Home

Rechtbank Rotterdam, 20-07-2018, ECLI:NL:RBROT:2018:5140, 6415773 CV EXPL 17-37191

Rechtbank Rotterdam, 20-07-2018, ECLI:NL:RBROT:2018:5140, 6415773 CV EXPL 17-37191

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
20 juli 2018
Datum publicatie
15 augustus 2018
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2018:5140
Zaaknummer
6415773 CV EXPL 17-37191

Inhoudsindicatie

zorgplicht meetinrichting, aansprakelijkheid contractant, redelijkheid en billijkheid, Stichting Sociaal Vangnet Energie

Uitspraak

Uitspraak: 20 juli 2018

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

in de (hoofd)zaak met nummer 6415573 CV EXPL 17-37191 van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

STEDIN NETBEHEER B.V.,

gevestigd te Rotterdam,

eiseres bij exploot van dagvaarding van 10 oktober 2017,

gemachtigde: mr. A. Ester te Zwijndrecht,

tegen

de stichting

STICHTING SOCIAAL VANGNET ENERGIE,

gevestigd te Rotterdam,

gedaagde,

gemachtigde: mr. G.J.C.R. Romet te ’s-Gravenhage,

én

in de (vrijwarings)zaak met nummer 6662316 CV EXPL 18-5821 van

de stichting

STICHTING SOCIAAL VANGNET ENERGIE,

gevestigd te Rotterdam,

eiseres bij exploot van dagvaarding van 5 februari 2018,

gemachtigde: mr. G.J.C.R. Romet te ’s-Gravenhage,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te Schiedam,

gedaagde,

die niet in het geding is verschenen.

Partijen worden hierna ‘Stedin’, ‘de Stichting’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1 Het verloop van de procedures

1.1

Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:

in de hoofdzaak:

 de dagvaarding, met producties;

 de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring;

 de conclusie van antwoord in het incident;

 het vonnis in het incident van 12 januari 2018;

 de conclusie van antwoord;

 het vonnis van 13 april 2018, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;

 het proces-verbaal van de op 11 juni 2018 gehouden comparitie van partijen;

 de brief van 19 juni 2018 van de gemachtigde van Stedin;

in de vrijwaringszaak:

 de dagvaarding, met producties.

1.2

[gedaagde] is niet ter eerstdienende dag verschenen. Daarop is tegen hem verstek verleend. Hij heeft geen gebruik gemaakt van zijn recht het verstek te zuiveren.

1.3

De kantonrechter heeft de datum van de uitspraak van dit vonnis, zowel in de hoofdzaak als in de vrijwaringszaak, bepaald op heden.

2 Het geschil

in de hoofdzaak

2.1

Stedin heeft bij dagvaarding, onder overlegging van producties, gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de Stichting te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van € 3.018,52, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2017, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van de Stichting in de kosten van de procedure, een bedrag aan salaris voor de gemachtigde van Stedin daaronder begrepen.

2.2

Aan die vordering heeft Stedin -samengevat en voor zover nu van belang- ten grondslag gelegd dat op 14 maart 2017 een hennepkwekerij is aangetroffen in een pand aan het adres [straat- en plaatsnaam], voor welk adres de Stichting een overeenkomst met betrekking tot het transport en de levering van elektriciteit met Stedin had gesloten. Daarbij is gebleken dat er sprake is geweest van diefstal van energie, met schade voor Stedin tot gevolg. De Stichting is aansprakelijk voor die schade uit hoofde van onrechtmatige daad dan wel uit hoofde van haar (zorg)verplichtingen als opgenomen in bedoelde overeenkomst.

2.3

De Stichting heeft verweer gevoerd. Zij heeft -ook samengevat en voor zover nu van belang- aangevoerd dat zij als maatschappelijk doel onder meer heeft om particulieren die van nutsvoorzieningen al zijn afgesloten of dreigen te worden afgesloten, (her)aangesloten te krijgen dan wel hen hun aansluiting te laten behouden.

In dit geval heeft de Stichting naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van de hulpverlener van [gedaagde] een energieleveringsovereenkomst gesloten teneinde energie geleverd te krijgen op genoemd adres waar [gedaagde] verblijft. De door Stedin gestelde tekortkomingen en de gestelde daaruit voortvloeiende schade hebben uitsluitend betrekking op het handelen en nalaten van [gedaagde]. Zelf is de Stichting daarvoor niet aansprakelijk omdat zij niet tekortgeschoten is in haar zorgplicht jegens Stedin terwijl zij ook niet onrechtmatig gehandeld heeft jegens Stedin, die bovendien op de hoogte is van de werkwijze van Stichting, dat wil zeggen dat zij weet dat de Stichting slechts de formele contractant is. Daarnaast heeft de Stichting erop gewezen dat ingeval van toewijzing van de vordering van Stedin haar voortbestaan ernstig in gevaar kan komen, met alle mogelijke gevolgen van dien voor de overige 120 consumenten voor wie zij op gelijke wijze als bij [gedaagde] als formele contractspartij optreedt.

in de vrijwaringszaak

2.4

De Stichting heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te betalen al datgene waartoe de Stichting in de hoofdzaak jegens Stedin wordt veroordeeld, met inbegrip van de kostenveroordeling, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de (vrijwarings)procedure.

2.5

Aan die vordering heeft de Stichting -kort gezegd- ten grondslag gelegd dat [gedaagde] op grond van de door hem met de Stichting gesloten overeenkomst gehouden is de Stichting te vrijwaren voor de financiële aanspraken die Stedin in de hoofdzaak jegens de Stichting heeft gesteld te hebben in verband met door haar geleden schade in verband met diefstal van energie ten behoeve van een hennepkwekerij in de woning van [gedaagde], voor welk adres de Stichting op verzoek van [gedaagde] als contractuele wederpartij van Stedin is opgetreden.

2.6

Op hetgeen partijen overigens nog ter onderbouwing van het gevorderde dan wel ter afwering daarvan hebben aangevoerd, wordt hierna bij de beoordeling teruggekomen.

3 De beoordeling

in de hoofdzaak

3.1

Vooropgesteld wordt dat niet in geschil is dat de Stichting, in het kader van haar ideële doelstelling, de onderhavige overeenkomst met Stedin niet voor zichzelf maar ten behoeve van [gedaagde] en op zijn verzoek is aangegaan, teneinde de energielevering aan zijn woonadres hervat te krijgen, nu hij daartoe -om financiële redenen- zelf niet in staat was.

3.2

De Stichting heeft weliswaar opgemerkt dat zij daarom slechts de formele contractspartij is van Stedin, die volgens haar ook bekend is met haar werkwijze, maar dat neemt uiteraard niet weg dat de Stichting, doordat zij de contractuele wederpartij van Stedin is geworden, bepaalde verplichtingen op zich heeft geladen, ook al is [gedaagde] de feitelijk afnemer van de dankzij die overeenkomst aan hem geleverde energie en ook al weet Stedin dat de Stichting de overeenkomst niet voor zichzelf heeft afgesloten.

3.3

Eén van die verplichtingen is de (reeds) uit de contractuele redelijkheid en billijkheid, als bedoeld in artikel 6:2 lid 1 jo. 6:248 lid 1 BW, voortvloeiende zorgplicht van de Stichting jegens Stedin met betrekking tot de op naam van de Stichting geregistreerd staande aansluiting en meetinrichting. Deze zorgplicht brengt met zich dat het aan de Stichting is om er binnen redelijke grenzen voor te zorgen dat er geen ongeoorloofde aanpassingen aan de aansluiting of de meetinrichting plaatsvinden.

3.4

Uit de door Stedin overgelegde stukken en haar in zoverre niet weersproken toelichting daarop blijkt dat zulke aanpassingen wel degelijk zijn gedaan en ook dat er sprake geweest is van diefstal van energie (ten behoeve van een hennepkwekerij). De Stichting heeft nog aangevoerd dat niet uitgesloten kan worden dat de aanpassingen al gedaan waren voordat zij contractant werd maar dat vermoeden heeft zij met niets geconcretiseerd noch onderbouwd terwijl zij ook niet heeft betwist dat, naar Stedin heeft aangevoerd, het elektriciteitsverbruik ten behoeve van de op 14 maart 2017 aangetroffen hennepkwekerij al veel meer is geweest dan het verschil tussen de die dag geconstateerde meterstand en de daarvoor, op 5 september 2016 door de Stichting (zelf) doorgegeven meterstand. De kantonrechter gaat er, bij gebrek aan concrete aanwijzingen die op het tegendeel wijzen, dan ook vanuit dat de aanpassingen eerst zijn gedaan nadat de Stichting zich contractueel jegens Stedin had verbonden.

3.5

De vraag dringt zich dan ook op of de Stichting voldoende invulling gegeven heeft aan de hiervoor bedoelde zorgplicht om te waken voor ongeoorloofde aanpassingen aan de onderhavige aansluiting c.q. meetinrichting. De Stichting heeft aangevoerd dat zij al het redelijkerwijs mogelijke heeft gedaan om schade aan de meetinrichting te voorkomen, nu zij de identiteit van [gedaagde] heeft vastgesteld en naar de reden van afsluiting (financieel) heeft gekeken. Voor haar stond daarom, zo heeft zij gesteld, voldoende vast namens wie zij de overeenkomst met Stedin aanging en om welke reden hij daartoe niet zelf in staat was, terwijl zij ook overigens geen reden had te vermoeden dat de aansluiting zou kunnen worden gebruikt voor een hennepkwekerij en, net zo min als Stedin, niet in staat was, vanwege het recht op privacy van [gedaagde], de woning regelmatig te bezoeken.

3.6

Daarmee heeft de Stichting echter niet aan de op haar rustende zorgplicht voldaan. Naar het oordeel van de kantonrechter brengt de hiervoor bedoelde zorgplicht in een situatie als deze, waarin de Stichting geheel onverplicht op eigen naam een contractuele aansluiting realiseert ten behoeve van een derde van wie zij kennelijk niet meer weet dan zijn identiteit en zijn financiële (slechte) positie, met zich dat van haar verlangd mag worden dat zij de aansluiting en de meetinrichting regelmatig controleert en daartoe in het kader van de door haar met de derde te sluiten overeenkomst afspraken maakt, teneinde niet alleen vanuit haar ideële doelstelling aan de behoeften van die derde tegemoet te komen maar zo ook rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van Stedin en in die zin is de Stichting, die dat niet heeft gedaan, tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens Stedin, ook als juist is dat de Stichting geen aanleiding had te bevroeden dat de aansluiting zou worden aangepast ten behoeve van een hennepkwekerij. Dit tekortschieten is, gezien de contractuele verhouding tussen partijen, aan de Stichting toerekenbaar, zodat het door haar nog gedane beroep op overmacht doel mist.

3.7

Dat betekent dat de Stichting op de voet van artikel 6:74 lid 1 BW gehouden is Stedin de schade die het gevolg is van haar tekortschieten te vergoeden. Deze bedraagt, naar Stedin onbetwist heeft gesteld, € 3.018,52 en tot betaling van dat bedrag zal de Stichting hierna dan ook worden veroordeeld, vermeerderd met de daarover gevorderde wettelijke rente, welke nevenvordering immers op de wet is gegrond en ook niet afzonderlijk is betwist.

3.8

De door de Stichting betrokken -maar overigens met niets onderbouwde- stelling dat toewijzing van de vordering haar voortbestaan ernstig in gevaar kan brengen, met alle gevolgen vandien voor de consumenten die gebruik (willen) maken van haar tussenkomst, kan niet aan de opeisbaarheid noch de toewijsbaarheid van de vordering van Stedin in de weg staan, nu de thans ontstane situatie tot haar risicosfeer behoort. Het staat de Stichting evenwel vrij naar aanleiding van dit vonnis in contact te treden met de gemachtigde van Stedin teneinde te trachten een passende betalingsregeling te treffen en ook om, naar zij met de door haar ingestelde vrijwaringsvordering beoogt, regres te nemen op [gedaagde].

3.9

De Stichting wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten veroordeeld.

in de vrijwaringsprocedure

3.10

De door de Stichting jegens [gedaagde] ingestelde vordering komt de kantonrechter niet ongegrond of onrechtmatig voor en wordt dan ook toegewezen.

3.11

Op de voet van artikel 237 Rv wordt [gedaagde] veroordeeld in de kosten van de procedure.

4 De beslissing