Home

Rechtbank Rotterdam, 26-01-2017, ECLI:NL:RBROT:2017:683, 10/710269-13 en 10/712137-13

Rechtbank Rotterdam, 26-01-2017, ECLI:NL:RBROT:2017:683, 10/710269-13 en 10/712137-13

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
26 januari 2017
Datum publicatie
26 januari 2017
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2017:683
Zaaknummer
10/710269-13 en 10/712137-13

Inhoudsindicatie

hennepkwekerijen en -stekkerijen

Uitspraak

Team straf 3

Parketnummer: 10/710269-13 en 10/712137-13

Datum uitspraak: 26 januari 2017

Tegenspraak

Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,

ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1] ,

raadsman mr. P.C.M. Ouwens, advocaat te Spijkenisse.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 januari 2017.

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

De officier van justitie mr. L. Visser heeft gevorderd:

bewezenverklaring van het onder parketnummer 10/710269-13 onder 1, 2, 3 en 4 en onder parketnummer 10/712137-13 onder 1 en 2 ten laste gelegde;

veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 191 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uren te vervangen door 120 dagen hechtenis;

toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 4.464,50,[1] alsmede het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.

De raadsman heeft naar voren gebracht dat het strafdossier een verzameling is van telkens aparte zaaksdossiers. Er is geen overkoepelend algemeen dossier aanwezig. In de dagvaarding met parketnummer 10/710269-13 staat boven feit 1 slechts één van de zaaksdossiers genoemd, te weten zaak [zaaksdossier 1] . Aangevoerd is dat, indien feit 1 ziet op meer dan uitsluitend de zaak [zaaksdossier 1] , de dagvaarding op dit punt onvoldoende concreet is. De tenlastelegging vermeldt, nog altijd volgens de verdediging, niet (voldoende) specifiek op welk van de hennepkwekerijen dit feit 1gericht is, waardoor de verdachte niet weet ten aanzien van welke zaken hij zich heeft te verdedigen. Omdat de dagvaarding geen opgave behelst van het tenlastegelegde feit, voldoet het niet aan de door 261, eerste lid, Sv gestelde eis. De verdediging betoogt daarom primair dat de dagvaarding (partieel) ten aanzien van feit 1 nietig moet worden verklaard.

Subsidiair is bepleit dat de dagvaarding enkel ten aanzien van zaaksdossier [zaaksdossier 1] gelezen dient te worden, omdat de verdediging er van uit is gegaan en ook mocht gaan dat de tenlastelegging enkel op dit zaakdossier betrekking had.

Bij de beoordeling van het beroep op (partiële) nietigheid van de dagvaarding wordt vooropgesteld dat uit het strafdossier duidelijk volgt dat het gaat om de verdenking dat [verdachte] betrokken is geweest bij een viertal hennepkwekerijen/-stekkerijen, te weten in [plaats 1] (zaaksdossier [zaaksdossier 1] ), [plaats 2] (zaaksdossier [zaaksdossier 2] ), [plaats 3] (zaaksdossier [zaaksdossier 3] ) en [plaats 4] (zaaksdossier [zaaksdossier 4] ). Daaraan verbonden zijn de zaaksdossiers [zaaksdossier 5] (vervoeren van hennep) en [zaaksdossier 6] .

De rechtbank is van oordeel dat hoewel het ongelukkig te noemen is dat abusievelijk boven de tenlastelegging van feit 1 ‘zaak [zaaksdossier 1] ’ is blijven staan dit, in het licht van de zich in het dossier bevindende verschillende zaaksdossiers, gezien kan worden als een kennelijke verschrijving. Op basis van de inhoud van de verschillende zaaksdossiers kan uit de bewoordingen van feit 1, de daaronder genoemde pleegplaatsen en de ruimere pleegperiode worden afgeleid dat de tenlastelegging onder feit 1 meer behelst dan enkel zaaksdossier [zaaksdossier 1] . Nu de rechtbank van oordeel is dat sprake is van een kennelijke verschrijving, kan dit geen nietigheid van de dagvaarding voor dit feit tot gevolg hebben.

Ook het subsidiaire betoog wordt verworpen. Gesteld noch gebleken is dat verdachte de verdachte in zijn belangen is geschaad. Het verweer van de raadsman komt er enkel op neer dat de raadsman ten aanzien van feit 1 (telen, bereiden, bewerken, verwerken, vervoeren van hennep) de overige zaaksdossiers minder goed met zijn cliënt heeft besproken. Nu de overige zaakdossiers ook aan de orde zijn bij feit 2 (aanwezig hebben van hennep inzake [zaaksdossier 1] , [zaaksdossier 2] en [zaaksdossier 3] ) en bij feit 3 (diefstal elektriciteit inzake [zaaksdossier 1] en [zaaksdossier 3] ), kan niet worden gezegd dat de verdachte niet wist waartegen hij zich diende te verweren. De overige zaaksdossiers (althans de pleegperiodes) zijn bovendien onderwerp geweest van de ontnemingsvorderingen jegens de verdachte, zodat ook om die reden niet gezegd kan worden dat de verdachte niet wist waartegen hij zich diende te verweren.

De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is.

Aangevoerd is dat de verdachte niet betrokken is geweest bij de hennepstekkerij in [plaats 3] (zaaksdossier [zaaksdossier 3] en [zaaksdossier 5] ), zodat de verdachte hiervan vrijgesproken dient te worden. De stekkerij bevond zich op de zolder van de woning van [betrokkene 1] . [betrokkene 1] heeft verklaard volledig verantwoordelijk te zijn geweest voor deze stekkerij. De verdachte heeft slechts geholpen bij deze stekkerij met het leveren van diverse producten, maar dat maakt de verdachte nog geen medepleger.

Het zaaksdossier [zaaksdossier 1] biedt onvoldoende bewijs voor de pleegperiode vóór augustus 2013, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De knipster [betrokkene 2] heeft tegenstrijdig verklaard over de momenten dat zij op de [adres 2] te [plaats 1] heeft geknipt, zodat haar verklaring onbetrouwbaar is. Volgens de verdachte heeft de knipster [betrokkene 2] enkel in oktober 2013 geknipt, terwijl die oogst (deels) mislukt was.

Ten aanzien van de witwasverdenking is aangevoerd dat de verdachte betwist dat de geldbedragen die hij contant op verschillende bankrekeningen heeft gestort uit enig misdrijf afkomstig zijn. De verdachte heeft van meet af aan een redengevende verklaring gegeven voor dit inkomen, namelijk dat dit geld afkomstig was uit zijn handelsonderneming, te weten het in- en verkopen via onder andere martkplaats.nl en computerreparaties. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke handel veelal gepaard gaat met contante betalingen en dat hiervan geen facturen worden gemaakt. Dat de verdachte van zijn handelsactiviteiten geen sluitende administratie heeft bijgehouden, is op zichzelf niet strafbaar en dat is ook niet het verwijt dat hem thans gemaakt wordt. Met het storten van contante geldbedragen op zijn eigen rekeningen is geen sprake van daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geld, zodat zijn handelen niet als witwassen gekwalificeerd kan worden. De tenlastegelegde periode richt zich op een periode die vijf maanden langer is dan de pleegperioden ten aanzien van de overige tenlastegelegde feiten. Het geldbedrag dient dan ook met een vermindering naar rato van € 40.000,= te worden verminderd.

Aangevoerd is dat geen sprake is geweest van eerdere oogsten, zodat de verdachte daarvan vrijgesproken dient te worden. De verdachte heeft gebruik gemaakt van tweedehands spullen bij het opbouwen van de hennepkwekerij. De constateringen van de politie betreffende de koolstoffilters rechtvaardigen geenszins de aannames dat sprake is geweest van eerdere oogsten. Immers de verbalisanten hebben niets gerelateerd over de kleur van de filters onder de spanbanden. Ook de aangetroffen hennepresten kunnen niet tot deze conclusie leiden, omdat het goed mogelijk is dat de hennepresten gedurende de kweek van de planten zijn afgevallen.

Op 6 december 2013 werd in een pand aan de [adres 2] te [plaats 1] een in werking zijnde hennepkwekerij/stekkerij aangetroffen. In dit pand werden in totaal 252 hennepplanten, 98 zogenaamde moederplanten en 67 jonge hennepstekken aangetroffen.[3] De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in het voornoemde pand een hennepkwekerij is begonnen.[4]

Uit het onderzoek door de fraudespecialist van Stedin Netbeheer BV is gebleken dat de elektriciteit niet door de elektriciteitsmeter werd geregistreerd, omdat er aan de bovenzijde van de hoofdzekeringen twee twee-aderige elektriciteitskabels waren bijgeplaatst en aangesloten. Deze elektriciteitskabels zaten aangesloten voor de elektriciteitsmeter zodat alle elektriciteit via die elektriciteitskabels werd afgenomen.[5] Van de diefstal van de elektriciteit is aangifte gedaan.[6]

Er is geen discussie over de vraag dat de verdachte hennep heeft geteeld en voorhanden heeft gehad en dat er stroom is gestolen. De discussie gaat wel over de duur van de hennepteelt.

Op 6 december 2013 voert de verdachte een telefoongesprek met de medeverdachte [medeverdachte] .[7] In dit gesprek wordt onder andere gesproken over [betrokkene 10] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] . Met [betrokkene 2] wordt bedoeld de getuige [betrokkene 2] . Deze getuige heeft verklaard dat zij hennep heeft geknipt in een pand aan de [adres 2] .[8] De verdachte heeft bevestigd dat dit voornoemde tapgesprek over de hennepteelt ging.[9] De getuige [betrokkene 10] ( [betrokkene 10] ) heeft verklaard dat zij door de medeverdachte is benaderd om op 8 december 2013 plantjes te komen knippen en dat dit hetzelfde adres betrof, te weten de [adres 2] te [plaats 1] . De getuige heeft verklaard dat zij hier eerder ook al had geknipt.[10]

Door de ritgegevens van de door de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] gebruikte voertuigen[11], de tapgesprekken tussen hen (waaronder voornoemd gesprek) en de getuigenverklaringen van de knipsters en [betrokkene 4] [12] (waarin laatst genoemde heeft verklaard dat de verdachte en de medeverdachte beiden een partij hennep aan hem aanboden) kan opgemaakt worden dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , beiden betrokken zijn bij deze hennepkwekerij.

De medeverdachte verklaarde dat hij op de [adres 2] kwam omdat hij geld tegoed had van de verdachte met betrekking tot de verkoop van een caravan. Zowel medeverdachte [medeverdachte] als de verdachte hebben echter verklaard dat de verkoop van de caravan pas in september of het najaar van 2012 plaatsvond. Deze verklaring van de medeverdachte leidt daarom – en gelet op hetgeen hierna over de pleegperiode wordt overwogen – niet tot een andere conclusie.

Er is dus sprake van medeplegen.

Namens de verdachte is bepleit dat sprake is geweest van een kortere pleegperiode dan aan de verdachte ten laste is gelegd.

Ten aanzien van de periode waarin het feit is gepleegd zijn de volgende vier omstandig­heden meegewogen:

1. De verdachte heeft verklaard dat hij het energiecontract op naam van een ander heeft gezet, omdat hij een hennepkwekerij in het pand wilde gaan beginnen.[13] Op 15 januari 2012 is het energiecontract op naam van [betrokkene 5] gezet. Daarvoor stond het energiecontract op het bedrijf van de verdachte.[14]

2. De fraudespecialist van Stedin heeft in zijn rapport verklaard dat gelet op de vervuiling van de koolstoffilters, de kalkaanslag en de restanten van hennepresten op de aangetroffen scharen, sprake is geweest van minimaal drie hennepoogsten.[15]

3. De knipster [betrokkene 2] heeft in haar verklaring van 23 januari 2014 verklaard dat zij voor haar vakantie in maart 2013 achter in een winkeltje voor het eerst heeft geknipt. Bij het tonen van een foto van het pand aan de [adres 2] te [plaats 1] herkent zij dit pand als waar zij hennep heeft geknipt.[16]

4. Voorts heeft de verdachte nog verklaard op de vraag hoe lang hij al in de hennepwereld zit dat dit sinds de [adres 4] in [plaats 4] is; dus al twee a drie jaar.[17]

Alle vier deze omstandigheden tonen aan dat er langer wordt gekweekt dan door de verdachte wordt bekend. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de omstandigheden 1 en 4 bewezen kan worden dat vanaf 15 januari 2012 wordt gekweekt.

Deze hennepteelt was, gelet op de duurzaamheid en stelselmatigheid, gericht op het verwerven van inkomsten of behalen van winst. Het betreft een activiteit met economisch karakter.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat de verdachte in de periode van 15 januari 2012 tot en met 6 december 2013 in vereniging in de uitoefening van een bedrijf opzettelijk hennep heeft geteeld in een pand aan de [adres 2] 72 te [plaats 1] .

Op 20 januari 2014 werd in een pand aan de [adres 3] te [plaats 2] in een kweektent 63 kleine hennepplanten aangetroffen.[18] De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in het voornoemde pand een aantal hennepplanten had gezet die hij uiteindelijk door wilde verkopen.[19] Dit deel van feit 1 en 2 is daarom wettig en overtuigend bewezen.

Op 20 januari 2014 werd in een woning aan de [adres 5] te [plaats 3] een in werking zijnde hennepkwekerij/stekkerij aangetroffen. In dit pand werden 114 hennepplanten, 86 volwassen moederplanten en 28 jongen hennepplanten aangetroffen.[20] De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op de hoogte was van de aanwezigheid van de hennepkwekerij/stekkerij in de woning aan de [adres 5] te [plaats 3] .

Uit het onderzoek door de fraude expert van Stedin Netbeheer BV is gebleken dat de elektriciteit niet door de elektriciteitsmeter werd geregistreerd, omdat er aan de bovenzijde van de hoofdzekeringen een drie-aderige elektriciteitskabel was bijgeplaatst en aangesloten. Deze elektriciteitskabel zat aangesloten voor de elektriciteitsmeter zodat alle elektriciteit via die elektriciteitskabel werd afgenomen.[21] Van de diefstal van de elektriciteit is aangifte gedaan.[22]

Namens de verdachte is bepleit dat het aandeel van de verdachte bij de hennepkwekerij/stekkerij in de woning aan de [adres 5] te [plaats 3] gering was en dat derhalve geen sprake kan zijn van medeplegen.

De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.

Bij de beoordeling of sprake is geweest van medeplegen door de verdachte gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.

De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de spullen ten behoeve van de opbouw van de kwekerij aan de [adres 5] te [plaats 3] heeft geleverd, alsmede dat hij de stekjes heeft kaal geknipt toen sprake was van spint. De mannelijke hoofdbewoner van de voornoemde woning, [betrokkene 1] , heeft verklaard dat hij de hennepkwekerij/stekkerij zelf heeft opgebouwd, vervolgens met de verdachte had afgesproken dat de verdachte de stekjes van de planten er af kwam halen, hetgeen uiteindelijk niet zou zijn gebeurd, en dat de verdachte twee keer is geweest om de emmers met stekjes op te halen.[23] De zoon van [betrokkene 1] , genaamd [betrokkene 6] , heeft verklaard dat hij de verdachte in de kwekerij heeft gezien, toen de verdachte de planten aan het verzorgen was.[24]

In diverse opgenomen telefoongesprekken en sms-berichten wordt door de verdachte in versluierde taal gesproken over de hennepkwekerij. Zo belt de verdachte op 7 december 2013 met zijn dochter [betrokkene 7] waarin hij met haar praat over dat ‘hij’ te veel ingeknipt had, te veel haar niet natgemaakt was en dat ‘hij’ er een droogkap minder had gezet.[25] De verdachte heeft op de terechtzitting van 12 januari 2017 verklaard dat dit gesprek ging over de hennepkwekerij aan de [adres 5] te [plaats 3] .[26] De verdachte belt op 10 december 2013 met zijn dochter [betrokkene 7] waarin hij met haar bespreekt hoeveel in een emmer gedaan kunnen worden.[27] [betrokkene 1] heeft verklaard dat de stekjes van de [adres 5] in emmers bewaard werden.[28] De rechtbank is hierom van oordeel dat in het tapgesprek van 10 december 2013 gesproken wordt over het aantal stekjes dat in een emmer gedaan kan worden. De verdachte belt op 12 december 2013 met zijn schoonzoon, [betrokkene 8] , waarin zij praten over dat de verdachte de volgende dag even uit zal leggen wat die vieze dingen betreft. De verdachte vertelt dat ze 2 weken rust moeten hebben en dat je dan niet met een bestrijdingsmiddel aan de gang kan en dat ze op een gegeven moment helemaal zwart zijn van onderen. Dat kan niet verkocht worden. [betrokkene 8] vertelt de verdachte in dat gesprek dat ‘hij’ al bezig was met bladeren weg te halen.[29] De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat dit gesprek ging over dat [betrokkene 1] het niet goed deed met de plantjes. De verdachte belt op 13 december 2013 met zijn schoonzoon, [betrokkene 8] , waarin hij tegen [betrokkene 8] verteld dat er geen millimeter groei is geweest en dat het een uitgebrand bos lijkt. Verder vertelt de verdachte dat hij van plan is om 2 keer in de week het zelf bij gaat houden, omdat het niet goed gaat.[30] De verdachte belt op 31 december 2013 met [betrokkene 4] , waarin zij onder andere praten over 2.500 die [betrokkene 4] weg heeft moeten gooien omdat deze onder zaten en de levering van 900 nieuwe.[31] Geconfronteerd met het telefoongesprek tussen de verdachte en [betrokkene 4] van 31 december 2013 heeft [betrokkene 4] verklaard dat hij 3.500 stekken van de verdachte geleverd heeft gekregen en dat hiervan 2.500 stekken weggegooid moest.[32]

Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor het medeplegen van het kweken van hennep vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de familie [betrokkene 1] is komen vast te staan. Daaraan doet niet af dat niet is gebleken dat de verdachte een actieve rol heeft gespeeld bij de opbouw van de kwekerij, nu hij wel een intellectuele bijdrage heeft geleverd in de vorm van levering van de spullen voor de kwekerij en advisering. Daarnaast heeft de verdachte uiteindelijk ook een bijdrage geleverd aan het kweken door zelfs nog te proberen de stekken te redden, zoals de verdachte zelf ook heeft verklaard. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat verdachte het feit (feit 1) tezamen en in vereniging heeft gepleegd in de periode van 20 oktober 2013 tot en met 20 januari 2014. Ook deze hennepteelt was gericht op het verwerven van inkomsten en behalen van winst.

De rechtbank is van oordeel dat het op 20 januari 2014 aanwezig hebben van hennep (feit 2) niet in vereniging is gepleegd, nu [betrokkene 1] heeft verklaard dat de verdachte geen beschikking had over een sleutel van de woning. De verdachte zal dan ook van dit onderdeel worden vrijgesproken.

Voor wat de diefstal van de elektriciteit bij de [adres 5] te [plaats 3] is de rechtbank van oordeel dat eveneens sprake is van medeplegen ten aanzien van de verdachte. De rechtbank overweegt hierbij dat het een feit van algemene bekendheid is dat hennepkwekerijen veelal gepaard gaan met de diefstal van elektriciteit. De verdachte was daarnaast goed bekend met hennepkwekerijen en interesseerde zich hier, naar eigen zeggen van de verdachte ter terechtzitting, ook erg voor. Gelet op deze omstandigheden mag in elk geval worden aangenomen dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de diefstal van elektriciteit bewust heeft aanvaard. Dat de verdachte, buiten de levering van de spullen ten behoeve van de opbouw van de hennepkwekerij/stekkerij geen feitelijke bemoeienis heeft gehad in de opbouw van de hennepkwekerij/stekkerij, doet hier niet aan af. De verdachte had zich op zijn minst ervan moeten vergewissen of sprake was van de diefstal van elektriciteit. De verdachte had dus op zijn minst voorwaardelijk opzet op deze diefstal. Ook dit deel van feit 3 is daarmee wettig en overtuigend bewezen.

Uit de bevindingen van de observatieteams is gebleken dat de verdachte meerdere malen in de voornoemde woning in [plaats 3] is geweest, waarna hij contact had met de opkoper van hennepstekken, [betrokkene 4] , en aan hem emmers overhandigde.[33] [betrokkene 4] heeft verklaard dat hij 3.500 stekken van de verdachte heeft gekregen. Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij hetgeen over was van de mislukte oogst van de hennepkwekerij aan de [adres 2] te [plaats 1] in een emmertje aan [betrokkene 4] geleverd heeft.[34] Wettig en overtuigend is dus bewezen – voor zover hier relevant – dat de verdachte hennep(delen) heeft vervoerd.

Bij de beoordeling van het witwassen dient de rechtbank als toets de volgende stappen te doorlopen. Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.

Tegen de achtergrond van dit kader wordt het navolgende overwogen en opgemerkt.

Tijdens het onderzoek jegens de verdachte naar zijn betrokkenheid bij verschillende hennepkwekerijen/stekkerijen komt naar voren dat de verdachte en zijn partner, [betrokkene 9] , een uitgavenpatroon hanteren die niet past bij hun legale inkomen. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de verdachte en zijn partner veelvuldig contante geldbedragen op de tot hun beschikking staande bankrekeningen hebben gestort. Daarnaast hebben zij maandelijks veel contante betalingen verricht. Het gezamenlijk legale inkomen van de verdachte en zijn partner staat niet in verhouding met de contante stortingen en contante betalingen.[35]

Op bankrekeningnummer [nummer 1] ten name van de verdachte werd in de periode van 26 maart 2013 tot en met 27 december 2013 in totaal € 11.896,59 aan contante geldbedragen gestort.[36] Op bankrekeningnummer [nummer 2] ten name van de verdachte werd in de periode van 18 januari 2011 tot en met 28 januari 2013 in totaal € 70.185,= aan contante geldbedragen gestort.[37] Op bankrekeningnummer [nummer 3] ten name van de partner van de verdachte, [betrokkene 9] , werd in de periode van 12 januari 2011 tot en met 6 januari 2014 in totaal € 15.412,03 aan contante geldbedragen gestort.[38] Op bankrekeningnummer [nummer 4] ten name van [bedrijf verdachte 1] werd in de periode van 4 januari 2011 tot en met 17 januari 2012 in totaal € 45.560,= aan contante geldbedragen gestort.[39] Op bankrekeningnummer [nummer 5] ten name van [bedrijf verdachte 2] werd in de periode van 1 februari 2012 tot en met 28 januari 2013 in totaal € 29.685,= aan contante geldbedragen gestort.[40] De partner van de verdachte heeft verklaard dat de verdachte gebruik maakte van haar pinpas en dat zij haar pinpas enkel gebruikte voor boodschappen doen.[41]

Door de verdachte en [betrokkene 9] zijn ook diverse zaken contant betaald. Dit betroffen onder andere de stallingskosten ten behoeve van het paard van [betrokkene 9] ,[42] sinterklaascadeaus,[43] de overnamekosten voor het [bedrijf verdachte 2] ,[44] de huurpenningen voor de woning van de verdachte en [betrokkene 9] aan de [adres 6] [45] en de uitgaven ten behoeve van de boodschappen.[46]

Blijkens de gegevens van de belastingdienst hebben de verdachte en [betrokkene 9] summiere legale inkomsten.[47]

De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, zijn van dien aard dat zij het vermoeden van witwassen zonder meer rechtvaardigen. Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft aangaande zijn handelen met betrekking tot de onverklaarbare geldstromen.

De verdachte heeft gedurende het politieonderzoek en tijdens de behandeling van zijn zaak verklaard dat hij inkomsten had uit zijn handelsonderneming, te weten het in- en verkopen via onder andere martkplaats.nl en computerreparaties. De verdachte heeft hierover verklaard dat de betalingen veelal middels contant geld gebeurden en dat hij hiervan geen facturen heeft. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij leningen bij een vriend en zijn broer heeft afgesloten.

De rechtbank overweegt dat de stellingen van de verdachte dat hij inkomsten heeft genoten uit het in- en verkopen van goederen en computerreparaties geen steun vindt in de stukken van het dossier en overigens ook door de verdachte op geen enkele wijze is onderbouwd. Bij de belastingdienst zijn weinig tot geen inkomsten bekend uit bedrijven van de verdachte. Van één bedrijf van de verdachte is een administratie bij de belastingdienst ingeleverd, echter (mede) voorzien van valse documenten.[48]

Dit alles brengt de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan dan dat door de verdachte gebruikte gelden een misdadige herkomst hebben gehad. Door de gelden ook op de bankrekeningen van zijn partner en zijn bedrijven te storten alsmede de vele contante betalingen heeft de verdachte daarnaast de criminele herkomst getracht te verbergen of te verhullen.

Op 11 december 2012 werd in een pand aan de [adres 4] te [plaats 4] een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. In dit pand werden in een tweetal kweektenten in totaal 288 hennepplanten aangetroffen.[49] Uit het onderzoek door de fraudespecialist van Stedin Netbeheer BV is gebleken dat de elektriciteit niet door de elektriciteitsmeter werd geregistreerd, omdat er aan de bovenzijde van de hoofdzekeringen twee twee-aderige elektriciteitskabels waren bijgeplaatst en aangesloten. Deze elektriciteitskabels zaten aangesloten voor de elektriciteitsmeter zodat alle elektriciteit via die elektriciteitskabels werd afgenomen.[50] Van de diefstal van de elektriciteit is aangifte gedaan.[51]

De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij in het voornoemde pand een hennepkwekerij is begonnen en de elektriciteit buiten de meter om heeft afgenomen.[52]

Bewezen zijn de onder 10/710269-13 onder 1, 2, 3 en 4 en onder parketnummer 10/712137-13 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, met uitzondering van het medeplegen van het voorhanden hebben van hennep op 20 januari 2014 in de zaak [zaaksdossier 3] .

De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, zoals hiervoor is omschreven, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.

Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 10/710269-13 onder 1, 2, 3 en 4 en onder parketnummer 10/712137-13 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:

1.

Hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 juni 2011 15 januari 2012 tot en met 19 januari 2014, te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] en/of [plaats 5] en/of [plaats 6] en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd, (telkens) een (grote) hoeveelheid hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;

2.

Hij op of omstreeks 6 december 2013 en/of 20 januari 2014 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad

-in een pand aan de [adres 2] een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 426, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan en/of

-in een pand aan de [adres 3] een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 63, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan en/of

-in een pand aan de [adres 5] een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 114, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan,

in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

3.

Hij in of omstreeks de periode van 3 maart 2013 tot en met 20 januari 2014 te [plaats 1] en/of [plaats 3] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeë-eigening heeft weggenomen elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Stedin Netbeheer B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;

4.

Hij in of omstreeks de periode van 24 juni 2011 tot en met 20 januari 2014, te [plaats 1] en/of te [plaats 2] en/of te [plaats 3] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen althans eenmaal (telkens) een voorwerp, te weten een of meer geldbedragen (190.721,37 euro, althans enig geldbedrag), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans (telkens) van een voorwerp, te weten een of meer geldbedragen (190.721,37 euro, althans enig geldbedrag), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;

Parketnummer 10/712137-13

1.

Hij in of omstreeks de periode van 15 mei 2012 tot en met 11 december 2012, te [plaats 4] , meermalen, althans éénmaal, (telkens) in een of meer kamer(s), althans een of meer ruimte(n) van een pand, gelegen op of aan de [adres 4] opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, een (groot) aantal hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, (telkens) zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel

aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

2.

Hij in of omstreeks de periode van 15 mei 2012 tot en met 11 december 2012, te [plaats 4] , meermalen, althans éénmaal (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een (hoofd)aansluitkast van het elektriciteitsnet van Stedin B.V., bevestigd en/of geplaatst in een pand gelegen op of aan de [adres 4] , (telkens) heeft weggenomen elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan

Stedin B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich (telkens) de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Over de strafbaarheid van feit 4 van de zaak met parketnummer 10/710269-13 wordt het volgende overwogen. De rechtbank heeft, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geoordeeld dat de verdachte geldbedragen heeft witgewassen. Het betreft hier geldbedragen die afkomstig zijn uit de hennepteelt van de verdachte en zijn mededader(s). Op grond van de hiervoor opgesomde feiten en omstandigheden, in het bijzonder de stortingen op diverse deels op naam van een ander staande bankrekeningen, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte handelingen heeft verricht die er naar hun uiterlijke verschijningsvorm (kennelijk) op gericht zijn geweest de criminele herkomst van de geldbedragen te verbergen of te verhullen. De rechtbank acht daarmee het bewezenverklaarde feit strafbaar.

De bewezen feiten leveren op:

Parketnummer 10/710269-13

Ten aanzien van feit 1:

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd

Ten aanzien van feit 2:

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd

Ten aanzien van feit 3:

Diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, meermalen gepleegd

Ten aanzien van feit 4:

Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd

Parketnummer 10/712137-13

Ten aanzien van feit 1:

Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd

Ten aanzien van feit 2:

Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De feiten zijn dus strafbaar.

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.

De verdachte is dus strafbaar.

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte heeft gedurende een forse periode hennepkwekerijen geëxploiteerd dan wel een rol gehad bij de hennepteelt in meerdere kwekerijen op verschillende locaties in Nederland. De verdachte huurde de panden, hielp bij de opbouw van de diverse kwekerijen en hield ook feitelijk toezicht op de verschillende locaties. Het telen van hennep is een strafbaar feit dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. De verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.

Daarnaast heeft de verdachte ten behoeve van die hennepkwekerijen diefstal van de elektra gepleegd. De verdachte heeft daarbij kennelijk totaal geen aandacht gehad voor andermans eigendommen en de grote (financiële) schade die hij hierdoor heeft veroorzaakt. De rechtbank rekent dit de verdachte ook aan.

Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen. Door zijn handelen heeft hij kennelijk opbrengsten uit misdrijf aan het zicht van justitie willen onttrekken. De rechtbank acht dit een ernstig strafbaar feit. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Het vormt een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de ondermijnende invloed ervan op het legale handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving.

De recht­bank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 december 2016, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.

Bouman GGZ, afdeling reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 20 maart 2014. De recht­bank heeft acht geslagen op dit rapport.

Gelet op hetgeen de recht­bank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.

Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Met de officier van justitie is de rechtbank echter van oordeel dat dit in deze zaak niet meer passend is, gelet op de geruime tijd die inmiddels is verstreken. Daarom zal een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf worden opgelegd.

Alles afwegend worden na te noemen straffen passend en geboden geacht.

De officier van justitie heeft gevorderd het geldbedrag waarvoor door middel van een machtiging op de voet van artikel 103 Sv conservatoir beslag is gelegd verbeurd te verklaren. Het betreft het witgewassen bedrag.

Namens de verdachte is afwijzing van de vordering tot verbeurdverklaring bepleit.

De vordering van de officier van justitie tot verbeurdverklaring zal worden afgewezen, nu in een vonnis van gelijke datum de ontnemingsvordering van de officier van justitie wordt toegewezen.

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: Stedin Netbeheer B.V. ter zake van het onder parketnummer 10/710269-13 onder 3 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 4.464,50 aan materiële schade.

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.

Namens de verdachte is niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij bepleit. De verdachte heeft inmiddels al een deel betaald en de benadeelde partij kan gemakkelijk via een civielrechtelijke procedure de vordering indienen.

Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder parketnummer 10/710269-13 onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht, komt de vordering in beginsel voor toewijzing in aanmerking. De vordering is enkel ten aanzien van de hoogte hiervan betwist.

Namens de verdachte is aangevoerd dat de verdachte reeds een deel van de vordering, groot € 1.023,97 aan Stedin heeft betaald. Nu de verdachte het bestaan van de vordering niet betwist maar aanvoert deze al deels te hebben voldaan, had het op zijn weg gelegen om betalingsbewijzen over te leggen. Nu hij dit – ook ter zitting – heeft nagelaten, zal de rechtbank dit verweer passeren. Indien de verdachte later alsnog kan aantonen dat hij (een deel van) de vordering heeft betaald, kan hij dit in de executiefase aankaarten.

Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.

Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 4.464,50.

Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24a, 36f, 47, 57, 310 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en artikel 3 en 11 van de Opiumwet.

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

De rechtbank:

verklaart de dagvaarding geldig;

verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 10/710269-13 onder 1, 2, 3 en 4 en onder parketnummer 10/712137-13 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;

verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 191 (honderdeenennegentig) dagen;

bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 180 (honderdtachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;

stelt als algemene voorwaarde:

de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;

veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werk­zaamheden de taakstraf dient te bestaan;

beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen;

wijst af de vordering tot verbeurdverklaring van het geldbedrag van € 190.721,37;

heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;

veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij Stedin Netbeheer B.V., te betalen een bedrag van € 4.464,50 (zegge: vierduizendvierhonderdvierenzestig euro en vijftig cent), met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd;

veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de bena­deelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;

legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 4.464,50 (zegge: vierduizendvierhonderdvierenzestig euro en vijftig cent); beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 4.464,50 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 54 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;

verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. N. Doorduijn, voorzitter,

en mrs. C.M.A.T. van der Geest en K.J. van den Herik, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. S. Kegreisz, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.

De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Bijlage I

Tekst tenlasteleggingen

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat

1.

Hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 juni 2011 tot en met 19 januari 2014, te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] en/of [plaats 5] en/of

[plaats 6] en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd, (telkens) een (grote) hoeveelheid hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van

die wet;

art 3 ahf/ond B Opiumwet

art 3 ahf/ond C Opiumwet

art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

art 11 lid 2 Opiumwet

2.

Hij op of omstreeks 6 december 2013 en/of 20 januari 2014 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad

-in een pand aan de [adres 2] een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 426, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan en/of

-in een pand aan de [adres 3] een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 63, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan en/of

-in een pand aan de [adres 5] een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 114, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan,

in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

art 3 ahf/ond C Opiumwet

art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

art 11 lid 2 Opiumwet

3.

Hij in of omstreeks de periode van 3 maart 2013 tot en met 20 januari 2014 te [plaats 1] en/of [plaats 3] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Stedin Netbeheer B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;

art 310 Wetboek van Strafrecht

4.

Hij in of omstreeks de periode van 24 juni 2011 tot en met 20 januari 2014, te [plaats 1] en/of te [plaats 2] en/of te [plaats 3] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen althans eenmaal (telkens) een voorwerp, te weten een of meer geldbedragen (190.721,37 euro, althans enig geldbedrag), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans (telkens) van een voorwerp, te weten een of meer geldbedragen (190.721,37 euro, althans enig geldbedrag), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;

(art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht)

Parketnummer 10/712137-13

1.

Hij in of omstreeks de periode van 15 mei 2012 tot en met 11 december 2012, te [plaats 4] , meermalen, althans éénmaal, (telkens) in een of meer kamer(s), althans een of meer ruimte(n) van een pand, gelegen op of aan de [adres 4] opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, een (groot) aantal hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, (telkens) zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel

aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

(Artikel 3/1/B jo 11 van de Opiumwet)

art 3b lid 1 Opiumwet

art 10 lid 2 Opiumwet

2.

Hij in of omstreeks de periode van 15 mei 2012 tot en met 11 december 2012, te [plaats 4] , meermalen, althans éénmaal (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een (hoofd)aansluitkast van het elektriciteitsnet van Stedin B.V., bevestigd en/of geplaatst in een pand gelegen op of aan de [adres 4] , (telkens) heeft weggenomen elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan

Stedin B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich (telkens) de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;

(Artikel 311, 5e lid van het Wetboek van Strafrecht)

art 310 Wetboek van Strafrecht

art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht

[1] Weliswaar staat in de overgelegde vordering een bedrag van € 1.023,97, maar blijkens het uitgesproken requisitoir (met daarin het bedrag van € 4.464,50) is dat een kennelijke vergissing nu het bedrag van € 1.023,97 het bedrag is dat volgens de verdachte betaald zou zijn aan Stedin Netbeheer BV.

[2] Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal van dat betreffende zaaksdossier;

[3]

[4]

[5]

[6]

[7]

[8]

[9]

[10]

[11]

[12]

[13]

[14]

[15]

[16]

[17]

[18]

[19]

[20]

[21]

[22]

[23]

[24]

[25]

[26]

[27]

[28]

[29]

[30]

[31]

[32]

[33]

[34]

[35]

[36]

[37]

[38]

[39]

[40]

[41]

[42]

[43]

[44]

[45]

[46]

[47]

[48]

[49]

[50]

[51]

[52]