Home

Rechtbank Rotterdam, 17-02-2014, ECLI:NL:RBROT:2014:1089, AWB-14_01201

Rechtbank Rotterdam, 17-02-2014, ECLI:NL:RBROT:2014:1089, AWB-14_01201

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
17 februari 2014
Datum publicatie
21 februari 2014
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2014:1089
Zaaknummer
AWB-14_01201
Relevante informatie
Opiumwet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 13b

Inhoudsindicatie

Woningsluiting ogv art 13b,1 Opiumwet.

Op grond van de ‘Beleidsregel artikel 13b Opiumwet inzake een woning of lokaal 2011’ wordt door de burgemeester na het voor de eerste maal aantreffen van drugs in een woning in beginsel besloten tot sluiting voor de duur van zes maanden, maar zal nadrukkelijk worden bezien of gelet op de feiten en omstandigheden van het specifieke geval met een waarschuwing kan worden volstaan. In het beleid is, niet limitatief, een aantal indicatoren genoemd die relevant zijn bij de zorgvuldige belangenafweging of sluiting noodzakelijk wordt geacht dan wel kan worden volstaan met een waarschuwing.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hoewel de eerst genoemde indicator (hoeveelheid aangetroffen middelen) onmiskenbaar in het nadeel van verzoekster uitvalt, blijkt uit de door de burgemeester gemaakte afweging niet of onvoldoende hoe hij de belangen van verzoekster en de situatie van de bij haar wonende 17-jarige zoon - een minderjarige schoolgaande jongen in een kwetsbare leeftijd - heeft betrokken bij zijn afweging. Het is aannemelijk dat sluiting van de woning een destabiliserend effect zal hebben op de gezinssituatie. De burgemeester heeft kennelijk geen onderzoek gedaan naar de wijze waarop verzoekster na de sluiting haar gezinsleven zou kunnen voortzetten. De mededeling van de derde-partij ter zitting dat een pension tot de mogelijkheden zou behoren en op termijn zelfs een woning, is te weinig concreet, is kennelijk niet onderzocht door de burgemeester alvorens hij tot de sluiting besloot, en biedt te weinig inzicht in de mate waarin de ontwrichtende werking van de sluiting kan worden weggenomen.

Voorts blijkt niet in welke mate de woning betrokken is bij drugshandel en drugsbezit, dat er sprake is van aan de woning gerelateerde openbare-ordedelicten of –problemen en of verzoekster wist van de aanwezigheid van drugs en moet het risico van herhaling als laag worden ingeschat.

Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat de aan de hand van de in de Beleidsregels geformuleerde criteria uit te voeren belangenafweging ertoe had moeten leiden dat de burgemeester kon volstaan met het geven van een waarschuwing, ook al is er een grote hoeveelheid harddrugs in de woning aangetroffen.

Uitspraak

Team Bestuursrecht 1

zaaknummer: ROT 14/1201

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 februari 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

gemachtigde: mr. A. Rhijnsburger,

en

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen Stichting Havensteder, verhuurder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester de sluiting van de woning aan de [adres 1] in Rotterdam bevolen voor de duur van zes maanden.

Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.

Voorts heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2014. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.I. Siem. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door H. el Ayadi.

Overwegingen

1.

Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak.

2.

Het besluit van de burgemeester om tot sluiting van de door verzoekster gehuurde woning over te gaan is gebaseerd op artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Op grond van dit artikel is – voor zover hier van belang – de burgemeester bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang als in de woning een middel als bedoeld in lijst I – in dit geval is bij doorzoeking van de woning 3151 gram heroïne en 139 gram cocaïne aangetroffen – wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig is.

3.

Op grond van de ‘Beleidsregel artikel 13b Opiumwet inzake een woning of lokaal 2011’ (de Beleidsregel) wordt door de burgemeester na het voor de eerste maal aantreffen van drugs in een woning in beginsel besloten tot sluiting voor de duur van zes maanden, maar zal nadrukkelijk worden bezien of gelet op de feiten en omstandigheden van het specifieke geval met een waarschuwing kan worden volstaan. Afhankelijk van de ernst en de aard van de feiten en omstandigheden kan de sluiting worden bevolen voor een periode van maximaal twaalf maanden, of worden beperkt tot een periode van drie maanden. In het beleid is, niet limitatief, een aantal indicatoren genoemd die relevant zijn bij de zorgvuldige belangenafweging of sluiting noodzakelijk wordt geacht dan wel kan worden volstaan met een waarschuwing. De genoemde indicatoren zijn:

-

De hoeveelheid aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I en/of II van de Opiumwet. Hierbij kan gedacht worden aan de aangetroffen middelen, in hoeverre is sprake van handelshoeveelheden van verschillende middelen, combinatie van hard- en softdrugs, maar ook aan de hoeveelheid. Het aantreffen van een handelshoeveelheid op zichzelf is al voldoende om handel aan te nemen en daadwerkelijke verkoop, afleveren of verstrekken hoeft niet aangetoond te worden. Echter, een minieme overschrijding van wat als handelshoeveelheid wordt aangemerkt kan een andere afweging rechtvaardigen.

-

De mate waarin de woning betrokken is bij, dan wel bekend staat als pand waar drugshandel of drugsbezit aanwezig is. Hierbij kan gedacht wordt aan (waarnemingen van) aanloop van personen die met drugshandel en/of -gebruik in verband kunnen worden gebracht, of het aantreffen van attributen die op handel in verdovende middelen wijst zoals weegschalen, grote hoeveelheden cash geld, versnijdingsmaterialen, verpakkingsmaterialen, et cetera, in de woning.

-

Strafbare feiten, geweldsdelicten, wapenbezit als bedoeld in de wet Wapens en Munitie of andere openbare orde-delicten gerelateerd aan de woning. Hierbij kan gedacht worden aan gerelateerde feiten in de zin dat in de woning personen worden aangetroffen met antecedenten op het gebied van geweld, drugs of wapenbezit gedurende de afgelopen drie jaar, of zich ten aanzien van dergelijke feiten recidivist hebben getoond. Ook kan aantoonbare(drugs)overlast met betrekking tot het pand of andere panden van de eigenaar een rol spelen.

-

Vermoedens van verwijtbaar gedrag van bewoner(s)/betrokkene(n) of betrokkenheid bij personen met antecedenten. Hierbij kan gedacht worden aan aantoonbare relaties van bewoner(s)/betrokkene(n) met personen die bij de politie bekend staan als drugshandelaren, al dan niet in georganiseerd verband, of die bekend staan in verband met georganiseerde criminaliteit.

-

De mate van gevaar of risico voor het woon- en leefklimaat in de omgeving en/of omwonende(n). Hierbij kan gedacht worden aan een buurt waarin de woning zich bevindt (staat de omgeving van de woning al langer onder druk in verband met drugsoverlast bijvoorbeeld blijkend uit een negatieve score op de veiligheidsindex, dan kan worden overwogen dat een drugsvondst sneller het toch al broze woon- en leefklimaat in gevaar brengt) of de drugsoverlast die in de directe omgeving wordt ondervonden.

-

De eigen getroffen maatregelen door de eigenaar om de openbare orde in en rond de woning in voldoende mate te herstellen.

4.

De burgemeester heeft niet volstaan met een waarschuwing, omdat volgens hem het belang van verzoekster en haar jongste bij haar inwonende kind om in de woning te kunnen blijven niet opweegt tegen het belang van herstel van de openbare orde en leefbaarheid in de omgeving van de woning van verzoekster aan de[adres 1]. De burgemeester heeft daarbij meegewogen dat het gaat om een zeer grote handelshoeveelheid drugs en dat de woning in de aandachtswijk [wijk] ligt, die juist wat betreft drugsoverlast negatief in de belangstelling staat. Daarnaast acht de burgemeester het risico op herhaling reëel door de opstelling van verzoekster, omdat zij zich niet verantwoordelijk acht voor de gedragingen van ten minste twee van de af en toe bij haar verblijvende kinderen die beide in relatie staat tot Opiumdelicten. Verder stelt de burgemeester zich op het standpunt dat er ook aanwijzingen zijn voor handel in verdovende middelen, omdat ook 353 gram paracetamol en 13 mobiele telefoons zijn aangetroffen.

5.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat, hoewel de eerst genoemde indicator onmiskenbaar in het nadeel van verzoekster uitvalt, uit de door de burgemeester gemaakte afweging niet of onvoldoende blijkt hoe hij de belangen van verzoekster heeft betrokken bij zijn afweging. Zo heeft verweerder geen blijk gegeven dat hij de situatie van de bij verzoekster wonende 17-jarige zoon daadwerkelijk bij de belangenafweging heeft betrokken, terwijl het gaat om een minderjarige schoolgaande jongen in een kwetsbare leeftijd. Ook heeft verweerder geen aandacht besteed aan het feit dat verzoekster de kost verdient met twee vaste betrekkingen. Het is aannemelijk dat sluiting van de woning een destabiliserend effect zal hebben op de gezinssituatie van verzoekster en haar jongste bij haar inwonende zoon. De burgemeester heeft kennelijk geen onderzoek gedaan naar de wijze waarop verzoekster na de sluiting haar gezinsleven zou kunnen voortzetten. De mededeling van de derde-partij ter zitting dat een pension tot de mogelijkheden zou behoren en op termijn zelfs een woning, is te weinig concreet, is kennelijk niet onderzocht door de burgemeester alvorens hij tot de sluiting besloot, en biedt te weinig inzicht in de mate waarin de ontwrichtende werking van de sluiting kan worden weggenomen.

6.

Ook blijkt niet in welke mate de woning betrokken is bij drugshandel en drugsbezit. Uit de door de burgemeester aan het besluit ten grondslag gelegde stukken valt niet op te maken of de vondst van de drugs in de woning een eenmalig incident betreft of dat verzoeksters oudste zoon andere keren drugs in de woning heeft opgeborgen. Telefoontaps en observaties zijn wel de aanleiding geweest om de woning te onderzoeken op 19 november 2013, maar niet is bekend hoe lang en hoe vaak is getapt en geobserveerd en ook is niet bekend of daaruit is af te leiden of er (vaker) drugs (van en) naar de woning zijn vervoerd.

7.

Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat er geen sprake is van aan de woning gerelateerde openbare-ordedelicten of –problemen. Er zijn geen klachten over de woning of over verzoekster, ook niet na het incident. De heer Blom, die namens de politie bij het zienswijzengesprek aanwezig was, heeft bij dat gesprek verklaard dat er bij de politie geen meldingen van overlast van de woning of de huurders bekend zijn en de heer Bron, die namens de deelgemeente bij het zienswijzengesprek aanwezig was, heeft bij dat gesprek verklaard dat de foto’s uit het politierapport niet impliceren dat het om straathandel gaat, maar om verkoop van grotere hoeveelheden. Ter zitting is namens de verhuurder verklaard dat er geen sprake is van overlast vanuit de woning of door verzoekster.

8.

Voorts is niet gebleken dat verzoekster wist van de aanwezigheid van drugs. Wel kan verzoekster verweten worden dat zij in het geheel niet op de hoogte was van de alledaagse activiteiten van haar oudste zoon, terwijl hij de maanden voorafgaand aan het incident regelmatig, in elk geval af en toe, bij verzoekster in de woning verbleef of sliep.

9.

Daar staat tegenover dat het risico van herhaling als laag moet worden ingeschat, nu verzoekster heeft gesteld dat zij haar oudste zoon, die nu in detentie zit, niet meer tot de woning zal toelaten en hem geen nieuwe sleutel heeft gegeven nadat de sloten van de woning waren vervangen na de instap op 19 november 2013. Verzoekster heeft bij het zienswijzegesprek weliswaar gezegd dat zij haar zoons niet buiten zal laten staan, maar ter zitting heeft zij stellig verklaard dat zij daar mee doelde op de situatie vóór de instap, en dat nu haar oudste zoon er niet meer inkomt.

10.

De gegevens over de mogelijke verwevenheid met drugsdelicten van een andere meerderjarige zoon van verzoekster zijn zodanig weinig concreet, dat deze geen rol kunnen spelen bij een besluit tot sluiting van de woning.

11.

Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat de aan de hand van de in de Beleidsregels geformuleerde criteria uit te voeren belangenafweging ertoe had moeten leiden dat de burgemeester kon volstaan met het geven van een waarschuwing, ook al is er een grote hoeveelheid harddrugs in de woning aangetroffen.

12.

Deze uitkomst is ook meer in lijn met het door verzoekster ter zitting genoemde geval waarin de burgemeester, nadat in een woning aan de [adres 2] in Rotterdam 248 gram cocaïne was aangetroffen, is overgegaan tot het geven van een waarschuwing in plaats van de woning te sluiten. De wijk waarin de woning van verzoekster ligt scoort weliswaar lager op de wijkveiligheidsindex, maar in het genoemde geval ging het ook om een bewoner die door een incidenteel bij hem verblijvend familielid betrokken was geraakt bij de drugsvondst en was er ook geen sprake van overlast door de betreffende bewoner. Net als in het geval van verzoekster zat het betreffende familielid in detentie, had die persoon geen woningsleutel en heeft de bewoner gezegd dat hij die persoon niet meer tot de woning zou toelaten. Omstandigheden ten aanzien waarvan de burgemeester in het betreffende geval heeft overwogen dat die de kans op herhaling verkleinden.

13.

Gelet op de omstandigheden van het geval en omdat het aannemelijk is dat de sluiting van de woning de stabiliteit van het gezin van verzoekster met haar minderjarige zoon zal verstoren en daarmee een ontwrichtende werking heeft, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester in redelijkheid niet tot woningsluiting heeft mogen overgaan, maar had moeten volstaan met het geven van een waarschuwing.

14.

Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting niet in stand zal blijven, zodat er aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.

15.

Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

16.

De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:

- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, in die zin dat het besluit van verweerder van 11 februari 2014 wordt geschorst tot en met zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar van verzoekster,

- bepaalt dat verweerder aan verzoekster het betaalde griffierecht van € 160,- vergoedt,

- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 974,-, te betalen aan verzoekster.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2014.

griffier voorzieningenrechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel