Home

Rechtbank Rotterdam, 22-12-2021, ECLI:NL:RBROT:2021:12844, C/10/618564 / HA ZA 21-427

Rechtbank Rotterdam, 22-12-2021, ECLI:NL:RBROT:2021:12844, C/10/618564 / HA ZA 21-427

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
22 december 2021
Datum publicatie
24 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2021:12844
Zaaknummer
C/10/618564 / HA ZA 21-427

Inhoudsindicatie

Eigendom. Onrechtmatig gehandeld door inbreuk op eigendomsrecht. Geen veroordeling in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten.

Uitspraak

vonnis

Team handel en haven

Zittingsplaats Dordrecht

zaaknummer / rolnummer: C/10/618564 / HA ZA 21-427

Vonnis van 22 december 2021

in de zaak van

de naamloze vennootschap

GRENKEFINANCE N.V.,

gevestigd te Vianen,

eiseres,

advocaat mr. O.J.W. Reijnders te Eindhoven,

tegen

1. [naam gedaagde] h.o.d.n. [naam bedrijf 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 1] ,

2. [naam gedaagde 2],

wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,

3. [naam gedaagde 3],

wonende te [woonplaats gedaagde 3] ,

gedaagden,

advocaat mr. J.P.M. Borsboom te Rotterdam.

Eiseres zal hierna Grenkefinance genoemd worden en gedaagden gezamenlijk [naam bedrijf 1] .

1. De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

de dagvaarding van 3 mei 2021 met producties;

-

de conclusie van antwoord;

-

de brief van de rechtbank van 30 juli 2021 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;

-

de akte overlegging productie 14 aan de zijde van Grenkefinance van 1 november 2021;

-

de spreekaantekeningen aan de zijde van Grenkefinance waarvan alleen hetgeen in punt 15 staat – een vermeerdering van eis – is toegevoegd aan het procesdossier;

-

de aantekening van de griffier dat op 1 november 2021 een mondelinge behandeling gehouden is.

1.2.

Vervolgens is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1.

[naam bedrijf 1] is sinds 18 december 2007 eigenaar van het pand aan de [adres] (hierna: het pand). [naam bedrijf 1] verhuurde het pand (via Intersupply Holding B.V.) aan Intersupply Shipstores B.V. (hierna: Intersupply).

2.2.

Op 30 november 2018 heeft Grenkefinance een leaseovereenkomst gesloten met Intersupply met betrekking tot een koelsysteem (hierna: de leaseovereenkomst). In de leaseovereenkomst is opgenomen dat er een maandelijkse netto huurprijs van € 1.306,52 verschuldigd is door Intersupply aan Grenkefinance voor een basishuurperiode van 48 maanden. Grenkefinance heeft het koelsysteem ingekocht bij [naam bedrijf 2] . Het koelsysteem is geplaatst bij en in een vriescel die zich bevindt in het pand.

2.3.

Op 18 augustus 2020 is Intersupply in staat van faillissement verklaard. [naam 1] van Grenkefinance (hierna: [naam 1] ) heeft zich op 30 oktober 2020 bij de curator gemeld met een vordering op de failliet en aangegeven dat zij een afspraak wil maken om de leaseapparatuur op te laten halen. Zij heeft daarbij aan de curator meegestuurd de leaseovereenkomst, algemene leasevoorwaarden en een factuur.

2.4.

Op 19 november 2020 heeft [naam 2] van Grenkefinance aan gedaagde sub 3 (hierna: [naam gedaagde 3] ) een e-mailbericht gestuurd, waarin – voor zover van belang – staat:

Zoals zojuist telefonisch besproken hierbij mijn mail. Wij zijn de eigenaar van de objecten die zijn geleased door Intersupply Shipstores B.V. Deze B.V. is failliet en wij kunnen nu de objecten ophalen en kijken of iemand ze wil overnemen, de curator heeft ze inmiddels vrij gegeven. [naam 3] van [naam bedrijf 2] vermoedde echter dat jullie mogelijk interesse hebben, vandaar dat ik de objecten eerste aan jullie aanbiedt. Als ik het goed heb begrepen, staan de objecten in een pand waarvan jullie de eigenaar zijn. (…)

Graag hoor ik of jullie er interesse in hebben en zo ja, voor welk bedrag jullie ze dan willen

overnemen. Bij geen interesse hoor ik het ook graag, dan kunnen wij verder.”

2.5.

Op 19 november 2020 heeft [naam gedaagde 3] gereageerd met een e-mailbericht waarin hij schrijft:

“11 december hebben we de sluetels van het pand. Zullen we daarna even afspreken.”

2.6.

Op 30 november 2020 heeft [naam 1] een e-mailbericht aan [naam gedaagde 3] gestuurd waarin – voor zover van belang – staat:

“Wij zijn bereid tot 11 december te wachten met het ophalen van de leaseapparatuur zodat u in de gelegenheid bent gesteld om deze te bekijken.In de week daarna zullen wij proberen contact met u op te nemen om een verkoopprijs af te spreken als u interesse heeft in de leaseobjecten of een ophaaldag af te spreken dat de leaseobjecten kunnen worden opgehaald.”

2.7.

Op 11 december 2020 heeft [naam gedaagde 3] aan [naam 1] een e-mailbericht gestuurd waarin staat:

“Kun je mij iets mailen waaruit blijkt dat jullie die koel motoren etc mogen verwijderen ? Dank alvast.”

2.8.

[naam 1] heeft op 11 december 2020 een e-mailbericht teruggestuurd aan [naam gedaagde 3] waarin – voor zover van belang – staat:

“Wij hebben met de leverancier van de koelmotoren en toebehoren een koopovereenkomst gesloten voor de koop van deze motoren. Deze zijn daardoor ons eigendom.”

2.9.

Op 11 december 2020 heeft [naam bedrijf 1] het pand opgeleverd voor verhuur aan Shiner EU B.V.

2.10.

Op 8 januari 2021 heeft [naam 1] een e-mailbericht aan [naam gedaagde 3] gestuurd waarin –voor zover van belang – staat:

“ Ik heb u in mijn voorgaande email gewezen op de koopovereenkomst tussen de leverancier en ons. Op basis van deze koopovereenkomst hebben wij het eigendomsrecht van de machine. De koopovereenkomst kan ik u door privacy redenen niet toesturen.

Bijgevoegd vindt u de door ons betaalde factuur. Verder kunt u hierover informeren bij de curator van Intersupply Shipstores. Ik hoop dat het u nu duidelijk is en u een bod kunt uitbrengen. Wij zullen u niet nog meer gegevens verstrekken. Indien u uiterlijk 14 januari 2021 geen bod uitbrengt, zullen wij onze vervoerder opdracht geven de leaseobjecten op te halen.”

2.11.

In zijn reactie per e-mailbericht op 8 januari 2021 heeft [naam gedaagde 3] aan [naam 1] de volgende tekst verzonden:

“ Ha [naam 1] , ik kan niks met deze mail. Uw vervoerder is niet welkom. Gr [naam gedaagde 3] ”

2.12.

[naam 1] heeft vervolgens op 15 januari 2021 aan [naam gedaagde 3] een e-mailbericht gestuurd waarin – voor zover van belang – staat:

“Zou u mij kunnen toelichten waarom u niets kan met mijn bericht?”

2.13.

Daarnaast heeft [naam 1] op 15 januari 2021 een e-mailbericht aan de curator gestuurd waarin – voor zover van belang – staat:

“ (…) Nu hebben wij deze leaseobjecten nog niet kunnen ophalen. De rede hiervoor is dat de nieuwe eigenaar van het pand waar de failliete gevestigd was deze objecten weigert af te geven. Dit terwijl deze objecten onze rechtmatige eigendom zijn. Kun u de betreffende partij een bevestiging sturen dat de leaseobjecten zijn gebruikt middels een leasecontract door de failliete, dat deze ons eigendom zijn en dat de failliete deze aan GrenkeFinance N.V. dient terug te geven.”

2.14.

Op 22 januari 2021 heeft faillissementsmedewerkster [naam 4] (hierna: [naam 4] ) een emailbericht aan [naam bedrijf 1] gestuurd waarin – voor zover van belang – staat:

“Zoals u bekend wil Grenke de door hen aan Intersupply Shipstores B.V. geleasde objecten van de vriescel ophalen, (…) Wellicht wilt u, als eigenaar van het pand, deze objecten niet verwijderd hebben, omdat de vriescel dan niet meer functioneert.

Bij Grenke heb ik geïnformeerd wat de kosten zijn om de objecten op locatie aan [adres] te laten. Zij hebben ons het volgende laten weten: De restwaarde van de leaseobjecten bedraag 18.000 euro ex btw. De objecten zijn nog maar 1,5 jaar (18 maanden) gebruikt,

terwijl zij een minimale levensduur van 48 maanden hebben.

Graag verneem ik zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk dinsdag 26 januari a.s. voor 12.00 uur van u of uw interesse uitgaat naar overname. Indien u geen interesse heeft zullen wij een afspraak maken met Grenke voor het ophalen van hun eigendommen.”

2.15.

In reactie op het e-mailbericht van [naam 4] heeft gedaagde sub 2 (hierna: [naam gedaagde 2] ) op 22 januari 2021 een e-mailbericht gestuurd waarin – voor zover van belang – staat:

“Wij zijn van mening dat nu het pand door de curator is opgeleverd de goederen te goeder trouw door ons zijn verkregen. Wij verlenen dus geen toestemming om de goederen op te (laten) halen.”

2.16.

Op 22 februari 2021 heeft [naam gedaagde 2] een brief gestuurd aan mr. Reijnders, de advocaat van Grenkefinance (hierna: Reijnders) waarin – voor zover van belang – staat:

“U stelt dat in het pand [adres] goederen aanwezig zijn waarvan u van

mening bent dat deze goederen eigendom zijn van uw client. Uit niets blijkt dat deze goederen eigendom zijn van uw client.

(…)

Op 11 december 2020 is het pand [adres] door de curator opgeleverd.

De goederen zijn zodoende door ons te goeder trouw verkregen. Bovendien zijn wij van mening dat deze goederen aard en nagelvast aan het pand verbonden zijn.

Voor de d uidelijkheid; wij verlenen uw client geen toegang tot het pand.”

2.17.

Op 31 maart 2021 heeft Reijnders een conceptdagvaarding aan [naam bedrijf 1] gestuurd. Daarop is bij brief van 2 april 2021 van [naam gedaagde 2] een reactie gevolgd die – voor zover van belang – luidt:

“(…)Tot op heden moeten wij helaas constateren dat nagelaten is om aan te tonen dat uw client dit eigendom toekomt. Na ontvangst van deze producties zullen wij onze advocaat laten beoordelen of de vordering juist is. (…)”

2.18.

Mr. Borsboom, de advocaat van [naam bedrijf 1] (hierna: Borsboom) heeft bij emailbericht van 8 april 2021 gereageerd en heeft – voor zover van belang – geschreven:

“(…) Als uw cliënte meent dat zij recht had op wegneming van goederen, had zij zich met de curator moeten verstaan en er bij hem op moeten aandringen dat de betreffende goederen konden worden weggehaald — ik laat hierbij de juridische positie in het midden. Het onttrekt zich aan de waarneming van cliënte waarom dat in de drie (beter: 3,5) maanden na faillissement niet is gebeurd en waarom uw cliënte de zaak op zijn beloop

heeft gelaten. (…)

Ik vraag mij af of de goederen waarop uw cliënte aanspraak maakt, thans nog wel zo simpel zijn weg te halen. Zoals gezegd, is het pand tot de nok toe gevuld met stellingen met goederen en de koelinstallatie lijkt nauwelijks demonteerbaar.

Voor een juiste beeldvorming lijkt het verstandig wanneer een vertegenwoordiger van uw cliënte ter plaatse polshoogte gaat nemen en zichzelf een beeld vormt van de situatie ter plaatse. Daartoe kan contact worden opgenomen met mijn cliënte om een afspraak te maken.

Cliënte gaat geen roerende zaken in haar bedrijfspand slopen. Als er een recht op terugneming zou zijn van uw cliënte kan zij dat uitoefenen, maar vanzelfsprekend zonder enige schade of hinder toe te brengen aan eigendommen van derden waaronder cliënt, of aan de bedrijfsvoering van de huurder.

Hoe je het ook wendt of keert, het is uw cliënte geweest die de discussie niet tijdig met de curator heeft afgewikkeld terwijl de curator cliënte niet tijdig heeft geïnformeerd over de aanspraken van uw cliënte. Mijn cliënte staat daar buiten.”

2.19.

In zijn reactie op het e-mailbericht van Borsboom heeft Reijnders in zijn emailbericht van 13 april 2021 – voor zover van belang – geschreven:

Uw opmerking omtrent de eigendom van het pand in kwestie verandert de casus niet (wezenlijk).(…) Nieuw is het standpunt van de zijde van uw cliënte dat er op neer lijkt te komen dat er sprake zou zijn van rechtsverwerking want de eigendomsrechten zijn niet binnen 3 maanden (tijdens de ontruimingsperiode) uitgeoefend. (…)”

3. De vordering

3.1.

Grenkefinance vordert bij vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad [naam bedrijf 1] te veroordelen tot afgifte van de leaseapparatuur – het koelsysteem – op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- voor iedere dag dat [naam bedrijf 1] in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,--. Daarnaast vordert Grenkefinance een gebruiksvergoeding van € 1.306,52 (ex BTW) per maand vanaf 11 december 2020 tot de datum van afgifte. Ter zitting heeft Grenkefinance haar rechtsgronden en vordering uitgebreid en tevens gevorderd dat [naam bedrijf 1] de schade dient te vergoeden die Grenkefinance heeft geleden en nog lijdt als gevolg van het niet direct afgeven van het eigendom van Grenkefinance. Subsidiair vordert Grenkefinance dat [naam bedrijf 1] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 36.000,--. Tot slot is gevorderd, na eiswijziging, om [naam bedrijf 1] in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten te veroordelen.

3.2.

Als grondslag voor de vorderingen voert Grenkefinance aan dat zij eigenaar is van het koelsysteem. Omdat aan [naam bedrijf 1] door de aanwezigheid van het koelsysteem in het pand de mogelijkheid werd geboden om gebruik te maken van het koelsysteem is [naam bedrijf 1] een gebruikersvergoeding verschuldigd. Omdat [naam bedrijf 1] ten onrechte het koelsysteem niet direct nadat zij daarom is verzocht ter beschikking heeft gesteld aan Grenkefinance dient zij de schade te vergoeden die Grenkefinance daardoor heeft geleden.

3.3.

[naam bedrijf 1] voert verweer tegen de vordering van Grenkefinance. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

4.1.

Ter zitting van 1 november 2021 heeft [naam bedrijf 1] aangegeven dat niet langer wordt betwist dat Grenkefinance eigenaar is van het koelsysteem.

4.2.

Dat Grenkefinance niet eerder haar koelsysteem terug heeft kunnen halen is volgens [naam bedrijf 1] aan Grenkefinance zelf te wijten. Zij voert daartoe in de eerste plaats aan dat het op de weg van Grenkefinance lag om naar aanleiding van het e-mailbericht van [naam gedaagde 3] van 11 december 2020 (r.o. 2.7.) bewijs toe te sturen waaruit zou volgen dat Grenkefinance eigenaar is van het koelsysteem. De rechtbank is het echter met Grenkefinance eens dat zij door het toesturen van de factuur van [naam bedrijf 2] op 8 januari 2021 (r.o. 2.10) en de verwijzing in dit e-mailbericht naar de curator van Intersupply voor verdere vragen over het eigendom, voldoende heeft gedaan om haar eigendom aan [naam bedrijf 1] kenbaar te maken. Enerzijds omdat de factuur van de leverancier aantoont dat Grenkefinance eigenaar is (geweest) van het koelsysteem. Anderzijds omdat, indien [naam bedrijf 1] zou twijfelen of tussentijds eigendom was overgegaan op Intersupply of een derde partij, zij de curator had kunnen benaderen met vragen, hetgeen zij niet heeft gedaan.

4.3.

De ontvangst van een kopie van de leaseovereenkomst tussen Grenkefinance en Intersupply was volgens de verklaring van [naam bedrijf 1] ter zitting voor haar essentieel om het eigendom van Grenkefinance te kunnen erkennen. Pas toen de leaseovereenkomst, naar aanleiding van de brief van 2 april 2021 (r.o. 2.17) was toegestuurd aan [naam bedrijf 1] en haar advocaat kon zij vaststellen dat Grenkefinance eigenaar was van het koelsysteem, zo stelt [naam bedrijf 1] . Het niet eerder toesturen van de leaseovereenkomst komt voor rekening en risico van Grenkefinance, zo voert [naam bedrijf 1] in de tweede plaats aan. De rechtbank volgt [naam bedrijf 1] hierin niet. Tot het moment waarop de kopie van de leaseovereenkomst aan [naam bedrijf 1] werd toegestuurd nam zij als standpunt in dat zij te goeder trouw eigenaar was geworden van het koelsysteem, dan wel door natrekking eigenaar was geworden (r.o. 2.16). Een kopie van de leaseovereenkomst verandert niets aan deze juridische standpunten. Dat [naam bedrijf 1] , wanneer zij eerder de kopie van de leaseovereenkomst zou hebben ontvangen, deze juridische standpunten vanwege de inhoud van de leaseovereenkomst zou hebben verlaten is dan ook niet aannemelijk. Nadat de leaseovereenkomst was toegestuurd aan [naam bedrijf 1] heeft zij ook niet erkend dat Grenkefinance eigenaar was van het koelsysteem. Pas uit de conclusie van antwoord en het beantwoorden van vragen hierover ter zitting is duidelijk geworden dat [naam bedrijf 1] niet langer betwist dat Grenkefinance eigenaar is van het koelsysteem. Ter zitting heeft [naam bedrijf 1] aangevoerd dat uit de brief van 8 april 2021 (r.o. 2.18) kan worden afgeleid dat [naam bedrijf 1] het standpunt had losgelaten dat eigendom van Grenkefinance werd betwist. De toonzetting van de brief van 8 april 2021 is er echter niet één van erkenning van eigendom van Grenkefinance en blijkens het e-mailbericht van 13 april 2021 (r.o. 2.19) van Reijnders aan Borsboom is de brief van 8 april 2021 in ieder geval niet als een erkenning opgevat door Grenkefinance. Als [naam bedrijf 1] inderdaad 8 april 2021 had willen erkennen dat Grenkefinance eigenaar is van het koelsysteem dan had zij dit duidelijker moeten doen.

4.4.

Grenkefinance heeft gevorderd om [naam bedrijf 1] te veroordelen tot afgifte van het koelsysteem. Deze vordering zal worden toegewezen, met dien verstande dat Grenkefinance zelf iemand zal inhuren om namens haar het koelsysteem te verwijderen. [naam bedrijf 1] dient toegang te verschaffen aan het door Grenkefinance ingehuurde bedrijf om het koelsysteem uit het pand te laten verwijderen op de door Grenkefinance aangegeven dag gelegen vanaf één week na betekening van dit vonnis. De door Grenkefinance gevorderde dwangsom zal worden toegewezen, zij het niet voor € 1.000,-- per dag zoals gevorderd, maar voor € 500,-- per dag vanaf de dag dat [naam bedrijf 1] in gebreke blijft met het verlenen van toegang tot het pand en tot en met de dag waarop [naam bedrijf 1] deze toegang alsnog verleent, met een maximum van € 20.000,--.

4.5.

Grenkefinance vordert daarnaast [naam bedrijf 1] te veroordelen een gebruikersvergoeding te betalen. Partijen zijn echter geen overeenkomst met elkaar aangegaan die ziet op gebruik van het koelsysteem (die overeenkomst was er slechts tussen Grenkefinance en Intersupply). Ook is niet komen vast te staan dat [naam bedrijf 1] het koelsysteem überhaupt gebruikt heeft. De opleverrapportage van 11 december 2020 ondersteunt het door [naam bedrijf 1] ingenomen standpunt dat zij het koelsysteem niet gebuikt heeft, omdat daarin staat: “koel-/vries: worden buiten werking gesteld.” Ook heeft Grenkefinance niet betwist dat het pand vanaf november 2020 tot heden voor droge opslag van skateboards en aanverwante zaken wordt gebruikt. Voor opslag van zulke goederen is een koelsysteem niet nodig. Het ter beschikking hebben van het koelsysteem vanaf november 2020 heeft voor [naam bedrijf 1] geen meerwaarde, omdat de huurder het koelsysteem niet nodig heeft. [naam bedrijf 1] is dan ook geen gebruikersvergoeding verschuldigd vanwege de mogelijkheid tot gebruik van het koelsysteem. Evenmin is er om voornoemde redenen sprake van een verrijking van [naam bedrijf 1] , zodat ook het beroep van Grenkefinance op ongerechtvaardigde verrijking niet opgaat.

4.6.

Door het koelsysteem niet terug te geven, nadat daarom door Grenkefinance was verzocht en Grenkefinance haar eigendom had onderbouwd, heeft [naam bedrijf 1] inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van Grenkefinance. Verwijzend naar wat onder rechtsoverweging 4.2 en 4.3 is opgemerkt kan dit ook aan [naam bedrijf 1] worden toegerekend. Grenkefinance stelt schade te hebben geleden in de vorm van waardevermindering van het koelsysteem. De rechtbank is het eens met [naam bedrijf 1] dat bij het begroten van de schade het uitganspunt is dat het koelsysteem in januari 2021 nog € 18.000,-- (ex BTW, dat is € 21.780,-- incl. BTW) waard was. Dat volgt uit het e-mailbericht van [naam 4] aan [naam bedrijf 1] van 22 januari 2021 (r.o. 2.14). De situatie op dat moment was dat het koelsysteem nog gemonteerd was. Dat het koelsysteem in gemonteerde staat € 36.000,-- waard zou zijn in januari 2021 heeft Grenkefinance niet onderbouwd.

4.7.

De schade in de vorm van waardevermindering van het koelsysteem schat de rechtbank op een bedrag van € 10.416,52. Voor het kunnen schatten van de schade gaat de rechtbank uit van de in de leaseovereenkomst opgenomen basishuurperiode van 48 maanden. Zou het koelsysteem bij Intersupply in gebruik zijn gebleven dan zou het in december 2022 fiscaal zijn afgeschreven. In januari 2021 vertegenwoordigde het koelsysteem nog (48-/-25 =) 23 maanden een (fiscale) waarde van € 21.780,-- aflopend tot € 0,--. De gemiddelde waardevermindering over de maanden vanaf januari 2021 is daarom € 21.780,-- / 23 maanden = € 946,96 per maand. De periode vanaf januari 2021 tot en met december 2021 is een periode van 11 maanden. De geschatte schade van Grenkefinance als gevolg van de inbreuk op haar eigendomsrecht bedraagt derhalve € 10.416,52.

4.8.

Grenkefinance heeft verzocht om [naam bedrijf 1] te veroordelen in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten. Slechts wanneer er sprake is van buitengewone omstandigheden is een volledige vergoedingsplicht (ter zake van proceskosten) denkbaar. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het voeren van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM. De hoge drempel voor het toewijzen van een volledige proceskostenvergoeding wordt in dit geval niet gehaald. Met betrekking tot het standpunt van [naam bedrijf 1] ten aanzien van het eigendom van het koelsysteem had zij eerder dan bij conclusie van antwoord ondubbelzinnig kunnen erkennen dat ook zij, na toezending van de leaseovereenkomst, Grenkefinance als eigenaar van het koelsysteem zag. Maar Grenkefinance heeft niet alleen afgifte van het koelsysteem gevorderd, maar ook betaling van een gebruikersvergoeding. [naam bedrijf 1] heeft zich tegen deze vorderingen met succes verweerd. [naam bedrijf 1] heeft met haar proceshouding geen misbruik gemaakt van het procesrecht of onrechtmatig gehandeld; evenmin is sprake van andere buitengewone omstandigheden die tot toewijzing van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten dient te leiden. Hieruit volgt dat Grenkefinance geen aanspraak heeft op vergoeding van haar volledige proceskosten, maar op een vergoeding aan de hand van het liquidatietarief. De rechtbank begroot de kosten aan de zijde van Grenkefinance op € 1.888,85. Namelijk € 95,85 aan explootkosten, € 667,-- aan griffierecht en € 1.126,-- aan salaris advocaat (2 punten à € 563,--).

5. De beslissing