Home

Rechtbank Rotterdam, 05-11-2021, ECLI:NL:RBROT:2021:10925, 9263384 \ CV EXPL 21-19595

Rechtbank Rotterdam, 05-11-2021, ECLI:NL:RBROT:2021:10925, 9263384 \ CV EXPL 21-19595

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
5 november 2021
Datum publicatie
15 november 2021
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2021:10925
Zaaknummer
9263384 \ CV EXPL 21-19595

Inhoudsindicatie

Werkgever is wettelijke verhoging (artikel 7:625 BW) verschuldigd wegens te late betaling van het loon.

Uitspraak

zaaknummer: 9263384 \ CV EXPL 21-19595

uitspraak: 5 november 2021

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats eiser],

eiser bij exploot van dagvaarding van 19 mei 2021,

gemachtigde: mr. I. Scheele (FNV) te Rotterdam,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde] ,

statutair gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] en kantoorhoudend te [plaatsnaam],

gedaagde,

vertegenwoordigd door [naam 1].

Partijen worden hierna aangeduid als “[eiser]” respectievelijk “[gedaagde]”.

1. Het verloop van de procedure

1.1.

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:

-

het exploot van dagvaarding van 19 mei 2021, met producties;

-

de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord van [gedaagde];

-

het tussenvonnis van 28 juni 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;

-

de faxbrief van 27 augustus 2021, met producties, aan de zijde van [eiser];

-

de e-mail van 1 september 2021 aan de zijde van [gedaagde].

1.2.

Bij e-mail van 1 september 2021 is namens [gedaagde] uitstel verzocht voor de geplande mondelinge behandeling op 2 september 2021, omdat de datum en tijdstip van de zitting volgens [gedaagde] pas maandag 30 augustus 2021 bij [gedaagde] is binnen gekomen. De griffier heeft vervolgens op 1 september 2021 namens de kantonrechter om bewijsstukken verzocht waaruit blijkt dat [gedaagde] de brief met het tussenvonnis van 28 juni 2021, waarin de datum en tijdstip voor de mondelinge behandeling zijn vermeld, pas op 30 augustus 2021 heeft ontvangen en bericht dat bij gebreke van die bewijsstukken er rekening mee moet worden houden dat de geplande mondelinge behandeling doorgang vindt. Door [gedaagde] is op dit verzoek niet gereageerd, zodat de geplande mondelinge behandeling op 2 september 2021 doorgang heeft gevonden. [eiser] is in persoon verschenen, vergezeld van [naam 2] (bestuurder FNV) en bijgestaan door zijn gemachtigde mr. I. Scheele voornoemd. Aan de zijde van [gedaagde] is niemand verschenen. [eiser] heeft het eigen standpunt (nader) toegelicht. Van hetgeen ter zitting is besproken is aantekening gehouden door de griffier.

1.3.

De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2. De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.

2.1.

[eiser], geboren op [geboortedatum eiser], is op 16 juni 2014 in dienst getreden van [gedaagde]. [eiser] is laatstelijk werkzaam in de functie vleesbewerker tegen een salaris van € 2.293,18 per vier weken, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.

2.2.

Op de arbeidsovereenkomst van [eiser] is de CAO voor de Vleessector van toepassing.

2.3.

[eiser] is door [gedaagde] uitgeleend en tewerk gesteld bij een opdrachtgever.

2.4.

Bij brief van 25 januari 2021 schrijft de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] het volgende:

“Al sinds begin 2020 worden wij regelmatig benaderd door leden die werkzaam zijn bij u met klachten over de loonbetalingen. Al eerder hebben wij hier brieven over gestuurd, met name door [naam 2].

De werknemers geven aan dat de loonbetalingen telkens te laat zijn. In 2020 is er telkens pas op de vijfde dag na het aflopen van de vierweken periode betaald. Dit terwijl de wet voorschrijft dat een werknemer op de laatste dag van de betalingsperiode tot uiterlijk drie dagen daarna over zijn loon moet kunnen beschikken. U betaald dus standaard 2 dagen te laat.

Naar ik begrijp van een aantal medewerkers is er nu alleen een voorschot betaald en moeten de mensen vijf weken wachten op de rest bij de volgende loonbetaling. De werknemers zijn dit zat en willen hun loon op tijd ontvangen.

Een aantal van hen heeft ons gevraagd een procedure te starten om de wettelijke verhoging te gaan vorderen vanwege het te laat betalen van het loon. Voor de mensen hebben wij een berekening gemaakt op basis van hun loonstroken en de data waarop zij de betaling op hun bankrekening hebben ontvangen. Bijgaand treft u die berekeningen aan, het betreft drie werknemers.

Alvorens ik de procedure opstart wil ik u de gelegenheid bieden om alsnog aan de eisen van de werknemers tegemoet te komen en derhalve het loon weer op tijd te betalen en over 2020 de wettelijke verhoging te voldoen.”

2.5.

Bij brief van 25 juni 2021 schrijft de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde], voor zover thans van belang, het volgende:

“(…)

Uit uw mails en die van [eiser] maak ik op dat er een aanzet is gemaakt om de kwestie op te lossen maar dat partijen nog niet tot een volledige oplossing zijn gekomen. Zo begrijp ik uit mail van [eiser] dat een en ander niet correct is weer gegeven. Er zijn data genoemd voor loonbetalingen voor dit jaar, maar er is geen duidelijke afspraak voor de jaren daarna.

Van cliënt begrijp ik dat hij het acceptabel vindt indien het basisloon op de eerste dinsdag na afloop van de vierwekenperiode wordt betaald en dat dan de vrijdag in diezelfde week de variabele posten, zoals reiskosten, toeslaguren enz. betaald worden.

Daarmee zou een oplossing voor de toekomst bereikt kunnen worden. Dit moet dan nog wel vastgelegd worden in een overeenkomst tussen partijen. Blijft daarnaast nog over hetgeen nu uit het verleden bij de rechtbank nog ligt. De vraag is nog hoe we daar mee omgaan. Cliënt verneemt dan ook graag nog van u wat u wilt doen met hetgeen nog bij de rechtbank ligt en of u bereid bent een en ander in een overeenkomst vast te leggen.

(…)”

3. De vordering

3.1.

[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan hem te betalen:

  1. € 3.439,77 ter zake van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;

  2. € 361,06 (exclusief BTW) ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;

  3. de wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf de dag dat die bedragen zijn verschuldigd;

  4. de kosten van het geding, het salaris van de gemachtigde en het griffierecht daaronder begrepen.

3.2.

Aan zijn vordering heeft [eiser] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag gelegd dat [gedaagde] sinds januari 2020 steeds het loon te laat betaalt. Na afloop van de vier weken wordt het loon betaald op de vrijdag in de daarop volgende week, dus op de vijfde werkdag erna. Artikel 7:625 BW schrijft voor dat het loon uiterlijk de derde werkdag na het aflopen van de betalingstermijn voldaan dient te zijn. Artikel 33 van de CAO Vleessector bepaalt dat het loon uiterlijk de vierde werkdag op de rekening van de werknemer betaald dient te zijn. Ondanks herhaaldelijk verzoek van [eiser] heeft [gedaagde] zijn handelwijze niet aangepast.

4. Het verweer

5. De beoordeling

6. De beslissing