:77

van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Reg.nr.: AWB 99/4205 WRB

Inzake [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,

tegen de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage, verweerder.

1. Aanduiding bestreden besluit

Het besluit van verweerder van 5 maart 1999, verzonden op 29 maart 1999, kenmerk 990070.

2. Zitting

De behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2000.

Eiseres is verschenen bij gemachtigde mr. P.S. Jonker, vervangende zijn kantoorgenoot mr. M. Drijvers, advocaat te Voorburg.

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.A.H. de Pagter.

3. Feiten

Eiseres heeft op 9 november 1998 bij het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand (het bureau) een aanvraag ingediend om afgifte van een toevoeging als bedoeld in artikel 24 van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) ten behoeve van rechtsbijstand door een advocaat in verband met het voeren van verweer in een schadestaatprocedure op grond van aansprakelijkheid uit bestuurderschap van een BV.

Het bureau heeft bij besluit van 4 januari 1999 deze aanvraag afgewezen.

Tegen dit besluit heeft eiseres op grond van artikel 45, eerste lid, van de Wrb administratief beroep ingesteld bij verweerder.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder overeenkomstig het advies van de commissie bezwaar en beroep het beroep ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit is namens eiseres bij ongedateerd schrijven, ingekomen op 10 mei 1999, beroep ingesteld bij de rechtbank.

Verweerder heeft een verweerschrift ingezonden.

4. Motivering

In dit geding is tussen partijen in geschil of verweerder bij het bestreden besluit het door eiseres ingestelde beroep op goede gronden ongegrond heeft verklaard.

Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb wordt rechtsbijstand niet verleend indien het rechtsbelang, waarop het verzoek betrekking heeft, de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft, tenzij voortzetting van het beroep of bedrijf afhankelijk is van het resultaat van de verzochte rechtsbijstand.

Verweerder heeft bij het bestreden besluit overwogen dat nu de onderneming niet meer bestaat, het rechtsbelang waarop het verzoek van eiseres betrekking heeft voormalig bedrijfsmatig handelen betreft en dat volgens vaste jurisprudentie van de rechtbank in dergelijke situaties geen toevoeging wordt verstrekt. Hij verwijst in dit verband naar gelijkluidende uitspraken van de Raad van State (H01.97.0492 en H01.97.0494 d.d. 11 augustus 1998 en H01.97.0757 d.d. 4 augustus 1998). Verweerder is voorts van mening dat het bovenstaande niet anders wordt nu eiseres stelt in privé te worden aangesproken. Dit is een gevolg van haar positie als aandeelhouder/bestuurder van de (voormalige) besloten vennootschap, aldus verweerder.

Eiseres heeft aangevoerd dat zij slechts op papier aandeelhouder/bestuurder is geweest van het bedrijf Erigan International BV, terwijl haar echtgenoot feitelijk leidinggevende was. Eiseres heeft nimmer bedrijfsmatige handelingen verricht als bedoeld in artikel 12, tweede lid, sub e, van de Wrb, zodat de conclusie van verweerder, dat het geschil terzake waarvan zij rechtsbijstand heeft verzocht voortvloeit uit bedrijfsmatige activiteiten, voor onjuist moet worden gehouden.

De rechtbank overweegt als volgt.

De rechtbank stelt vast dat eiseres en haar ex-echtgenoot, C.J. van Pernis, bij vonnis van deze rechtbank van 27 oktober 1998 bij verstek zijn veroordeeld tot het betalen van een bedrag van f 441.965,36, zijnde het totale bedrag van het tekort in het faillissement van de besloten vennootschap [bedrijf] B.V., waarvan eiseres en haar ex-echtgenoot de bestuurders waren.

Het feit dat eiseres aandeelhouder/bestuurder was, betekent echter niet zonder meer dat zij in die hoedanigheid zelfstandig een bedrijf heeft uitgeoefend. Zulks hangt af van de wijze waarop de zeggenschap statutair was geregeld. Slechts als eiseres zelfstandig beslissingsbevoegd was, kan worden gezegd dat het bedrijf door haar zelfstandig werd uitgeoefend.

De jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarop verweerder zich beroept, maakt dit niet anders. In die gevallen ging het immers óf om een besloten vennootschap die zelf procespartij was (zaak H01.97.0757), óf om het optreden als procespartij van een zelfstandig ondernemer (in zaak H01.97.0494 de beherend vennoot van een commanditaire vennootschap) óf om het rechtsbelang van een met een besloten vennootschap te vereenzelvigen natuurlijk persoon (in zaak H01.97.0492 de directeur/enig aandeelhouder). De rechtbank gaat er dan nog vanuit dat de Afdeling bestuursrechtspraak is teruggekomen van haar uitspraak van 9 maart 1998, waarin zij, in meervoudige samenstelling, onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis heeft geoordeeld dat artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb toepassing mist wanneer de betrokken onderneming niet meer deelneemt aan het economisch verkeer (H01.96.1152, JSV 1998/216).

Geconcludeerd moet worden dat verweerder heeft verzuimd de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb niet in stand kan blijven. Het beroep is gegrond.

De rechtbank acht voorts termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de ten behoeve van eiseres in verband met de behandeling van dit beroep gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op ¦ 1.420,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).

5. Beslissing

De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,

RECHT DOENDE:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het bestreden besluit;

draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

veroordeelt verweerder in de kosten ad f 1.420,-, onder aanwijzing van verweerder als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden;

gelast dat verweerder als rechtspersoon aan eiseres het door deze betaalde griffierecht, zijnde f 60,- , vergoedt.

6. Rechtsmiddel

Onverminderd het bepaalde in artikel 6:13, juncto artikel 6:24 Awb kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep instellen bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Aldus gegeven door mr. P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2000, in tegenwoordigheid van de griffier.

Voor eensluidend afschrift,

de griffier van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,

Verzonden:

Coll. :