Home

Rechtbank Rotterdam, 07-04-2022, ECLI:NL:RBROT:2022:2513, ROT 20/6042

Rechtbank Rotterdam, 07-04-2022, ECLI:NL:RBROT:2022:2513, ROT 20/6042

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
7 april 2022
Datum publicatie
8 april 2022
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2022:2503
Formele relaties
Zaaknummer
ROT 20/6042

Inhoudsindicatie

Zorgtoeslag over 2016 en 2017 juist vastgesteld en van eiser teuggevorderd. Belangenafweging van terugvordering heeft in het verweerschrift plaatsgevonden. Met toepassing 6:22 Awb is motiveringsgebrek gepasseerd.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 20/6042

en

gemachtigde: mr. L.J.F. Peerdemans.

Procesverloop

Bij besluit van 17 juli 2020 (het primaire besluit I) heeft verweerder de zorgtoeslag van eiser over 2016 definitief vastgesteld op € 0,- en € 1.080,- aan te veel verstrekte voorschot zorgtoeslag over 2016 van eiser teruggevorderd.

Bij besluit van eveneens 17 juli 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder de zorgtoeslag van eiser over 2017 definitief vastgesteld op € 0,- en € 1.147,- aan te veel verstrekte voorschot zorgtoeslag over 2017 van eiser teruggevorderd.

Bij besluit van 16 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2021.

Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 1] .

Overwegingen

1. De rechtbank dient in deze zaak te beoordelen of verweerder met het bestreden besluit van 16 november 2019 de primaire besluiten van 17 juli 2020, waarbij de definitieve zorgtoeslag over 2016 en 2017 op nihil is vastgesteld en de teveel verleende voorschotten zijn teruggevorderd, terecht heeft gehandhaafd.

2.1.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat de zorgtoeslag voor eiser over de jaren 2016 en 2017 juist is vastgesteld op € 0,-.

Verweerder heeft bij de besluiten overwogen dat eiser voor 2012 zorgtoeslag heeft aangevraagd. Op grond van artikel 15, vijfde lid van de algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) wordt deze aanvraag geacht mede te zijn gedaan voor op het berekeningsjaar volgende berekeningsjaren.

Eiser heeft zijn zorgverzekering per 7 december 2017 beëindigd.

Niet is betwist dat [naam 2] over de jaren 2016 en 2017 toeslagpartner was van eiser.

2.2

Verweerder heeft bij het bestreden besluit overwogen dat berichten van de Basisregistratie BRI (BRI) zijn ontvangen waaruit blijkt dat het vastgestelde inkomensgegevens van eiser over 2016 € 35.088,- en over 2017 € 35.358,- bedragen. Daarnaast is uit de BRI gebleken dat de inkomsten voor de toeslagpartner van eiser € 10.044,- in 2016 en € 10.191,- in 2017 bedragen. Op grond hiervan zijn met de primaire besluiten de definitieve zorgtoeslag over 2016 en 2017 vastgesteld en wordt het teveel aan verstrekte voorschotten zorgtoeslagen van eiser worden teruggevorderd. Verweerder heeft hierbij toegelicht dat bij het bepalen van de draagkracht, de aanslag inkomstenbelasting zoals die is vastgesteld door de inspecteur voor de inkomstenbelasting, gevolgd wordt.

Voor zover eiser heeft gesteld dat zijn inkomen uit werk en woning nihil was van 23 april 2001 tot en met 22 oktober 2014 vanwege letstelschade en PTSS en het heffen van inkomstenbelasting onrechtmatig is en daarnaast heeft gesteld dat zijn inkomen van 22 oktober 2014 tot en met 2018 alleen uit prepensioen en uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) heeft verweerder toegelicht dat verweerder verplicht is de verkregen gegevens van BRI te moeten volgen.

Bij de definitieve berekening zorgtoeslag over 2016 is op grond van deze gegevens het gezamenlijk toetsingsinkomen vastgesteld op € 45.132,-. Het maximale inkomen voor aanspraak op zorgtoeslag is voor een aanvrager met een toeslagpartner vastgesteld op € 33.764,-. Het gezamenlijk inkomen van eiser over 2016 is te hoog om in aanmerking te komen voor een zorgtoeslag. Hetzelfde geldt voor 2017. Het gezamenlijk toetsingsinkomen bedraagt € 45.549,- hetgeen hoger is dan het voor 2017 maximale inkomen van € 32.358,-, waardoor eiser ook over 2017 geen recht heeft op zorgtoeslag.

2.3

Ten aanzien van de terugvordering is in het verweerschrift toegelicht dat in het bestreden besluit geen belangenafweging ten aanzien van de terugvorderingen heeft plaatsgevonden, hetgeen met het verweerschrift alsnog heeft plaatsgevonden. Ten aanzien van de bijzondere omstandigheden heeft eiser toegelicht dat hij letselschade en PTSS heeft en mede door de rechtelijke procedures met zijn ex-werkgever en het UWV in financiële problemen is gekomen. Verweerder heeft toegelicht dat deze omstandigheden, hoewel hiervoor begrip is, niet aangemerkt kunnen worden als een bijzondere omstandigheid die aanleiding zou kunnen zijn voor het matigen van de terugvorderingen.

3. Eiser voert, kort weergegeven, aan dat hij gemoedsbezwaren heeft waardoor hij zijn zorgverzekering heeft beëindigd. Zijn aanvraag zorgtoeslag was alleen bedoeld voor zijn inmiddels overleden ex-echtgenote [naam 2] , die bij DSW verzekerd was. Eiser heeft op 23 april 2001 letselschade opgelopen en heeft vrijstelling inkomstenbelasting uit werk en woning van 22 april 2001 tot zijn pensioen. Eiser heeft naar zijn mening bewezen dat hij nog € 1.000.000,- teruggave inkomstenbelasting na 2001 tegoed heeft, maar zit inmiddels financieel aan de grond door de diverse procedures. Hij heeft onder andere een zaak tegen CJK over feit dat hij zich als aangemeld heeft als gewetensbezwaarde in 2008. Als hij wel zorgverzekerd is, heeft hij recht op zorgtoeslag, omdat zijn inkomen met de vrijstelling voor letselschade nihil zou zijn. Zijn financiële situatie en de zaak over de zorgtoeslag is afhankelijk van lopende zaken. Eiser heeft daarom verzocht om deze zaak pas te behandelen indien de letselschadeschade zaak is afgehandeld, zodat de uitkomst hiervan bij de beoordeling meegenomen kan worden. Daarnaast heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het feit dat de rechtbank de door hem ingezonden stukken niet aan verweerder heeft doorgestuurd.

4. Wettelijk kader

Zorgtoeslag is een inkomensafhankelijke regeling, zodat op de verstrekking daarvan de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing is.

Op grond van artikel 15, vijfde lid van de Awir, wordt een aanvraag geacht mede te zijn gedaan voor op het berekeningsjaar volgende berekeningsjaren.

Uit artikel 8, eerste lid en artikel 2, eerste lid, onder i, van de Awir volgt dat het toetsingsinkomen het inkomensgegeven is als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr). In artikel 21, onderdeel e, van de Awr staat vervolgens wat verstaan moet worden onder het inkomensgegeven: indien over een kalenderjaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen.

5. De rechtbank overweegt

5.1

Eiser heeft niet betwist dat hij vóór 2012 zorgtoeslag heeft aangevraagd. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat zijn aanvraag, op grond van artikel 15, vijfde lid, van de Awir, mede gedaan is voor de volgende berekeningsjaren. Eisers standpunt dat hij de zorgtoeslag over 2016 alleen voor zijn toenmalige echtgenote heeft aangevraagd is niet ter zake doende. Wie heeft aangevraagd en wie heeft ontvangen maakt niet anders dat er op enig moment is aangevraagd en toeslag is vertrekt, die over de volgende berekeningsjaren is toegekend.

Bij besluiten van 22 februari 2016 en 28 december 2016 heeft verweerder eiser voorschotten zorgtoeslag over 2016 en 2017 toegekend. De rechtbank overweegt dat de voorschotten zorgtoeslag over 2016 en 2017 zijn toegekend op grond van de gegevens zoals deze destijds bekend waren. Verweerder is bij de in geding zijnde besluiten voor de berekening van de hoogte van het recht op definitieve zorgtoeslag over 2016 en 2017 voor eiser uitgegaan van de ontvangen toetsingsinkomens zoals vastgesteld door de inspecteur inkomstenbelasting. Op grond van de wet is de hoogte van de toeslagen afhankelijk van de draagkracht op basis van het inkomen en het vermogen. De toets op het inkomen en vermogen wordt jaarlijks door verweerder uitgevoerd en achteraf definitief vastgesteld.

Gelet op de door verweerder ontvangen informatie van de BRI, waaruit bleek dat eisers verzamelinkomen over 2016 en 2017 en het inkomen van zijn toeslagpartner over 2016 en 2017 zijn vastgesteld, was verweerder genoodzaakt eisers recht op toeslagen over 2016 en 2017 (opnieuw) vast te stellen. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de door BRI ontvangen inkomensgegevens, het gezamenlijk toetsingsinkomen van eiser (en zijn toeslagpartner) door verweerder correct is vastgesteld. Eisers standpunt dat er geen inkomsten waren, dan wel dat hij minder inkomsten heeft genoten omdat hij alleen AOW ontving, maakt niet dat verweerder niet van de verkregen informatie van BRI uit mocht gaan. Gelet op het vorenstaande is over de berekeningsjaren 2016 en 2017 de zorgtoeslag terecht vastgesteld op nihil.

5.2

Voorts is de rechtbank van oordeel dat niet gebleken is dat de hieruit volgende terugvorderingsbedragen van € 1.080,- (2016) en € 1.147,- (2017) onjuist zijn vastgesteld.

Verweerder is de afgelopen tijd veel in het nieuws geweest. Dat komt doordat de hoogste bestuursrechter, de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 23 oktober 2019 heeft geoordeeld dat verweerder bij de beoordeling van de vraag of en welk bedrag aan kinderopvangtoeslag moet worden terug gevorderd, de afgelopen jaren te streng is geweest. Verweerder moet voortaan rekening houden met de bijzondere omstandigheden van het geval, indien deze aanwezig zijn. Voor deze uitspraak werd de wet zo uitgelegd dat verweerder altijd streng moest optreden in die zin dat altijd het volledige bedrag moest worden terugbetaald.

Om deze reden heeft verweerder gemotiveerd dat de nadelige gevolgen van het terugvorderingsbesluit voor eiser niet onevenredig zijn in verhouding tot en met dat besluit te dienen doelen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het verweerschrift voldoende gemotiveerd heeft dat de door eiser aangegeven omstandigheden geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven tot het afzien dan wel matigen van de terugvordering. De terugvorderingen van eiser zijn ontstaan door een wijziging van het toetsingsinkomen en is daarom geen bijzondere omstandigheid, zoals ook volgt uit het Verzamelbesluit Toeslagen. Dat eiser en zijn toeslagpartner meer verdiend hebben dan is toegestaan voor het recht op zorgtoeslag, levert ook geen bijzondere omstandigheid op nu, zoals hiervoor is overwogen, het toetsingsinkomen wordt berekend op het jaarinkomen. De wetgever heeft immers gewenst dat in de situatie van eiser geen recht bestaat op zorgtoeslag. Derhalve heeft verweerder terecht geconcludeerd dat matiging of kwijtschelding van het verschuldigde bedrag niet aan de orde is. Eiser kan wel verzoeken om een persoonlijke betalingsregeling, indien hij door de terugvordering in financiële problemen raakt.

Verweerder heeft gelet op het voorgaande de motivering van het bestreden besluit aangepast, zonder dat dat voor eiser in de praktijk gevolgen heeft. De rechtbank ziet daarom aanleiding om, met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, het hiervoor geconstateerde motiveringsgebrek in het bestreden besluit te passeren en het besluit in stand te laten.

Dit zou voor de rechtbank aanleiding zijn te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden, echter in deze zaak heeft eiser vrijstelling gekregen voor het betalen van griffierecht.

5.3.

Dat eiser van mening is dat er sprake is van een onrechtmatige daad, kan de rechtbank niet volgen. Eiser heeft de rechtbank diverse malen diverse stukken toegezonden. Deze stukken zijn in het dossier gevoegd en zijn allen aan verweerder toegezonden.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van G.J. Machwirth, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 7 april 2022.

De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?