Home

Rechtbank Rotterdam, 26-06-2013, ECLI:NL:RBROT:2013:5195, C/10/393074 / HA ZA 11-2229

Rechtbank Rotterdam, 26-06-2013, ECLI:NL:RBROT:2013:5195, C/10/393074 / HA ZA 11-2229

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
26 juni 2013
Datum publicatie
16 juli 2013
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2013:5195
Zaaknummer
C/10/393074 / HA ZA 11-2229

Inhoudsindicatie

Bevoegdheidsincident. Rotterdamse Stuwadoorscondities overeengekomen? Verwijzing in offerte naar "onze gebruikelijke voorwaarden" onvoldoende. Slechts één keer eerder overeenkomst tussen deze partijen.

Uitspraak

vonnis

Team handel

zaaknummer / rolnummer: C/10/393074 / HA ZA 11-2229

Vonnis in incident van 26 juni 2013 (bij vervroeging)

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

CROSS-OCEAN B.V.,

gevestigd te Rotterdam,

eiseres in de hoofdzaak,

verweerster in het incident,

advocaat mr. J.F. van der Stelt,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

RHENUSLOGISTICSDEEPSEA TERMINAL B.V.,

gevestigd te Rotterdam,

gedaagde in de hoofdzaak,

eiseres in het incident,

advocaat mr. M. Verhagen.

Partijen zullen hierna Cross-Ocean en Rhenus genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

de dagvaarding d.d. 16 augustus 2011;

-

de akte overlegging producties;

-

de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring, met producties;

-

de incidentele conclusie van antwoord, met producties;

-

de door beide partijen overgelegde pleitnota’s bij gelegenheid van het pleidooi van 20 juni 2013;

-

de bij het pleidooi door Rhenus overgelegde e-mails uit februari, maart en april 2010.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2 De beoordeling in het incident

2.1.

Rhenus vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, met veroordeling van Cross-Ocean in de kosten van het geding. Cross-Ocean voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vordering, met proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.

2.2.

Tussen partijen staat vast dat zij een overeenkomst hebben gesloten ter zake de lossing (door Rhenus) van een partij graniet uit het schip Bao Heng in opdracht van Cross-Ocean. De vordering in de hoofdzaak van Cross-Ocean vloeit voort uit deze overeenkomst.

2.3.

Aan haar incidentele vordering legt Rhenus ten grondslag het standpunt dat op die overeenkomst de Rotterdamse Stuwadoorscondities 1976 (hierna ook: RSC 1976) van toepassing zijn. Deze condities bevatten een arbitrageclausule, zodat niet de rechtbank maar arbiters bevoegd zijn om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen – aldus Rhenus. Cross-Ocean heeft gemotiveerd weersproken dat de RSC 1976 van toepassing zijn.

2.4.

Het antwoord op de vraag of de RSC 1976 van toepassing zijn, is afhankelijk van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en van de zin die zij aan die verklaringen hebben mogen geven. Alle relevante omstandigheden van het geval zijn daarbij van belang. Die omstandigheden moeten worden gewaardeerd naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank als volgt.

2.5.

Vast staat dat de in 2.2 bedoelde overeenkomst is tot stand gekomen naar aanleiding van een verzoek van Cross-Ocean aan (de rechtsvoorganger van) Rhenus per mail van 27 april 2010 om een offerte voor de lossing van het hiervoor bedoelde schip. Op 28 april 2010 heeft Rhenus per mail als volgt gereageerd:

“Bedankt voor de aanvraag. Ik zou willen inzetten op Euro 9,00 per ton […] Dan zitten we mooi ‘onder’ de Steinweg tarieven en hebben zodoende de kans deze partijen gezamenlijk binnen te halen.

- lossing ex ruim direct overboord en/of via wal in lichter (basis FIOS) waarbij de voorkeur uitgaat naar via wal. Via wal is dan wel dubbele handling maar gaat sneller als overboord (tijd en productie verlies) misschien dat we

De big bags wel o/b kunnen doen maar dit moeten we bekijken wat stuw technisch mogelijk is en wat uiteindelijk ontvangers willen en kunnen.

- onze gebruikelijke voorwaarden – 2 ploegen ma/vrij 07.00 – 23.00 uur (zonder overtime) Zaterdag dag (07.00-15.00 uur)

Hoor graag”

2.6.

Verder staat vast dat tussen partijen eerder ook een overeenkomst inzake de lossing van een (ander) schip tot stand is gekomen. In twee e-mails aan Cross-Ocean van 15 februari 2010 en 17 maart 2010 heeft Rhenus daartoe een offerte uitgebracht. In die mails wordt, in een opsomming van de voorwaarden waaronder Rhenus wenst te contracteren, de volgende opmerking gemaakt:

“- Rotterdamse Stuwadoors condities 76 zijn van toepassing”

2.7.

In de visie van Rhenus mocht zij er op vertrouwen dat Cross-Ocean bij het aangaan van de in 2.2 bedoelde overeenkomst de toepasselijkheid van de RSC 1976 accepteerde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat in de verwijzing naar “onze gebruikelijke voorwaarden” in de mail van 28 april 2010 de toepasselijkheid van die RSC 1976 is ingesloten, nu die toepasselijkheid immers ook met zoveel woorden aan de orde was bij de eerdere overeenkomst uit februari/maart 2010. Dat geldt volgens Rhenus te meer nu Cross-Ocean al sinds 1979 actief is in de Rotterdamse haven en als geen ander weet wat de RSC 1976 zijn en door wie deze worden gebruikt.

2.8.

De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van Rhenus moet worden verworpen.

2.9.

Duidelijk is dat in het kader van de totstandkoming van de onderhavige overeenkomst niet uitdrukkelijk is verwezen naar de RSC 1976. Om niettemin te kunnen oordelen dat die RSC 1976 toch zijn overeengekomen, is nodig dat het Cross-Ocean in redelijkheid duidelijk heeft moeten zijn dat met de verwijzing naar “onze gebruikelijke voorwaarden” in de offerte van 28 april 2010 op die condities werd gedoeld. Dat zou (mogelijk) het geval kunnen zijn als, bijvoorbeeld, partijen al gedurende lange tijd met elkaar samenwerken met toepasselijkheid van die RSC 1976. Dat is echter gesteld noch gebleken. Rhenus zelf heeft verwezen naar de overeenkomst van februari/maart 2010, maar één enkele eerdere samenwerking is onvoldoende om daaraan de conclusie te verbinden dat deze voorwaarden – zonder uitdrukkelijke verwijzing – ook een tweede keer van toepassing zijn. Bij pleidooi heeft Cross-Ocean aangevoerd dat partijen niet eerder al met elkaar hebben samengewerkt, hetgeen Rhenus niet heeft weersproken. Nu het er aldus voor moet worden gehouden dat partijen slechts één keer eerder met elkaar hebben samengewerkt, kan niet gezegd worden dat het Cross-Ocean redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat met de zinsnede “onze gebruikelijke voorwaarden” werd gedoeld op de RSC 1976, laat staan dat Rhenus er op heeft mogen vertrouwen dat het akkoord van Cross-Ocean met de offerte impliceerde dat zij ook met de toepasselijkheid van de RSC 1976 akkoord ging.

2.10.

Dit wordt niet anders in het licht van de lange voorgeschiedenis van Cross-Ocean in de Rotterdamse haven. Dat zij op de hoogte zou zijn van de inhoud van de RSC 1976 en ook van de aard van de bedrijven die van die RSC 1976 gebruik maken, zoals Rhenus bij pleidooi heeft aangevoerd, impliceert niet dat Cross-Ocean heeft moeten begrijpen dat Rhenus (ook) in dit specifieke geval onder toepasselijkheid van die voorwaarden heeft willen contracteren. In dit verband wijst de rechtbank er op dat Cross-Ocean bij pleidooi heeft aangevoerd dat door stuwadoors in Nederland ook van andere voorwaarden gebruik gemaakt wordt, terwijl Rhenus nadrukkelijk heeft verklaard dat zij zich niet op het standpunt stelt dat de RSC 1976 reeds uit kracht van gewoonte van toepassing zijn.

2.11.

De slotsom luidt dat de RSC 1976 niet op de in 2.2 bedoelde overeenkomst van toepassing zijn, zodat ook de daarin opgenomen arbitrageclausule toepassing mist. Bij pleidooi heeft Rhenus bewijs aangeboden. Dat bewijsaanbod wordt echter gepasseerd. De hierboven gegeven beoordeling is niet gebaseerd op feiten die ter discussie staan, zodat bewijslevering niet aan de orde komt. Voor zover het bewijsaanbod specifiek betrekking heeft op de stelling van Rhenus dat zij er op heeft mogen vertrouwen dat Cross-Ocean de toepasselijkheid van de RSC 1976 heeft geaccepteerd (pleitnota, p. 7), geldt dat bewijslevering aan de orde kan zijn als Rhenus specifieke feiten zou hebben gesteld die, mits bewezen, zouden rechtvaardigen dat dergelijk vertrouwen bestond. Die feiten zijn echter niet gesteld. Daarom heeft het bewijsaanbod geen betrekking op feiten maar op een juridisch standpunt. Dat leent zich niet voor bewijslevering. De incidentele vordering zal dus worden afgewezen.

2.12.

Rhenus zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

2.13.

In de hoofdzaak zal de zaak worden aangehouden voor beraad in de zin van artikel 131 Rv. Met het oog op een mogelijk te gelasten comparitie van partijen dienen partijen opgave te doen van hun verhinderdata.

3 De beslissing

De rechtbank

in het incident

3.1.

wijst het gevorderde af,

3.2.

veroordeelt Rhenus in de kosten van het incident, aan de zijde van Cross-Ocean tot op heden begroot op € 904,--,

3.3.

verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,

in de hoofdzaak

3.4.

houdt de zaak aan voor beraad in de zin van artikel 131 Rv,

3.5.

bepaalt dat partijen met het oog op een mogelijk te gelasten comparitie binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank - Administratie haven en handel, afdeling planningsadministratie, kamer E12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 010 2972518 – hun verhinderdagen in de maanden augustus tot en met oktober moeten opgeven,

3.6.

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2013.

1980/1723