Home

Rechtbank Rotterdam, 20-08-2014, ECLI:NL:RBROT:2014:7132, C/10/445358 / HA ZA 14-212

Rechtbank Rotterdam, 20-08-2014, ECLI:NL:RBROT:2014:7132, C/10/445358 / HA ZA 14-212

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
20 augustus 2014
Datum publicatie
25 augustus 2014
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2014:7132
Zaaknummer
C/10/445358 / HA ZA 14-212

Inhoudsindicatie

Lening vervroegd opeisbaar als (een deel van) de assurantieportefeuille wordt overgedragen. Vraag of daarvan sprake is. Geoordeeld wordt dat voldoende aannemelijk is dat een deel van de assurantieportefeuille is overgedragen, zodat de lening thans opeisbaar is.

Uitspraak

vonnis

Team haven en handel

zaaknummer / rolnummer: C/10/445358 / HA ZA 14-212

Vonnis van 20 augustus 2014

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats],

eiser in conventie,

verweerder in reconventie,

advocaat mr. E. den Hartog,

tegen

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde] ,

gevestigd te Hellevoetsluis,

2. [gedaagde2],

wonende te [woonplaats2],

gedaagden in conventie,

eisers in reconventie,

advocaat mr. M.C.V. Dornstedt.

Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] genoemd worden. Gedaagden worden afzonderlijk ook wel aangeduid als [gedaagde] en [gedaagde2].

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

het tussenvonnis van 7 mei 2014

-

het proces-verbaal van comparitie van 4 juli 2014

-

de brief van mr. Den Hartog van 18 juli 2014.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

Tussen partijen staan onder meer de volgende feiten vast.

2.1.

[gedaagde2] houdt alle aandelen in [bedrijf], welke vennootschap alle aandelen houdt in [gedaagde]. Onder [gedaagde] vallen diverse dochterondernemingen, waaronder [bedrijf2] en [bedrijf3]

2.2.

Op 30 december 2009 is tussen [gedaagde] en [eiser] een verkoopovereenkomst gesloten, waarbij [eiser] aan [gedaagde] heeft verkocht de aandelen in [bedrijf4](hierna: [bedrijf4]). De overeenkomst is vastgelegd in een notariële akte (hierna: de notariële akte); bij diezelfde akte zijn de aandelen aan [gedaagde] geleverd. De koopprijs was € 400.000. Daarvan is bij de levering € 250.000 voldaan; het restant (€ 150.000) is schuldig gebleven in de vorm van een door [eiser] aan [gedaagde] verstrekte geldlening. In de notariële akte is in dat verband bepaald:

“Met betrekking tot gemelde geldlening is tussen partijen het navolgende overeengekomen:

1. De looptijd van de geldlening eindigt op zes juni tweeduizend zestien.

2. Van de geleende geldsom of het eventueel resterend gedeelte daarvan zal naar tijdsgelang rente moeten worden vergoed, gerekend - tegen zes procent (6%) 's jaars. De rente zal verschuldigd zijn bij het einde van de geldlening. De rente zal jaarlijks berekend worden hetgeen derhalve betekent dat er sprake is van een samengestelde rente. Er hoeven geen verplichte aflossingen plaats te vinden op de

geldlening. (…)

4.De geleende geldsom of het eventueel resterend gedeelte daarvan zal met de verschuldigde rente en de kosten, ineens en in één som opeisbaar zijn indien de schuldenaar niet stipt alle verplichtingen uit deze akte en de wet voortvloeiende nakomt, wanneer hij ontbonden wordt, in geval van zijn faillissement, indien surseance van betaling wordt verleend alsmede indien hij de vrije beschikking over één of meer van zijn goederen verliest, gehele of gedeeltelijke vervreemding van de onderhavige aandelen alsmede gehele of gedeeltelijke vervreemding van aandelen [gedaagde], alsmede bij gehele of gedeeltelijke vervreemding van de assurantieportefeuille van het concern waartoe koper behoort, alsmede bij gehele of gedeeltelijke verpanding van de onderhavige aandelen met uitzondering uiteraard van de bij deze akte gevestigde pandrechten, alsmede bij gehele of gedeeltelijke verpanding van de aandelen [gedaagde], alsmede het vestigen van een vruchtgebruik op de onderhavige aandelen danwel een gedeelte daarvan alsmede het vestigen van een vruchtgebruik op de aandelen [gedaagde] danwel een gedeelte daarvan; de schuldenaar zal in gebreke zijn door het enkel voorvallen van één der voormelde gebeurtenissen, zonder dat daartoe

enige ingebrekestelling of soortgelijke akte of rechterlijke tussenkomst zal zijn vereist. (…)

6. Alle rechten en kosten op deze akte en haar uitvoering vallende, daaronder mede begrepen de kosten door de schuldeiser te maken voor de handhaving van zijn rechten, zullen zijn voor rekening van de schuldenaar.”

2.3.

[gedaagde2] heeft zich in de notariële akte borg gesteld voor de terugbetaling van de geldlening. In dat kader is in de notariële akte onder meer bepaald:

“1. Borg verbindt zich bij deze jegens schuldeiser, hoofdelijk als borg voor koper, zulks tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen schuldeiser van de koper te vorderen heeft of zal krijgen uit hoofde van de hiervoor genoemde overeenkomst van geldlening, een en ander tot een maximumbedrag van HONDERD VIJFTIG DUIZEND EURO (€ 150.000,00) te vermeerderen met renten en kosten. Borg is niet gehouden tot nakoming voordat de koper in de nakoming van zijn verbintenis is tekort geschoten. (…)

6. Onder de kosten welke ten laste van de borg komen, zijn mede begrepen alle eventuele invorderings- en proceskosten, welke door de schuldeiser ten laste van de koper kunnen worden gebracht (…).”

2.4.

Tussen [bedrijf4] en [eiser] is op diezelfde datum een arbeidsovereenkomst gesloten voor onbepaalde tijd, op basis waarvan [eiser] bij [bedrijf4] gedurende drie dagen per week de functie van directeur/adviseur zou gaan vervullen.

2.5.

[bedrijf2] is een dochtermaatschappij van [gedaagde]. [bedrijf2] heeft op 9 mei 2011 een “koopovereenkomst tot overdracht van een assurantieportefeuille en internetsites” gesloten met [bedrijf5] i.o. (hierna: [bedrijf5]). In de overeenkomst is onder meer bepaald:

Artikel 1 Onderwerp van de overeenkomst

Verkoper verkoopt en draagt per 1 juli 2011 in eigendom over aan koper, gelijk koper koopt in eigendom aanvaardt van verkoper de volgende goederen:

De gehele verzekeringsportefeuille in eigendom behorende aan verkoper, waaronder wordt verstaan:

•De portefeuillerechten, bestaande uit het recht op provisie en recht op beheer (waaronder het recht op premie-incasso), verbonden aan de verzekeringsproducten, welke verkoper in beheer heeft exclusief de hypotheek en bijbehorende producten.

•Alle cliënt- en contractgevens behorende bij de kring van relaties, die door bemiddeling van verkoper overeenkomsten van verzekeringen en/of andere producten bij verzekeringsmaatschappijen, banken en beleggingsinstellingen hebben afgesloten en tot het tijdstip van de koop en verkoop zijn gecontinueerd.

•Alle boeken, correspondentie en andere bescheiden betrekking hebbende op de hiervoor sub. a) vermelde rechten

- goodwill.

- vergunningen, ontheffingen, aanschrijvingen in de ruimste zin van het woord in het kader van de Wet financiële dienstverlening afkomstig van de Autoriteit Financiële Markten en/of de Stichting Financiële Dienstverlening.

•Alle sites worden door verkoper op naam gezet van koper en alle contactgegevens en emailadressen enz worden door verkoper omgezet in de gegevens van koper. (…)

Artikel 6 Levering

a. a) De (uiteindelijke) levering geschiedt op 1 juli 2011 of zoveel eerder of later als partijen nader overeenkomen.

b) Verkoper verleent hierbij onherroepelijk machtiging aan koper om al hetgeen te doen om levering op grond van dit artikel te bewerkstelligen.”

Op dezelfde datum is een vergelijkbare overeenkomst gesloten tussen [bedrijf3] – eveneens een dochtermaatschappij van [gedaagde] – en [bedrijf5], waarbij de door [bedrijf3] gehouden assurantieportefeuille werd verkocht.

2.6.

Bij exploot van 26 april 2013 heeft [eiser] de grosse van de notariële akte aan zowel [gedaagde] als [gedaagde2] laten betekenen. In dit exploot is aan [gedaagde] en [gedaagde2] bevel gedaan om binnen twee dagen een bedrag van € 179.949,61 te voldoen op de derdengeldrekening van de door [eiser] ingeschakelde deurwaarder. Bij exploot van 16 mei 2013 is aan [gedaagde2] in zijn hoedanigheid van borg een afschrift van het proces-verbaal van de deurwaarder d.d. 7 mei 2013 betekend, houdende een executoriaal beslag op een onroerende zaak in eigendom van [gedaagde2]. [gedaagden] heeft vervolgens in kort geding gevorderd [eiser] te veroordelen de executie op basis van de notariële akte te staken. Bij vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 27 juni 2013 heeft de voorzieningenrechter overwogen dat de lening van [eiser] aan [gedaagde] opeisbaar is geworden, zodat [eiser] in beginsel gerechtigd was tot executie van de notariële akte over te gaan, doch geoordeeld dat de vereiste afweging van de wederzijdse belangen met zich brengt dat de vordering van [gedaagden] toewijsbaar is voor zover deze het beslag op het pand van [gedaagde2] betreft. De voorzieningenrechter heeft [eiser] geboden dit beslag op te heffen.

2.7.

Op 31 juli 2013 heeft [eiser] ten laste van [gedaagden] executoriaal derdenbeslag gelegd onder een aantal dochtervennootschappen van [gedaagde]. Op 2 oktober 2013 heeft [eiser] beslag gelegd op een onroerende zaak in eigendom van [gedaagde2]. Bij dagvaarding van 3 december 2013 heeft [gedaagden] wederom gevorderd [eiser] te veroordelen de executie op basis van de notariële akte te staken. Op 12 december 2013 is het beslag op de onroerende zaak opgeheven, waarna [eiser] conservatoir beslag op het betreffende pand heeft gelegd. Bij vonnis van 20 december 2013 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank voorshands geoordeeld dat:

“niet uitgesloten is dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat [eiser] geen opeisbare vordering heeft op grond van artikel 2 lid 4 van de notariële akte, omdat de daarin opgenomen voorwaarde (nog) niet is vervuld. Redengevend daartoe is dat van alle bij de ‘vervreemding’ van de

assurantieportefeuille betrokken partijen - verkoper [bedrijf6], koper [persoon1], de verzekeraars en de verzekeringsnemers - de koper en verkoper verklaren dat een levering daarvan niet heeft plaatsgevonden, terwij1 de verzekeraars en de verzekeringsnemers verklaren dat hen niets gebleken is van een dergelijke levering.

Daaraan doet niet af het betoog van [eiser] dat blijkens artikel 2 van de terugkoopovereenkomst [persoon1] een pandrecht op de assurantieportefeuille heeft gegund aan de ING Bank, zodat wel levering dient te hebben plaatsgevonden, omdat een pandrecht alleen op een eigendomsrecht kan worden gevestigd. Nu met betrekking tot de verpanding geen stukken in het geding zijn gebracht acht de voorzieningenrechter onvoldoende weersproken de stelling van [bedrijf6] (…) dat op de

assurantieportefeuille geen pandrust rust, omdat het pandrecht van de 1NG Bank in het kader van een starterskrediet aan [persoon1] is gevestigd op alle verpandbare rechten binnen zijn bedrijf, zodat enkel pandrecht op de assurantieportefeuille kan zijn gevestigd voor zover die zou zijn geleverd.

Evenmin doet daaraan af het betoog van [eiser] dat partijen een

terugkoopovereenkomst, hetgeen een eerdere levering veronderstelt, hebben gesloten. Deze

overeenkomst is weliswaar tussen partijen tot stand gekomen, maar is zinledig voor zover de

assurantieportefeuille nooit aan [persoon1] is geleverd, zoals de voorzieningenrechter voorshands aannemelijk acht.”

De voorzieningenrechter heeft [eiser] veroordeeld de executie te staken en gestaakt te houden.

3. Het geschil

in conventie

3.1.

[eiser] vordert – samengevat – een verklaring voor recht dat de geldlening, vermeerderd met rente en kosten, op 9 mei 2011 opeisbaar is geworden en veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 152.275, vermeerderd met de contractuele samengestelde rente en met kosten ad € 28.189,84, met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten, inclusief de beslagkosten, vermeerderd met rente, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis

3.2.

Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

in reconventie

3.4.

[gedaagden] vordert:

“- te verklaren voor recht dat de door gedaagde in reconventie getroffen executoriale en/of conservatoire maatregelen onrechtmatig zijn én dat hij is gehouden de ten gevolge daarvan door eisers in reconventie geleden en te lijden schade te vergoeden;

-primair, gedaagde in reconventie te veroordelen tot betaling van schadevergoeding van de door eisers in reconventie geleden en gevorderde schade ten titel van zowel onrechtmatige daad als wanprestatie, welke schade (waaronder de executieschade) is begroot op € 206.708,00 + p.m.;

-subsidiair, gedaagde in reconventie te veroordelen tot betaling van schadevergoeding van de door eisers in reconventie gevorderde schade ten titel van onrechtmatig handelen c.q. onrechtmatige daad, welke schade (waaronder de executieschade) is begroot op € 206.708,00 + p.m.;

-meer subsidiair gedaagde in reconventie te veroordelen tot betaling aan eiseres sub 1 van een bedrag ad € 108.000,00 ten titel van de door de Rechtbank verminderde koopsom van de aandelen [bedrijf4]althans een zodanig bedrag als de Rechtbank vermeent in goede justitie te behoren;

-uiterst subsidiair gedaagden in reconventie te veroordelen tot de vergoeding van de

door eisers in reconventie ter zake van zowel de wanprestatie als de onrechtmatige daad van gedaagde in reconventie geleden schade, een en ander nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet”, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.

3.5.

[eiser] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [gedaagden] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten.

3.6.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.

[eiser] vordert (onder meer) een verklaring voor recht dat sprake is van een vervreemding in de zin van hetgeen is bepaald in de notariële akte, zodat hij bevoegd is tot executie van die akte over te gaan. Voor zover immers sprake is van vervreemding in voornoemde zin is de geldlening opeisbaar. De notariële akte biedt [eiser] in dit kader een executoriale titel. Ter onderbouwing van zijn betoog dat sprake is van vervreemding stelt [eiser] primair dat niet van belang is in hoeverre de verzekeringsportefeuille (geheel of gedeeltelijk) is overgegaan op [bedrijf5], nu reeds het aangaan van de enkele (obligatoire) verplichting tot het doen overgaan van die portefeuille voldoende is om de lening vervroegd opeisbaar te maken. Subsidiair stelt [eiser] dat (een deel van) de verzekeringsportefeuille daadwerkelijk is overgegaan op [bedrijf5].

4.2.

[gedaagden] heeft in de eerste plaats betoogd dat [eiser] op de hoogte was van (het voornemen tot) het aangaan van de koopovereenkomsten, en dat hij [gedaagde] c.s had moeten waarschuwen dat dit ertoe zou leiden dat de lening vervroegd opeisbaar zou worden. Nu hij dat niet heeft gedaan komt hem geen beroep toe op de bepaling uit de notariële akte. Dit betoog wordt verworpen. De bepaling is overeengekomen tussen partijen en betreft één van de voorwaarden voor opeisbaarheid van de geldlening. Niet kan worden aangenomen dat de schuldeiser in dit kader een waarschuwingsplicht zou hebben jegens de schuldenaar, en dat bij het niet nakomen van deze plicht het recht om de lening (vervroegd) op te eisen zou vervallen.

4.3.

Wat de primaire stellingname betreft heeft [gedaagden] betwist dat alleen de verkoop, dat wil zeggen de obligatoire verplichting tot het doen overgaan van de assurantieportefeuille, voldoende is; de voorwaarde voor terugbetaling gaat volgens [gedaagden] alleen in vervulling als de verzekeringsportefeuille ook daadwerkelijk overgaat op een derde.

4.4.

Het gaat hier om uitleg van een overeenkomst die is vastgelegd in de notariële akte. Nu geen belangen van derden zijn betrokken, dient voor de uitleg van het beding in de notariële akte niet de ‘objectieve uitleg’ te worden gevolgd en geldt de Haviltex-maatstaf. Het gaat dus niet alleen om een zuiver taalkundige uitleg van de betreffende voorwaarde; het gaat om de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de betreffende bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Hierbij zijn alle omstandigheden van het geval van beslissende betekenis, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Vooropgesteld zij dat het gebruik van het woord vervreemding naar het oordeel van de rechtbank geen uitsluitsel geeft over hetgeen partijen in dit kader verdeeld houdt. Vervreemden is geen zuiver juridisch begrip, en kan naar gangbaar spraakgebruik zien op een obligatoire verplichting tot overdracht (koop, schenking), op ruil, op een overdracht in goederenrechtelijke zin, waarbij dus een goed op grond van een geldige titel wordt geleverd door een daartoe beschikkingsbevoegde (artikel 3:84 BW) of op een andere vorm van overgang (contractsoverneming bijvoorbeeld). De (zuiver) taalkundige uitleg die [gedaagden] voorstaat levert dus geen oplossing. Ter comparitie is door [eiser] onbetwist het volgende naar voren gebracht. Bij de notaris is besproken dat [eiser] zekerheid wilde hebben dat de lening daadwerkelijk zou worden afgelost. Toen is gekozen voor de voorwaarde ten aanzien van de vervroegde opeisbaarheid. Reden daarvoor was dat een assurantiekantoor weinig mogelijkheden heeft om zekerheid te stellen, nu het vermogen van een assurantiekantoor in wezen wordt gevormd door de assurantieportefeuille. Als (een deel van) die assurantieportefeuille niet langer deel uitmaakt van het vermogen als gevolg van een vervreemding, is die zekerheid verdwenen. De rechtbank leidt hieruit af dat partijen met het gebruik van het woord vervreemding niet hebben bedoeld dat reeds het aangaan van een koopovereenkomst tot gevolg heeft dat de lening vervroegd opeisbaar is; noodzakelijk is (ook) dat die assurantieportefeuille (of een deel daarvan) op de derde overgaat. Met het aangaan van alleen een verplichting tot het doen overgaan van de assurantieportefeuille is die assurantieportefeuille immers nog niet uit het vermogen van het assurantiekantoor verdwenen.

4.5.

Hiermee komt de rechtbank toe aan het subsidiaire standpunt van [eiser], namelijk dat (een deel van) de assurantieportefeuille daadwerkelijk op [bedrijf5] is overgegaan. Ter onderbouwing van dit betoog heeft [eiser] onder meer het volgende naar voren gebracht. [eiser] wijst er op dat de koopovereenkomsten ook de leveringsakte behelzen en dat in die overeenkomsten is bepaald dat [bedrijf5] een volmacht hebben om al hetgeen te doen wat (overigens) nodig is om levering te bewerkstelligen. Ten tweede merkt [eiser] op dat een terugkoopovereenkomst is gesloten, hetgeen er op wijst dat er iets teruggekocht kon worden. [eiser] stelt in de derde plaats dat in die terugkoopovereenkomst een door [bedrijf5] ten behoeve van ING gevestigd pandrecht op de assurantieportefeuille aan de orde is – hetgeen erop wijst dat [bedrijf5] rechthebbende is (geweest) van de portefeuille. In de vierde plaats heeft [eiser] voorafgaand aan de comparitie van partijen een door ING opgestelde openingsbalans van [bedrijf5] per 1 juli 2011 overgelegd. Hierin staat aan de actiefzijde de balanspost Financiële vaste activa, bestaande uit: “Assurantieportefeuille (ex [bedrijf2])” en “Internetsites/assurantieportefeuille (ex [bedrijf3])”, voor een bedrag van € 150.000 resp. € 75.000. In de vijfde plaats heeft [eiser] – in verband met het hierna te bespreken verweer van [gedaagden] dat de verzekeraars hebben verklaard dat geen portefeuilles zijn overgegaan – een aantal stukken overgelegd. Het betreft onder meer:

- een brief van [bedrijf5] en [bedrijf2] aan Welke Financiële Diensten van 29 september 2011, waarin staat:

“Hierbij delen wij u mede dat naar aanleiding van de fusie tussen [bedrijf7] en [bedrijf2]

wij verder gaan onder de naam [bedrijf5] Verzekeringen en Hypotheken

B.V . Ondergetekenden hebben met elkaar overeenstemming bereikt dat de portefeuille behorende bij

[bedrijf2] (…) wordt overgevoerd naar [bedrijf7] (…). Ondergetekenden verklaren dat, met de overvoer van de portefeuille, alle op de portefeuille rustende rechten en plichten zullen overgaan van [bedrijf2] naar [bedrijf5] (…). [bedrijf5] verklaart tevens in het bezit te zijn van alle voor het beheer van de portefeuille benodigde agentschappen bij Welke, dan wel zal deze via Welke

afsluiten. Bij ondergetekenden is geen reden bekend om te veronderstellen dat de geldverstrekkers

die zijn verbonden aan de portefeuille geen medewerking zullen verlenen aan de verzochte

portefeuilleoverdracht.”;

- een brief van Welke Financiële Diensten aan [bedrijf5], met betrekking tot de aan deze laatste toekomende provisie over de maand juni 2012;

- een e-mail van [gedaagde2] aan [persoon1] waarin onder meer staat:

“Wij moeten samen aan klaverblad melden dat de levenportefeuille ook overgaat (…). (Maken we morgen wel een gezamenlijke brief van).”;

- een bewijsstuk dat het Assuradeurenhuys in 2012 provisie heeft betaald aan [bedrijf5];

- een brief van Florius aan [bedrijf5], waarin onder meer staat:

“Dank voor uw medewerking voor het samenvoegen/overvoeren van de portefeuilles van (…) [gedaagde] Verzekeringen (…) naar (…) [[bedrijf5]].

Deze portefeuille overvoer kan op korte termijn plaatsvinden. Om de overgang naar uw agentschap zo geruisloos mogelijk te laten verlopen, willen wij u als volgt informeren.

Voor een aantal hypotheken en/of verzekeringen van de over te voeren portefeuille geldt dat wij met [gedaagde] resp. [persoon1] zijn overeengekomen dat er niet verdiende afsluitprovisie is verschuldigd indien de hypotheek en/of verzekeringen voortijdig wordt afgelost. Deze niet verdiende afsluitprovisie is van toepassing in verband met de gehanteerde provisieregeling. Deze provisieregeling blijft ook van kracht na de wijziging van agentschap. Vanzelfsprekend geldt dit ook voor toekomstige niet verdiende afsluitprovisie en doorloopprovisie, hiervoor blijft u volledig aansprakelijk.

Om de wijziging volledig af te kunnen handelen, verzoeken wij u deze brief voor akkoord te ondertekenen en te retourneren naar accountsupport@florius.nl. Nadat wij deze van u hebben ontvangen zal deze portefeuille met alle lusten en lasten naar uw agentschap worden overgezet.”

De brief is voor akkoord ondertekend door de heer [persoon1], bestuurder van [bedrijf5].

4.6.

[gedaagden] stelt dat weliswaar koopovereenkomsten zijn gesloten, maar dat hier geen uitvoering aan is gegeven omdat [persoon1] de koopprijs uiteindelijk niet rond heeft gekregen, waarna [gedaagden] een huurkoopovereenkomst met [bedrijf5] heeft gesloten, waarbij de assurantieportefeuille onder [gedaagde] is gebleven. [gedaagde] heeft onder verwijzing naar artikel 4:103 lid 4 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) voorts betoogd dat van vervreemding reeds geen sprake kan zijn nu alle betrokken verzekeraars verklaren dat geen portefeuilles zijn overgeheveld. Bij conclusie van antwoord heeft [gedaagden] verklaringen overgelegd van Allianz, Voogd & Voogd verzekeringen, ASR, Nationale Nederlanden, Avéro achmea, Monuta, Dela, Onderlinge ’s-Gravenhage, Conservatrix en Cardif. Wat de door [eiser] overgelegde brief aan Welke F.D. betreft stelt [gedaagden] dat hieruit niet volgt dat er daadwerkelijk is overgevoerd, maar alleen dat dat zal geschieden – hetgeen uiteindelijk niet is gebeurd. Voorts wijst [gedaagden] erop dat de brief geen betrekking heeft op een overgedragen assurantieportefeuille, maar op een hypotheekportefeuille. Ten aanzien van het Assuradeurenhuys en Florius stelt [gedaagden] dat het portefeuilles betreft die [gedaagden] eerst heeft verkregen toen hij in 2010 het bedrijf van [persoon1] heeft overgenomen, en die derhalve buiten de bepaling in de notariële akte vallen. [gedaagden] heeft daarnaast een e-mail overgelegd van de heer [persoon1] aan [gedaagde2] d.d. 18 september 2013, waarin [persoon1] onder meer schrijft:

“De financiering bij ING bank is rond gekomen op de koopovereenkomsten zoals gesloten in mei. Nadat de financiering gestort en overgemaakt was in september 2013, lag er de volgende dag een overeenkomst op mijn bureau waarin stond dat jij de betaling had ontvangen. (tevens stond er stiekem een zinsdeel in van huurkoop die ik niet had gezien)

Na maanden van zeuren om de portefeuille over te dragen kreeg ik een e-mail dat het huurkoop was en dat je niet ging leveren. Daar stond ik zonder portefeuille en twee koopovereenkomsten waarvan een betaald. Na het lezen van het A4'tje die op mijn bureau lag in september stond een "huurkoop" in de zin gestopt. Dit is nooit mondeling of schriftelijk aan ING, de boekhouder of mij gecommuniceerd. (…) Inderdaad de portefeuille heeft jou onderneming nooit verlaten, omdat je weigerde te leveren. Kees [eiser] was volledig op te hoogte van de overdracht van de portefeuilles waarbij hij mij regelmatig advies gaf wat niet heeft mogen baten. De ING heeft een pandrecht gevestigd op alle activa van het bedrijf waaronder de portefeuille. De overeenkomst van september 2012 was geheel correct en zoals afgesproken. De overeenkomst van september 2012 had ik namelijk 20 keer goed doorgenomen voordat ik hem ging tekenen.”

Voorafgaand aan de comparitie van partijen heeft [gedaagden] een brief overgelegd van de advocaat van [persoon1] aan [bedrijf2] en [bedrijf3], waarin deze laatste vennootschappen en [gedaagde2] aansprakelijk worden gesteld voor de schade die [persoon1] lijdt doordat zij zijn tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomsten

Wat de betaling van de koopprijs betreft stelt [gedaagden] dat hieruit niet kan worden afgeleid dat de assurantieportefeuille op [bedrijf5] is overgegaan. De terugkoopovereenkomst is volgens [gedaagde] alleen aangegaan om de verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomsten ongedaan te maken

4.7.

De rechtbank overweegt als volgt. Voor de vervroegde opeisbaarheid van de geldlening is noodzakelijk maar ook voldoende dat een deel van de assurantieportefeuille van [gedaagde] wordt vervreemd aan een derde. Partijen zijn het er kennelijk over eens dat (de rechten van de assurantietussenpersoon behorende bij) een assurantieportefeuille als een (of meer) zelfstandig vermogensrecht(en) overgedragen kan (kunnen) worden. De rechtbank zal dat ook tot uitgangspunt nemen. Wat betreft de vraag of aan de vereisten voor vervreemding (zoals uitgelegd hierboven, onder 4.4) is voldaan, stelt de rechtbank het volgende voorop. [gedaagde] (dat wil in dit verband zeggen twee dochterondernemingen van [gedaagde]) heeft, zo staat tussen partijen niet ter discussie, de obligatoire verplichting op zich genomen de assurantieportefeuille aan een derde over te dragen. Uit de door [eiser] overgelegde stukken (hierboven weergegeven onder 4.5) volgt dat door [gedaagde] verschillende handelingen zijn verricht om tot die overdracht te komen. Weliswaar geeft [gedaagden] een verklaring voor die handelingen (met de strekking dat deze niet tot overdracht hebben geleid), maar die verklaring neemt niet weg dat [gedaagden] ook na het sluiten van de koopovereenkomsten handelingen heeft verricht ter uitvoering van die overeenkomsten en bovendien [bedrijf5] de vrije hand heeft gegeven de overdracht te voltooien. Onder die omstandigheden en mede gelet op het feit dat [gedaagden] beter dan [eiser] op de hoogte zal zijn van hetgeen ter uitvoering van de overeenkomsten is geschied, ligt het op de weg van [gedaagden] om voldoende gemotiveerd te stellen dat (desondanks) van een vervreemding geen sprake is. Dat heeft [gedaagden] niet gedaan.

4.8.

Ten aanzien van de levering van de assurantieportefeuille zijn de artikelen 3:90 BW, 3:94 BW en 3:95 BW van toepassing. Gesteld noch gebleken is dat in ieder geval ten aanzien van een deel van de assurantieportefeuille waar de koopovereenkomsten betrekking op hebben aan de voorwaarden van die artikelen niet zou zijn voldaan. Bij gebreke van stellingen die op het tegendeel wijzen neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat bezitsverschaffing heeft plaatsgevonden van eventuele roerende zaken als de (fysieke) administratie. Wat betreft de akte als bedoeld in de artikelen 3:94 BW en 3:95 BW zijn de koopovereenkomsten kennelijk ook bedoeld als leveringsakte. De rechtbank verwijst onder meer naar artikel 1 van die overeenkomsten (“Verkoper verkoopt en draagt per 1 juli 2011 in eigendom over aan koper, gelijk koper koopt en in eigendom aanvaardt van verkoper de volgende goederen”). Kennelijk heeft, in ieder geval ten aanzien van het Assuradeurenhuys, de mededeling als bedoeld in artikel 3:94 BW plaatsgevonden. Het Assuradeurenhuys is de provisie immers gaan betalen aan [bedrijf5]. Ten aanzien van Welke en Florius geldt hetzelfde, getuige de brieven die zijn uitgewisseld. Hieraan doet niet af het betoog van [gedaagden] dat dit portefeuilles betreft die eerst in 2010 zijn verworven. Uit de notariële akte volgt immers niet dat er een beperking is beoogd tot assurantieportefeuilles die ten tijde van de overdracht van de aandelen tot het vermogen van [gedaagde] behoorden. [gedaagden] heeft niet gesteld dat en waarom dit anders zou zijn. In het midden kan blijven of met het gebruik van het woord ‘assurantieportefeuille’ ook is bedoeld een hypothekenportefeuille. Vaststaat immers dat de portefeuille bij het Assuradeurenhuys een assurantieportefeuille betreft. Voor zover deze portefeuille is overgegaan op [bedrijf5] is een deel van de assurantieportefeuille van [gedaagde] aan een derde vervreemd en is dus voldaan aan de voorwaarde uit de notariële akte.

4.9.

In goederenrechtelijk opzicht betekent het voorgaande dat voor een deel van de assurantieportefeuille van [gedaagde] aan de leveringsvereisten is voldaan. Daaraan doet niet af de visie van [persoon1] op een en ander, reeds omdat het recht op levering van [persoon1] de volledige assurantieportefeuille betreft, en voor de vervroegde opeisbaarheid van de lening van [eiser] voldoende is dat een deel van de assurantieportefeuille is overgedragen. [persoon1] gaat in zijn e-mail niet specifiek in op de relatie met het Assuradeurenhuys. Niet verklaard is met andere woorden waarom, zo van een overdracht inderdaad geen sprake zou zijn, het Assuradeurenhuys dan provisie betaalt aan [bedrijf5] in plaats van aan [gedaagde].

4.10.

Afgezien van de goederenrechtelijke voorwaarden voor overdracht geldt dat, wil een koper alle rechten uit de assurantieportefeuille geldend kunnen maken (waaronder het recht om voor de bestaande relaties nieuwe verzekeringsovereenkomsten te bemiddelen en daarmee afsluitprovisie en doorlopende provisie te verdienen, en de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit, of verband houden met verzekeringsovereenkomsten die reeds tot stand zijn gekomen door de bemiddeling van de tussenpersoon, zoals provisierechten en beheersrechten), noodzakelijk is dat ook de rechtsverhouding tussen de verkoper en de verzekeraars en tussen de verkoper en de verzekeringsnemers/klanten overgaat. Artikel 6:159 BW is daarop van toepassing, waarbij artikel 4:103 lid 4 Wft ten aanzien van de verhouding met de verzekeraars een hierop toegesneden bepaling bevat. De discussie tussen partijen spitst zich daarbij toe op de verhouding met de verzekeraars. De rechtbank leidt daaruit, in het licht van hetgeen onder 4.7-4.9 is overwogen, af dat partijen het erover eens zijn dat met betrekking tot (in ieder geval) het Assuradeurenhuys de rechtsverhouding tussen [gedaagde] en de klanten is overgegaan op [bedrijf5]. Artikel 6:159 BW vereist de medewerking van de verzekeraar aan de contractsovername. Artikel 4:103 lid 4 Wft bepaalt dat de verzekeraar op schriftelijk verzoek van een bemiddelaar zijn medewerking aan de gehele of gedeeltelijke overdracht van een portefeuille van die bemiddelaar aan een andere bemiddelaar verleent. Ten aanzien van het Assuradeurenhuys neemt de rechtbank aan dat deze aan de contractsovername heeft meegewerkt. Het Assuradeurenhuys is haar correspondentie immers gaan richten tot [bedrijf5] en ziet deze laatste ook als de partij die het recht op provisie heeft.

4.11.

De conclusie is dat [gedaagde] een deel van de assurantieportefeuille heeft vervreemd. Daaraan doet niet af dat dit later weer is teruggedraaid. Het gaat er, anders dan [gedaagden] betoogt, niet om of [eiser] al dan niet schade heeft geleden door de vervreemding. Partijen zijn met elkaar overeengekomen dat de geldlening vervroegd opeisbaar is als een deel van de assurantieportefeuille van [gedaagde] wordt vervreemd; of [eiser] door die vervreemding al dan niet schade lijdt speelt daarbij geen rol. Om dezelfde reden faalt het beroep op artikel 6:248 lid 2 BW. De lening is dus vervroegd opeisbaar.

4.12.

Wat het gevorderde bedrag betreft wordt als volgt overwogen. Het bedrag van de geldlening is € 150.000. Krachtens de notariële akte is voorts de contractuele rente verschuldigd, en alle kosten die [eiser] moet maken voor de handhaving van zijn rechten. Deze kosten becijfert [eiser] op € 2.275, conform Voorwerk II, en (tot 18 december 2013) op € 28.189,84. Tegen de hoogte van dit laatste bedrag heeft [gedaagden] geen verweer gevoerd; zij heeft slechts betoogd dat het [eiser] is geweest die rechtsmaatregelen heeft getroffen zonder dat daartoe aanleiding bestond. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat deze opvatting onjuist is. De vordering tot betaling van € 28.189,84 is dan ook toewijsbaar. Daarnaast is geen ruimte voor toewijzing van (overige) buitengerechtelijke kosten, zodat de vordering in zoverre zal worden afgewezen.

4.13.

[gedaagde] en [gedaagde2] zullen hoofdelijk worden veroordeeld tot de betaling van voornoemde bedragen, vermeerderd met de (samengestelde) contractuele rente, waarbij [gedaagde2] uiteraard, conform het bepaalde in de notariële akte, niet gehouden is tot betaling voordat [gedaagde] is tekortgeschoten. Dit geldt ook voor de kosten in verband met de invordering; de notariële akte voorziet daarin. Niet valt in te zien waarom [eiser] daarnaast nog belang zou hebben bij de gevorderde verklaring voor recht, zodat deze zal worden afgewezen.

4.14.

[gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Dat betreft mede de kosten verband houdend met het door [eiser] gelegde conservatoire beslag op onroerend goed van [gedaagde2]. Immers, dit beslag is gelegd ter verzekering van de door [eiser] ingestelde vorderingen, welke grotendeels zullen worden toegewezen. De beslagkosten worden begroot op € 602,54 voor verschotten (€ 274 griffierecht en € 247,89 + € 80,65 explootkosten) en € 1.421 voor salaris advocaat (1 rekest x € 1.421). De gevorderde wettelijke rente over de beslagkosten zal worden toegewezen vanaf de dag der dagvaarding. Nu het beslag is gelegd (alleen) ten laste van [gedaagde2], zal alleen [gedaagde2] in deze kosten worden veroordeeld.

Ten aanzien van de (overige) proceskosten zullen [gedaagden] hoofdelijk worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [eiser] begroot op:

- dagvaarding € 92,82

- griffierecht 1.245,00

- salaris advocaat 2.842,00 (2,0 punten × tarief € 1.421,00)

Totaal € 4.179,82

De wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar als in het dictum van dit vonnis vermeld.

in reconventie

4.15.

De vordering van [gedaagden] tot vergoeding van de schade in verband met onrechtmatige beslagen zal worden afgewezen. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt immers dat het [eiser] vrij stond de notariële akte te executeren. Van onrechtmatig handelen is dan ook geen sprake.

4.16.

[gedaagden] vordert daarnaast vergoeding van schade omdat [gedaagde] een te hoge prijs heeft betaald voor de aandelen in [bedrijf4] in verband met onjuiste althans onvolledige mededelingen van [eiser]. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] haar omzetresultaten voorgehouden waarbij de afsluitprovisie is meegenomen, terwijl deze normaal gesproken, zoals [eiser] ook weet, buiten de berekening wordt gehouden omdat de afsluitprovisie, anders dan de doorlopende provisie, geen structureel element vormt. Aldus verkeerde [gedaagde] in de veronderstelling dat de doorlopende provisie aanzienlijk hoger was dan in werkelijkheid het geval is. [eiser] heeft daarmee onrechtmatig gehandeld, althans er is sprake van dwaling.

4.17.

De vordering stuit af op het volgende. Uit de stellingen van beide partijen volgt dat zij vanaf begin 2008 hebben gesproken over een mogelijke overname van [bedrijf4] door [gedaagde], dat [eiser] daarbij een prijs heeft genoemd van € 400.000 en dat hij ook heeft gezegd wat (globaal) de provisie was. Partijen twisten over de vraag of [eiser] toen expliciet heeft gezegd welk deel daarvan afsluitprovisie was; [eiser] zegt dat hij dat onderscheid niet heeft gemaakt, terwijl volgens [gedaagde2] [eiser] expliciet heeft gezegd dat de afsluitprovisie verwaarloosbaar was. Tussen partijen staat eveneens vast dat [gedaagde2] in de gelegenheid is gesteld een deskundige in te schakelen teneinde hem te adviseren over de prijs, maar dat hij dit heeft nagelaten. [gedaagde2] had hiervoor ruim een jaar de tijd; de koopovereenkomst is immers eerst op 30 december 2009 gesloten. [eiser] heeft printscreens overgelegd waaruit (onder meer) volgt dat [gedaagde2] in oktober 2008 een aantal documenten heeft geopend, waaronder een document waarop een overzicht van de provisie staat tot oktober 2008. In het document staat aangegeven of het afsluitprovisie betreft (AP) of doorlopende provisie (DP). Ter comparitie heeft [gedaagde2] verklaard dat hij deze cijfers wel beken zal hebben, doch zich dit niet meer herinnert, maar dat hij die cijfers in ieder geval (wel) had kunnen bekijken. Feit is dus dat [gedaagde2] op de hoogte was, althans minstgenomen op zeer eenvoudige wijze had kunnen zijn, van de hoogte van de provisie, en de verhouding daarbij tussen afsluitprovisie en doorlopende provisie. Onder die omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld in de door [gedaagde] bedoelde zin. Ook het beroep op dwaling faalt. Zelfs al zou [eiser] hebben meegedeeld dat de afsluitprovisie verwaarloosbaar was, stuit het beroep op dwaling dan af op de omstandigheid dat [gedaagde2] door het onderzoek dat hij kennelijk heeft verricht op de hoogte was van de werkelijke hoogte van de afsluitprovisie, althans gemakkelijk had kunnen weten hoe hoog deze was. De cijfers stonden immers tot zijn beschikking.

4.18.

In reconventie wordt ten slotte vergoeding van schade gevorderd omdat [eiser] de klantenportefeuilles van [bedrijf4] niet adequaat heeft overgedragen. Volgens [gedaagde] zou met [eiser] zijn afgesproken dat hij de klanten van [bedrijf4] adequaat zou overdragen, en niet eerder zou vertrekken dan dat de overdracht volledig rond was. Na de overdracht van de aandelen in [bedrijf4] is [eiser] als directeur in dienst gekomen. Volgens [gedaagde2] is toen afgesproken dat de klanten een brief zouden krijgen dat [bedrijf4] was overgenomen door [gedaagde], maar is het daarvan niet gekomen. Niet kan worden gezegd dat dit een tekortkoming is van [eiser], althans daartoe heeft [gedaagden] onvoldoende gesteld. Zo is niet gesteld wie volgens de gestelde afspraak die brief zou schrijven, en voorts is onduidelijk gebleven waarom die brief niet is opgesteld en verstuurd. Ter comparitie heeft [gedaagde2] voorts verklaard dat, toen [eiser] aangaf ontslag te nemen, hij heeft voorgesteld een afscheidsreceptie te houden, maar dat [eiser] dat niet wilde. Ook dit kan niet worden beschouwd als een tekortkoming van [eiser]. Enige grondslag voor een verplichting van [eiser] om een afscheidsreceptie te houden is niet gebleken.

4.19.

De vordering in reconventie zal dan ook worden afgewezen. [gedaagden] zullen als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:

salaris advocaat € 2.842,00 (2,0 punten × factor 1,0 × tarief € 1.421,00.

5 De beslissing