Home

Rechtbank Rotterdam, 10-03-2022, ECLI:NL:RBROT:2022:1776, ROT 21/4931

Rechtbank Rotterdam, 10-03-2022, ECLI:NL:RBROT:2022:1776, ROT 21/4931

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
10 maart 2022
Datum publicatie
17 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2022:1776
Zaaknummer
ROT 21/4931

Inhoudsindicatie

Babyvoeding voldoet niet aan samenstellingseisen, die nog altijd van toepassing zijn omdat de in artikel 20, lid 4, van Vo. 609/2013 bedoelde gedelegeerde handelingen nog niet zijn vastgesteld. Overtreding bewezen. Boete € 525,- passend en geboden.

Uitspraak

Zittingsplaats Dordrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 21/4931

(gemachtigde: mr. S. Slijpen),

en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (voorheen de minister voor Medische Zorg), verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.D. Klein-Pietersen).

Procesverloop

Met het besluit van 2 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete van € 525,- opgelegd vanwege overtreding van artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit Producten voor bijzondere voeding in verbinding met artikel 3, tweede lid, van de Warenwetregeling Babyvoeding.

Met het besluit van 6 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Eiseres heeft nadere stukken ingediend.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft het beroep op 17 februari 2022 op zitting behandeld. Eiseres is vertegenwoordigd door [naam 1], die is bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens zijn namens eiseres verschenen [naam 2], kwaliteitsmedewerker, en als meegebrachte deskundige [naam 3], legal consultant food. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [naam 4], werkzaam bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1.1.

Eiseres exploiteert een website onder de naam [website] en produceert onder de handelsnaam [handelsnaam] voedsel, bestemd voor kinderen in de baby- en peuterleeftijd.

1.2.

Naar aanleiding van een melding over een te hoge hoeveelheid vet in de biologische chocoladepasta van [handelsnaam], heeft de NVWA op 26 maart 2020 een inspectie bij eiseres uitgevoerd. Vervolgens heeft verweerder eiseres bij brief van 2 april 2020 een waarschuwing gegeven, te weten dat de geconstateerde overtreding vóór 1 juli 2020 dient te worden beëindigd. Verweerder heeft daarbij ook aangegeven dat, mocht eiseres bij een volgende (her)inspectie nog niet aan de wettelijke voorschriften voldoen, dit op grond van de wetgeving en het NVWA interventiebeleid kan leiden tot een bestuurlijke sanctie en/of een strafrechtelijk traject.

1.3.

Blijkens een rapport van bevindingen van 21 december 2020 heeft de NVWA een herinspectie uitgevoerd, waarbij het volgende is geconstateerd:

(…) Inspectie bevindingen

Datum en tijdstip bevindingen van de internetinspectie: 9 september 2020 omstreeks 14:00 uur.

(…) Ik zag dat in deze webshop het product 'Biologische Pasta' ter verkoop werd aangeboden. Ik zag dat op de productpagina van 'Biologische Pasta' onder andere de volgende vermeldingen stonden '€2,88', 'Deze echt lekkere pasta is gemaakt van alleen maar pure ingrediënten. Fijn, want pasta is voor veel kinderen het favoriete broodbeleg.' en 'Deze pasta is een babyvoeding product.'. Ik zag dat er een afbeelding was van het product 'Biologische Pasta' en zag dat op het etiket 'vanaf 8 maanden' werd vermeld. Ik zag dat ik dit product middels een pushbutton '+ In winkeltas' kon toevoegen aan mijn winkeltas. Ik zag dat onder deze pushbotton het volgende stond vermeld 'Te koop bij:' en vervolgens 5 logo's van supermarkten, te weten [naam supermarkt 1], [naam supermarkt 2], [naam supermarkt 3], [naam supermarkt 4] en [naam supermarkt 5].

(Bijlage 1: Productpagina Biologische Pasta)

Hieruit bleek mij dat er;

• eetwaren werden verhandeld, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, respectievelijk onder e, van de Warenwet;

• babyvoeding, zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, onder b, gelet op artikel 2, tweede lid onder f van de Verordening (EU) nr. 609/2013, in de handel werd gebracht. Babyvoeding zijn levensmiddelen als bedoeld in artikel 2, respectievelijk artikel 3, achtste lid, van Verordening (EG) Nr. 178/2002;

• babyvoeding, zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, onder d, gelet op lid 2, van de Warenwetregeling Babyvoeding in de handel werd gebracht; (…)

Vervolgens zag ik (…) op de productpagina van het levensmiddel 'Biologische Pasta', zijnde een babyvoeding, een afbeelding stond van een pot Biologische Pasta met een deel van het etiket. Ik zag dat op dit etiket de ingrediënten- en de voedingswaardeinformatie werden vermeld (…).

Ik zag dat op het etiket van 'Biologische Pasta bij voornoemde voedingswaardeinformatie onder andere de volgende gegevens stonden: (…) Uit de voedingswaardeinformatie bleek mij dat 'Biologische Pasta' per 550 kcal 39,1g vet bevatte. Omgerekend naar 100 kcal bevatte 'Biologische Pasta' 7,1g vet. Hieruit bleek mij dat 'Biologische Pasta' niet voldeed aan de samenstellingseis voor het vetgehalte in babyvoeding.

Naar aanleiding van deze internetinspectie heb ik op 9 oktober 2020 contact gezocht met [naam 1], als algemeen directeur, van [naam bedrijf], om een datum te plannen voor het bespreken van de bevindingen van de inspectie van 9 september 2020. Deze afspraak was gepland op 3 november 2020. Op 19 oktober heb ik van [naam 1] via email extra informatie ontvangen over de aanpak en de aanpassingen die zijn gedaan naar aanleiding van voornoemde maatregel met nummer 260301268. Uit deze extra informatie bleek mij dat er geen wijzingen waren ten opzichte van eerder genoemde bevindingen.

(Bijlage 2: Extra informatie aanpak en aanpassingen Biologische Pasta)

Overtreding

De babyvoeding, te weten "Biologische Pasta", voldeed niet aan het bepaalde in artikel 3, tweede lid, in samenhang met Bijlage IV, punt 3.2 van de Warenwetregeling Babyvoeding, hetgeen een overtreding is van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, gelet op het bepaalde in artikel 10, eerste lid, in samenhang met de Bijlage, punt 2, van het Warenwetbesluit Producten voor bijzondere voeding. (…)

Ik bracht [naam 1], als algemeen directeur van [naam bedrijf], die algemeen directeur is van [naam eiseres], op 3 november van mijn bevindingen op de hoogte en zegde ter zake een rapport van bevindingen aan.

Verhoor:

Dag en datum van het verhoor: 3 november 2020.

(…) Ik bracht de gehoorde van mijn bevindingen op de hoogte en deelde haar mede dat de Minister voor Medische Zorg en Sport naar aanleiding hiervan een bestuurlijke boete kan opleggen. Tevens zei ik haar, of de rechtspersoon die zij vertegenwoordigde, ingevolge het bepaalde in artikel 5:10a van de Algemene wet bestuursrecht, dat zij niet tot antwoorden verplicht was. Hierop verklaarde zij mij dat zij mij een verklaring per mail zou toesturen. Op 4 november heb ik een verklaring van [naam 1] via mail ontvangen. De verklaring is ondertekend door [naam 2], kwaliteitsmedewerker bij [handelsnaam], die eveneens aanwezig was bij het gesprek op 3 november 2020. Ik heb deze verklaring als bijlage toegevoegd (Bijlage 3: Verklaring [naam 1]).

Opmerking inspecteur:

Aangezien er wat t[w]ijfel was over mogelijke wijzigingen in de wetgeving voor babyvoeding, heb ik hierover navraag gedaan binnen de afdeling expertise van de NVWA. Hieruit bleek mij dat er op korte termijn geen wijzigingen zijn te verwachten en dit geen gevolgen heeft voor de bevindingen in dit rapport. Op 1 december heb ik [naam 1] hiervan via mail op de hoogte gebracht en bevestigd dat er een rapport van bevindingen wordt opgemaakt. Op 15 december heb ik [naam eiseres] middels een kennisgevingsbrief op de hoogte gebracht dat er een rapport van bevindingen wordt opgemaakt. (…)”

2. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Hieraan heeft verweerder – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. Gelet op het rapport van bevindingen is duidelijk dat de controleambtenaar op een deskundige en zorgvuldige manier heeft vastgesteld dat de totale hoeveelheid vet in de chocoladepasta 7,1 g/100 kJ bedraagt, terwijl dat maar 1,1 g/100 kJ (4,5 g/100 kcal) mag zijn. Eiseres heeft de chocoladepasta in deze niet toegestane vorm in de handel gebracht als babyvoeding. Deze overtreding is bewezen en verwijtbaar. Om die reden heeft verweerder eiseres terecht een bestuurlijke boete opgelegd van € 525,00.

3. De op deze zaak toepasselijke Europese en nationale wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

4. Met betrekking tot de bevoegdheid van verweerder om aan eiseres een bestuurlijke boete op te leggen, oordeelt de rechtbank ambtshalve als volgt.

4.1.

Die bevoegdheid is neergelegd in artikel 32a van de Warenwet, waarin is bepaald dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van overtreding van het bepaalde bij of krachtens een aantal artikelen van de Warenwet. In de besluitvorming heeft verweerder echter niet verwezen naar één van de in artikel 32a van de Warenwet genoemde artikelen, maar alleen naar bepalingen uit het Warenwetbesluit Producten voor bijzondere voeding en de Warenwetregeling Babyvoeding. Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder hier ter zitting ook geen duidelijkheid over gegeven.

4.2.

Artikel 4 is één van de in artikel 32a van de Warenwet genoemde artikelen. Gelet op hetgeen verweerder eiseres verwijt, is de rechtbank van oordeel dat het hier gaat om de vermeende overtreding van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Warenwet. Het Warenwetbesluit Producten voor bijzondere voeding, de Warenwetregeling Babyvoeding en het Warenwetbesluit Bijzondere voeding 2016 zijn algemene maatregelen van bestuur (amvb) zoals bedoeld in artikel 4 van de Warenwet.

4.3.

Dit betekent dat, in het geval overtreding door eiseres van de door verweerder genoemde bepalingen uit deze algemene maatregelen van bestuur kan worden vastgesteld, verweerder in beginsel bevoegd is om aan eiseres een bestuurlijke boete op te leggen.

5. Eiseres stelt zich echter op het standpunt dat de Warenwetregeling Babyvoeding (strikt genomen) is komen te vervallen en dat daarom enige mate van terughoudendheid van verweerder inzake handhaving dan wel coulance op zijn plaats was geweest. Verweerder houdt echter vast aan het standpunt dat de Warenwetregeling Babyvoeding integraal van toepassing is en legt deze bijzonder restrictief uit. Daarbij wordt volgens eiseres op geen enkele manier rekening gehouden met haar argumenten.

5.1.

Met betrekking tot de vraag wat in deze zaak het toepasselijke materiële recht is, oordeelt de rechtbank als volgt.

5.1.1.

Op 12 juni 2013 is de Verordening (EU) nr. 609/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake voor zuigelingen en peuters bedoelde levensmiddelen, voeding voor medisch gebruik en de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing (hierna: de verordening) vastgesteld. In artikel 20, vierde lid, van deze verordening is bepaald dat, onder andere, Richtlijn 2006/125/EG van de Europese Commissie (hierna: de Commissie) van 5 december 2006 inzake bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding voor zuigelingen en peuters (hierna: de richtlijn) wordt ingetrokken met ingang van de datum van toepassing van de in artikel 11, eerste lid, van de verordening bedoelde gedelegeerde handelingen. In dat laatste artikellid is bepaald dat de gedelegeerde handelingen uiterlijk op 20 juli 2015 worden vastgesteld.

5.1.2.

Die gedelegeerde handelingen zien onder meer op het vaststellen van bijzondere samenstellingsvoorschriften voor in artikel 1, eerste lid, van de verordening bedoelde levensmiddelen (waaronder babyvoeding). In punt 39 van de considerans van deze verordening staat dat aan de Commissie voor dit doel de bevoegdheid moet worden overgedragen om, overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), handelingen vast te stellen.

5.1.3.

Tussen partijen is niet in geschil dat de gedelegeerde handelingen nog altijd niet zijn vastgesteld. Dit heeft in ieder geval tot gevolg dat de richtlijn nog niet is ingetrokken. Artikel 20, vierde lid, van de verordening verbindt aan intrekking van de richtlijn namelijk de noodzakelijke voorwaarde dat de gedelegeerde handelingen zijn vastgesteld. Ook heeft dit tot gevolg dat de Commissie op dit moment nog niet bevoegd is om bijzondere voorschriften ten aanzien van de onder de verordening vallende categorieën levensmiddelen nader vast te stellen.

5.1.4.

De richtlijn, die op dit moment dus nog steeds werking heeft, is geïmplementeerd in het Warenwetbesluit Producten voor bijzondere voeding en de Warenwetregeling Babyvoeding. Op 20 juli 2016 is het Warenwetbesluit Bijzondere voeding 2016 in werking getreden. Op grond van artikel 3, tweede lid, van dit besluit blijven onder meer artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit Producten voor bijzondere voeding en de Warenwetregeling Babyvoeding van toepassing tot het moment dat ten aanzien van de in die amvb’s geregelde onderwerpen de gedelegeerde handelingen zijn vastgesteld.

5.1.5.

Nu enerzijds de in de Warenwetregeling Babyvoeding geïmplementeerde richtlijn nog niet is ingetrokken en anderzijds de Warenwetregeling Babyvoeding ook van toepassing is verklaard in het Warenwetbesluit Bijzondere voeding 2016, volgt de rechtbank eiseres niet in haar standpunt dat de Warenwetregeling Babyvoeding (strikt genomen) is komen te vervallen.

5.2.

Naar het oordeel van de rechtbank betekent het voorgaande dat overtreding van artikel 2, eerste lid, van Warenwetbesluit Producten voor bijzondere voeding in verbinding met artikel 3, tweede lid, van de Warenwetregeling Babyvoeding en met de daarbij behorende bijlage IV onder 3.2 nog steeds mogelijk is en dat er in zoverre dus een wettelijke grondslag bestaat voor het opleggen van een bestuurlijke boete.

5.3.

In het licht van het voorgaande is de rechtbank verder van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een restrictieve toepassing van de Warenwetregeling Babyvoeding en dat hij op goede gronden heeft overwogen dat voor coulance in dit geval geen plaats is, omdat de NVWA nu eenmaal de toepasselijke wetgeving dient te handhaven. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.

6. Verder voert eiseres aan dat de bepalingen en doelstellingen van de verordening

voorrang hebben op de Warenwetregeling Babyvoeding. De verordening bevat immers hoofdregels voor de daarin geregelde categorieën van bijzondere voeding en heeft als wetgevend instrument voorrang op alle daarmee strijdige Europese wetgeving en nationale regels. De omstandigheid dat de gedelegeerde handelingen nog niet zijn vastgesteld, doet volgens eiseres niet af aan de geldigheid van alle andere regels en uitgangspunten van de verordening.

6.1.

De rechtbank volgt eiseres niet in dit standpunt. Het probleem is nu juist dat de verordening géén hoofdregels bevat voor – in dit geval – de categorie babyvoeding. Artikel 11 van deze verordening regelt niet méér dan dat de Commissie de bevoegdheid krijgt om nieuwe samenstellingseisen voor babyvoeding vast te stellen door middel van de in artikel 18 bedoelde gedelegeerde handelingen. Omdat die gedelegeerde handelingen nog niet zijn vastgesteld en er op dit moment dus ook nog geen nieuwe samenstellingseisen zijn, doet zich naar het oordeel van de rechtbank ook geen situatie voor waarin Europese wetgeving en nationale regels in strijd zijn met de verordening. Deze beroepsgrond slaagt dan ook evenmin.

7. Verder stelt eiseres dat de verordening op diverse plaatsen bepaalt dat in het kader van de samenstellingseisen van babyvoeding rekening moet worden gehouden met de laatste wetenschappelijke inzichten en dat innovatie moet worden gestimuleerd. Eiseres verwijst hiervoor naar artikel 9 en de punten 19 en 39 van de considerans. Zowel de richtlijn als de Warenwetregeling Babyvoeding houden geen rekening met de opkomst van nieuwe, minder traditionele producten voor kleine kinderen. Doordat verweerder een beroep doet op verouderde wetgeving en deze restrictief uitlegt, wordt innovatie in het babyvoedingschap op dit moment gehinderd. Dat levert strijd op met de doelstellingen van de verordening, terwijl aan de verordening juist voorrang dient te worden gegeven. Dat zou volgens eiseres ook moeten betekenen dat de Warenwetregeling Babyvoeding in het licht van de doelstellingen van de verordening wordt uitgelegd.

7.1.

Verweerder stelt zich in het verweerschrift onder meer op het standpunt dat de beslissing over de samenstellingseisen van chocoladepasta niet aan eiseres is, maar aan de Commissie. De Commissie zal op enig moment de gedelegeerde handelingen vaststellen en daarin de laatste wetenschappelijke inzichten op basis van adviezen van de European Food Safety Authority verwerken. In afwachting daarop is de richtlijn voor babyvoeding dus nog van toepassing en dient de wijze van toezicht door de NVWA op voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen daaraan te voldoen. Eiseres heeft daar inhoudelijk kritiek op, maar dat doet in deze context volgens verweerder niet ter zake.

7.2.

De rechtbank is van oordeel dat de verwijzing door eiseres naar artikel 9 van de verordening en de punten 19 en 39 van de considerans – waarin onder meer is bepaald dat rekening zal moeten worden gehouden met algemeen aanvaarde wetenschappelijke gegevens, consumenten snel de voordelen moeten genieten van technische en wetenschappelijke vooruitgang en dat innovatie moet worden gestimuleerd – begrijpelijk is, maar dat deze haar niet kan baten. Uit het voorgaande volgt namelijk dat, zonder door de Commissie vastgestelde nieuwe samenstellingseisen voor babyvoeding, moet worden teruggevallen op de eisen die de Warenwetregeling Babyvoeding stelt. Voor het hanteren van andere eisen bestaat geen grondslag.

7.3.

Tussen partijen is niet in geschil dat de huidige samenstellingseisen gedateerd zijn. De rechtbank begrijpt dat het voor eiseres bijzonder frustrerend moet zijn om te worden gehouden aan eisen die stammen uit de jaren ’90 en dus gebaseerd zijn op inzichten uit die tijd, terwijl zij met de beste bedoelingen probeert om de huidige wetenschappelijke inzichten over babyvoeding om te zetten in innovatieve producten. Dit blijkt niet alleen uit de stukken, maar is ook ter zitting zeer nadrukkelijk naar voren gekomen. Het neemt echter niet weg dat artikel 9 van de verordening en de punten 19 en 39 van de considerans feitelijk pas effect kunnen hebben op het moment dat de Commissie de nieuwe samenstellingseisen door middel van gedelegeerde handelingen heeft vastgesteld. Overwegingen uit een considerans hebben namelijk geen betrekking op de huidige geldende regels. Voor de verplichting om de Warenwetregeling Babyvoeding uit te leggen in het licht van de verordening ziet de rechtbank geen aanknopingspunten in de tekst van de verordening. Dat volgens eiseres uit het verslag van de vergadering van de Commissiewerkgroep Voeding voor specifieke groepen van 12 oktober 2018 (productie 11 bij het beroepschrift) blijkt dat men wel degelijk ruimte wenst te geven aan innovatie en verruiming binnen het babyvoedingschap, sluit weliswaar aan bij de considerans maar maakt de voorgaande conclusie niet anders. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.

8. Ten slotte voert eiseres aan dat de aanwijzingen op het etiket van belang zijn bij het gebruik van het product en dus ook een rol behoren te spelen bij de beoordeling of het vetgehalte van het product per portie te hoog is. Voor dit soort bijzondere categorieën producten is volgens eiseres een gebruiksaanwijzing - en de daarin opgenomen portieaanduiding - van groot belang. Door te overwegen dat het product niet moeilijk te gebruiken is in de zin van de Verordening (EU) nr. 1169/2011 en dat daarom slechts sprake kan zijn van een gebruikstip en dat de gebruiksaanwijzing van geen belang kan zijn bij de beoordeling van de conformiteit van het product, miskent verweerder dat de bepalingen van de Verordening (EU) nr. 609/2013 voorrang hebben boven die van Verordening (EU) nr. 1169/2011, aldus eiseres.

8.1.

Verweerder heeft in het verweerschrift zijn standpunt herhaald dat de chocoladepasta een kant-en-klaar (“ready to eat”) product is. De informatie op het etiket - dat de chocoladepasta met 10 gram op een snee (biologisch) volkorenbrood gesmeerd moet worden - kan niet anders worden gezien dan als een "gebruikstip" en niet als een gebruiksaanwijzing in de zin van artikel 9, eerste lid, onder j, in verbinding met artikel 27, van Verordening (EU) nr. 1169/2011. Ook zonder deze vermelding weet de consument hoe het levensmiddel op een gemakkelijke manier te gebruiken is, of wat er met het levensmiddel gedaan moet worden om het te kunnen eten. Dat chocoladepasta in de regel als broodbeleg wordt gegeten, betekent nog niet dat het uitsluitend geschikt is voor op (biologisch volkoren)brood. Een gebruiksaanwijzing is verplicht wanneer zonder deze aanwijzing het levensmiddel moeilijk te gebruiken is en wordt gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 1169/2011 inzake de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten. Om die reden is daarnaar verwezen in het primaire en bestreden besluit. De verordeningen staan naast elkaar, aldus verweerder.

8.2.

Verweerder stelt zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt dat de chocoladepasta geen levensmiddel is dat zonder gebruiksaanwijzing moeilijk te gebruiken is. Dit volgt ook uit de door eiseres overgelegde beantwoording van Kamervragen, te weten het antwoord op vraag 3. Ook als de portieaanduiding niet op het etiket zou staan, zou de chocoladepasta nog steeds “ready to eat” zijn. Daarin verschilt de chocoladepasta van levensmiddelen die moeten worden aangemaakt of aangelengd met bijvoorbeeld een bepaalde hoeveelheid water. De portieaanduiding heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank daarom kunnen aanmerken als een gebruikstip. De rechtbank volgt eiseres niet in haar, ongemotiveerde, stelling dat de bepalingen van de Verordening (EU) nr. 609/2013 voorrang hebben boven die van Verordening (EU) nr. 1169/2011 en dat verweerder dit heeft miskend. Verweerder stelt zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt dat deze verordeningen naast elkaar staan. De beroepsgrond slaagt niet.

9. Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de totale hoeveelheid vet in de chocoladepasta 7,1 g/100 kJ bedraagt, terwijl dat maar 1,1 g/100 kJ (4,5 g/100 kcal) mag zijn, dat eiseres de chocoladepasta in deze niet toegestane vorm in de handel heeft gebracht als babyvoeding, dat dit een overtreding is van het bepaalde in het Warenwetbesluit Producten voor bijzondere voeding en de Warenwetregeling Babyvoeding en dat deze overtreding bewezen en verwijtbaar is.

10. Met betrekking tot de hoogte van de boete oordeelt de rechtbank als volgt.

10.1.

In artikel 3, derde lid, van het Warenwetbesluit bijzondere voeding 2016 is bepaald dat de rubrieken D-26.4.2 en D-26.5 tot en met D-26.13 uit de bijlage bij het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten, zoals deze luidden onmiddellijk voor inwerkingtreding van het Warenwetbesluit bijzondere voeding 2016, voor zover deze betrekking hebben op dat onderwerp, van toepassing blijven. In het voornemen en het primaire besluit staat ten onrechte categorie D-26.8.2 genoemd, omdat deze overtreding valt in de categorie D-26.8.3. In bezwaar heeft verweerder dit niet hersteld. Omdat beide categorieën in beginsel leiden tot een boete van € 525,- is de rechtbank echter van oordeel dat eiseres hierdoor niet in haar belangen is geschaad.

10.2.

De rechtbank stelt vast dat eiseres geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan matiging van de boete op de voet van artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht aan de orde zou kunnen zijn.

10.3.

Nu sprake is van overtreding van normen waarbij de bescherming van de voedselveiligheid en de volksgezondheid voorop staat, acht de rechtbank een boete van € 525,- passend en geboden. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat het gaat om het laagst mogelijke boetetarief en dat eiseres op 2 april 2020 ten aanzien van eenzelfde overtreding al een waarschuwing heeft ontvangen.

11. Het beroep is ongegrond.

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2022.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Bijlage

Bijlage IV

Bijlage