Home

Rechtbank Rotterdam, 27-03-2020, ECLI:NL:RBROT:2020:3124, KTN-8214996

Rechtbank Rotterdam, 27-03-2020, ECLI:NL:RBROT:2020:3124, KTN-8214996

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
27 maart 2020
Datum publicatie
9 april 2020
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2020:3124
Zaaknummer
KTN-8214996

Inhoudsindicatie

Arbeidszaak tegen Thuiszorg Naborgh B.V.

Uitspraak

zaaknummer: 8214996 VZ VERZ 19-21243

uitspraak: 27 maart 2020

beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

in de zaak van

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats verzoekster] ,

verzoekster,

gemachtigde: mr. L.M. Hoogeveen,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

Thuiszorg Naborgh B.V.,

gevestigd te Rotterdam,

verweerster,

gemachtigde: mr. Y.H.M. van Mierlo.

Partijen worden hierna aangeduid als “ [verzoekster] ” en “Naborgh”.

1. Het verloop van de procedure

1.1

Van de volgende processtukken is kennisgenomen:

-

het verzoekschrift van [verzoekster] , met producties, ontvangen op 10 december 2019;

-

het verweerschrift van Naborgh, met producties, ontvangen op 3 februari 2020;

-

de aantekeningen van de mondelinge behandeling.

1.2

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 februari 2020. [verzoekster] is verschenen, bijgestaan door mr. Hoogeveen. Namens Naborgh is verschenen [naam 1] , bijgestaan door mr. Van Mierlo en haar kantoorgenoot mr. R.W. de Pater.

1.3

De datum van de uitspraak van de beschikking is bepaald op heden.

2. De feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:

2.1

Naborgh heeft activiteiten verricht op het gebied van thuiszorg en huishoudelijke hulp. [naam 2] (hierna: [naam 2] ) is actief geweest bij Naborgh als directeur ad interim.

2.2

Op grond van een arbeidsovereenkomst is [verzoekster] met ingang van 1 november 2015 in dienst getreden bij Naborgh en daar werkzaam geweest in de functie van huishoudelijk medewerkster, voor minimaal 24 uur en maximaal 28 uur per week, tegen een salaris van

€ 11,30 bruto per uur.

2.3

[naam 2] is directeur grootaandeelhouder van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ), die op haar beurt enig aandeelhouder en bestuurder is van [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ). [bedrijf 2] is enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ). [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] zijn op 25 september 2019 opgericht.

2.4

Tussen Naborgh als verkoper en [bedrijf 2] als koper is op 25 september 2019 een koopovereenkomst gesloten, waarbij [bedrijf 2] de activa van de onderneming van Naborgh heeft gekocht, bestaande uit onder andere de bedrijfsmiddelen, het volledige klantenbestand, het personeel en de (zorg)contracten, tegen een koopsom van € 113.600,00.

2.5

In artikel 3 van de koopovereenkomst is bepaald:

“1. De overdracht zal plaatsvinden op 1 oktober 2019 of zoveel eerder of later als Partijen overeenkomen (…).”

In artikel 4 van de koopovereenkomst is bepaald:

“1. Partijen erkennen dat de rechten en verplichtingen van Verkoper met betrekking tot de werknemers (…) bij de overdracht van de Onderneming op grond van artikel 7:663 BW van rechtswege tezamen met de Onderneming op de Koper zullen overgaan. (…)”

In artikel 6 van de koopovereenkomst is bepaald:

“1. Partijen komen overeen dat Koper de onderhavige koopovereenkomst uiterlijk op 31 december 2019 kan ontbinden zonder enige boete verschuldigd te zijn aan Verkoper, zulks onder de voorwaarde dat minimaal drie zorgverzekeraars geen samenwerking met Koper wensen aan te gaan. (…)”

2.6

De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ) van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 4 oktober 2019 een aanwijzing gegeven aan Naborgh om uiterlijk op 11 oktober 2019 om 17:00 uur al haar cliënten die zorg ontvangen over te dragen aan een andere zorgaanbieder, niet zijnde [bedrijf 2] / [bedrijf 3] .

2.7

Tussen Naborgh en [bedrijf 4] te [plaats] (hierna: [bedrijf 4] ) is op

11 oktober 2019 een overeenkomst gesloten, waarbij Naborgh aan [bedrijf 4] heeft overgedragen de cliënten genoemd in bijlage 1 bij de overeenkomst. In een separaat document bij die overeenkomst zijn afspraken tussen Naborgh en [bedrijf 4] vastgelegd onder meer ten aanzien van bevoorschotting voor de salariskosten over de periode van 11 oktober 2019 tot en met 30 november 2019 van zorgverleners die naar [bedrijf 4] overstappen.

2.8

Bij brief van 11 oktober 2019 heeft Naborgh aan [verzoekster] meegedeeld dat de thuiszorgactiviteiten zijn ondergebracht bij [bedrijf 4] te [plaats] (hierna: [bedrijf 4] ) en de huishoudelijke activiteiten zijn overgenomen door [bedrijf 3] . Tevens is [verzoekster] meegedeeld dat dit betekent dat haar arbeidsovereenkomst met Naborgh per

11 oktober 2019 eindigt en dat [bedrijf 4] dan wel [bedrijf 3] het dienstverband zal voortzetten.

2.9

Bij schrijven van 12 oktober 2019 heeft [naam 2] in zijn hoedanigheid van directeur ad interim van Naborgh het personeel van Naborgh meegedeeld dat per 11 oktober 2019 [bedrijf 4] de zorgverantwoordelijkheid overneemt over de ongeveer 85 cliënten van Naborgh, dat alle verpleegkundigen een contract aangeboden hebben gekregen bij [bedrijf 4] en dat per diezelfde datum al het huishoudelijke personeel een contract aangeboden heeft gekregen bij en overgaat naar [bedrijf 3] .

2.10

In de periode van 11 tot en met 14 oktober 2019 heeft [verzoekster] haar werkzaamheden uitgevoerd. Daarna heeft zij zich ziekgemeld.

2.11

Op 24 oktober 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoekster] en ene heer [naam 3] , werkzaam als HR-manager bij [bedrijf 3] , waarbij [verzoekster] is gevraagd een nieuwe arbeidsovereenkomst met [bedrijf 3] te ondertekenen. Dat heeft [verzoekster] niet gedaan omdat haar arbeidsvoorwaarden daardoor zouden verslechteren. Vervolgens is haar meegedeeld dat een ontslagprocedure in gang zou worden gezet.

2.12

Bij brief van 29 oktober 2019 heeft [bedrijf 2] aan Naborgh meegedeeld de tussen hen gesloten overeenkomst van 25 september 2019 te ontbinden op de voet van artikel 6 lid 1 van de koopovereenkomst.

2.13

Bij brief van 31 oktober 2019 heeft [bedrijf 3] ( [naam 2] ) - verkort weergegeven - aan [verzoekster] meegedeeld dat zij nog in dienst is bij Naborgh, omdat de koopovereenkomst is ontbonden en omdat zij niet per 11 oktober 2019 een arbeidsovereenkomst is aangegaan met [bedrijf 3] .

2.14

Naborgh heeft aan [verzoekster] salaris betaald over de periode van 1 tot en met 10 oktober 2019.

2.15

Bij brief van 25 november 2019 heeft de gemachtigde van [verzoekster] - verkort weergegeven - aan Naborgh meegedeeld dat [verzoekster] nog bij haar in dienst is en dat zij aanspraak maakt op doorbetaling van haar loon. Daarbij is aangegeven dat [verzoekster] zich beschikbaar houdt voor haar werk, voor zover haar medische toestand dat toelaat. Hierop is van de zijde van Naborgh niet gereageerd.

3. Het geschil

3.1

[verzoekster] verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:

  1. de opzegging per 11 oktober 2019 te vernietigen;

  2. de bepalen dat Naborgh haar te werk dient te stellen in haar eigen functie met alle daarbij behorende taken voor zover en indien zij daardoor medisch gezien in staat zal zijn en voor zover deze functie voorhanden is;

  3. Naborgh te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van haar salaris, te vermeerderen met vakantiegeld en overige emolumenten, zulks op de gebruikelijke wijze en tijdstippen vanaf 11 oktober 2019 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd;

  4. Naborgh te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag van algehele voldoening;

  5. Naborgh te veroordelen in de proceskosten.

3.2

Aan de verzoeken legt [verzoekster] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat haar arbeidsovereenkomst op 11 oktober 2019 niet rechtsgeldig is opgezegd, want zij heeft daarmee niet ingestemd, er was geen dringende reden voor ontslag en er is daarvoor geen toestemming verleend door het UWV. Haar arbeidsovereenkomst is ook niet overgegaan op [bedrijf 3] , want zij heeft niet ingestemd met het aanbod van [bedrijf 3] om een nieuwe arbeidsovereenkomst aan te gaan. Daarbij komt dat haar middels de onder 2.13 vermelde brief van 31 oktober 2019 is meegedeeld dat zij geen arbeidsovereenkomst heeft met [bedrijf 3] , maar in dienst is gebleven van Naborgh.

3.3

Naborgh voert verweer en concludeert tot afwijzing van de verzoeken met veroordeling uitvoerbaar bij voorraad van [verzoekster] in de proceskosten en de nakosten.

3.4

De stellingen van partijen worden voor zover nodig in het kader van de beoordeling van het geschil nader besproken.

4. De beoordeling

5. De beslissing