Home

Rechtbank Rotterdam, 18-07-2018, ECLI:NL:RBROT:2018:5662, ROT 18/344

Rechtbank Rotterdam, 18-07-2018, ECLI:NL:RBROT:2018:5662, ROT 18/344

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
18 juli 2018
Datum publicatie
20 juli 2018
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2018:5662
Formele relaties
Zaaknummer
ROT 18/344

Inhoudsindicatie

Remplaçantenregeling politie. Te beperkte uitleg 'vrijkomende formatieplaats'. Er moet alsnog worden onderzocht of er een herplaatsingskandidaat geplaatst kan worden.

Uitspraak

Team Bestuursrecht 2

zaaknummers: ROT 18/344

gemachtigde: mr. drs. P.W. Kuijper,

en

gemachtigde: mr. M. Horst.

Procesverloop

Bij besluit van 12 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek om toepassing te geven aan de 18 maandenregeling/remplaçantenregeling als bedoeld in artikel 55aa (oud) van het Besluit algemene rechtspositieregeling politie (Barp) afgewezen.

Bij besluit van 8 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. F.A.M. Bot.

Het beroep is ter zitting gevoegd behandeld met de zaken ROT 18/331, ROT 18/342,

ROT 18/343, ROT 18/346 en ROT 18/441. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken voor het doen van uitspraak gesplitst.

Overwegingen

1.1

Eiser, werkzaam bij verweerder als [functie], heeft voor

1 januari 2018 verzocht gebruik te mogen maken van de remplaçantenregeling als bedoeld in artikel 55aa van het Barp.

1.2.

Bij het primaire besluit heeft verweerder afwijzend op het verzoek beslist, omdat het formatieoverzicht van eisers functie op de peildatum 1 juni 2017 een overbezetting van 0,28 fte liet zien.

1.3.

Verweerder heeft aan het bestreden besluit, aan de hand van de stand van de formatie ten tijde van de beslissing op bezwaar, waarvan een overzicht ter zitting is overgelegd, ten grondslag gelegd dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde van het vrijkomen van een formatieplaats. In het verweerschrift is uiteengezet dat verweerder als vaste gedragslijn een bandbreedte van 0,9 tot 1,1 fte hanteert voor de vraag of er ‘voldoende formatieruimte’ aanwezig is, waardoor bij vertrek van de medewerker herplaatsing mogelijk zou zijn. Ten gevolge van het vertrek van eiser, die een formatieplaats van 1,06 fte bezet en de overbezetting van 0,28 fte komt 0,78 fte aan formatieruimte vrij. Omdat deze formatieruimte niet binnen de bandbreedte valt, is er volgens verweerder geen vrijkomende formatieplaats en daarom geen ruimte om herplaatsingskandidaten te plaatsen.

2. Eiser stelt dat er in zijn geval wel een formatieplaats vrijkomt ondanks dat er minder dan 1,0 fte formatieruimte is. Daartoe voert eiser aan dat op grond van artikel 125g van de Ambtenarenwet geen onderscheid gemaakt mag worden op grond van arbeidsduur en dat er mogelijk herplaatsingskandidaten zijn die minder dan 1,0 fte (willen) werken. Volgens eiser dient daarom onderzocht te worden of er op de vrijkomende formatieplaats een herplaatsingskandidaat kan worden geplaatst. De beroepsgrond slaagt.

2.1.

Tussen partijen is niet in geschil dat op grond van het overgangsrecht op eisers verzoek artikel 55aa van het Barp, zoals dat luidde tot 1 juni 2016, van toepassing blijft, nu eiser voor 1 januari 2018 zijn verzoek heeft gedaan.

Artikel 55aa van het Barp luidt als volgt:

1. De ambtenaar die niet als herplaatsingskandidaat of pre-herplaatsingskandidaat is aangewezen, wordt door het bevoegd gezag op diens verzoek ontheven van werkzaamheden, met behoud van aanspraken tot het einde van zijn loopbaan indien

a. op de vrijkomende formatieplaats een pre-herplaatsingskandidaat kan worden geplaatst of een herplaatsingskandidaat kan worden herplaatst en

b. er op het moment van ontheffen een ontslagbesluit is genomen met een ingangsdatum

maximaal 18 maanden na het moment van ontheffen, dan wel

c. de ambtenaar binnen 18 maanden na het moment van ontheffen, gebruik maakt van de

levensloopregeling in de vorm van einde loopbaanverlof en daarbij is vastgelegd dat het

levensloopverlof wordt voortgezet tot aan het moment van ontslag.

(..)

4. Van een situatie als bedoeld in het eerste lid kan ook sprake zijn als op de vrijkomende formatieplaats een niet als pre-herplaatsingskandidaat of herplaatsingskandidaat aangewezen ambtenaar kan worden geplaatst of herplaatst indien op diens vrijkomende formatieplaats wel een pre-herplaatsingskandidaat of herplaatsingskandidaat kan worden geplaatst of herplaatst.

2.2.

Bij het verlenen van ontheffing van werkzaamheden komt verweerder een discretionaire bevoegdheid toe. De toetsing door de rechter is daarom terughoudend. In dit kader dient te worden beoordeeld of verweerder, na afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen en daarbij niet anderszins heeft gehandeld in strijd met enige ongeschreven rechtsregel of enig algemeen rechtsbeginsel.

2.3.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij het nemen van de primaire besluiten ervoor mogen kiezen om aanvankelijk 1 juni 2017 als peildatum te hanteren voor de beoordeling van de mogelijkheid een herplaatsingskandidaat te plaatsen, omdat daarmee bewerkstelligd is dat alle aanvragen voortvarend en op gelijke wijze zijn behandeld.

In bezwaar heeft verweerder terecht conform de hoofdregel van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht ex nunc beslist, dat wil zeggen met inachtneming van alle (gewijzigde) feiten en omstandigheden zoals die bekend zijn op het tijdstip van heroverweging in bezwaar.

2.4.

Het doel van de remplaçantenregeling is om feitelijk formatieplaatsen vrij te maken voor het plaatsen van herplaatsingskandidaten.

In de nota van toelichting bij artikel 55aa van het Barp staat dat als voldaan wordt aan de in dit artikel genoemde voorwaarden, de plaats van de ambtenaar direct kan worden ingenomen door een herplaatsingskandidaat en de ambtenaar wordt ontheven van taken tot een vastgestelde vertrekdatum in de nabije toekomst. De opmerking in de toelichting dat een verzoek niet te snel mag worden afgewezen, leest de rechtbank aldus dat verweerder een deugdelijk onderzoek dient te verrichten en niet lichtvaardig het verzoek mag afwijzen. Aansluitend bij de toelichting op artikel 55aaa van het Barp (de klassieke remplaçantenregeling) en artikel 99k van het Barp dient verweerder een redelijke afweging te maken wat mogelijk is en moet gemotiveerd worden waarom het verzoek van eiser niet tot vervanging door een herplaatsingskandidaat kan leiden. Daarbij is enige soepelheid vereist. Zo is het niet volledig in alle facetten kunnen vervangen van de vertrekkende ambtenaar geen reden om een verzoek af te wijzen (Stb. 2014, 52, p. 18).

2.5.

Door slechts een bandbreedte te hanteren van 0,9 tot 1,1 fte (wat neerkomt op een arbeidsurenomvang tussen de 32 en 40 uur) geeft verweerder een te beperkte uitleg aan het begrip ‘vrijkomende formatieplaats’. Verweerder heeft deze keuze niet in beleid vastgelegd en nader toegelicht en ook de toelichting op artikel 55aa van het Barp biedt geen aanknopingspunten voor een dergelijke strikte uitleg van de remplaçantenregeling. Volgens artikel 1, aanhef en onder k, van het Barp kunnen er ook deelbetrekkingen met een arbeidstijd van gemiddeld minder dan 36 uur per week zijn. De 0,78 fte aan formatieruimte die in het geval van vertrek van eiser beschikbaar is, komt neer op een arbeidsplaats van

28 uur. De rechtbank acht het bij een formatieplaats van deze omvang niet op voorhand ondenkbaar dat hiervoor een herplaatsingskandidaat kan worden gevonden.

Verweerder zal daarom alsnog moeten onderzoeken of een herplaatsingskandidaat beschikbaar is voor de vrijkomende formatieplaats. Pas als er geen vervanger is die in de plaats van eiser kan worden aangesteld, kan het verzoek van eiser worden afgewezen.

3. Het beroep dient gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.

4. De rechtbank ziet geen mogelijkheid tot definitieve geschilbeslechting omdat verweerder alsnog onderzoek zal moeten verrichten waarmee langere tijd gemoeid zal zijn. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.

5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.503,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en vanwege het aantal samenhangende zaken wegingsfactor 1,5). De rechtbank zal per zaak 1/4e deel van dit bedrag (zijnde € 375,75) als proceskostenvergoeding toekennen.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiser te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 375,75.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzitter, en mr. L.A.C. van Nifterick en

mr. Y.E. Schuurmans, leden, in aanwezigheid van mr. J. Nieuwstraten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2018.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel