Home

Rechtbank Rotterdam, 23-11-2012, BY4062, 10/996539-10

Rechtbank Rotterdam, 23-11-2012, BY4062, 10/996539-10

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
23 november 2012
Datum publicatie
23 november 2012
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2012:BY4062
Zaaknummer
10/996539-10
Relevante informatie
Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 197a, Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 197b

Inhoudsindicatie

Verdachte heeft een illegaal in Nederland verblijvend meisje gedurende acht jaar in haar gezin opgevangen. Het meisje heeft tijdens haar verblijf werkzaamheden in de huishouding verricht en voor het kind van verdachte gezorgd.

Vrijspraak van mensensmokkel (art. 197a lid 1 Sr), nu het behulpzaam zijn bij het verschaffen van toegang tot Nederland niet bewezen is.

Vrijspraak van het uit winstbejag behulpzaam zijn bij het verschaffen van verblijf in Nederland (art. 197a lid 2 Sr), nu geen winstbejag kan worden aangetoond.

Ook illegale tewerkstelling (art. 197b Sr) is niet bewezen, nu niet bewezen is dat de arbeid krachtens overeenkomst of aanstelling plaatsvond.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Sector strafrecht

Parketnummer: 10/996539-10 PROMIS

Datum uitspraak: 23 november 2012

Tegenspraak

Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

geboren te [geboorteplaats en geboortedatum],

wonende te [adres en woonplaats].

Raadsman mr. A.C. Bosch, advocaat te Rotterdam.

ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING

Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2012.

TENLASTELEGGING

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

EIS OFFICIER VAN JUSTITIE

De officier van justitie mr. Boogert heeft gerekwireerd tot:

- vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde voor zover dit betrekking heeft op het uit winstbejag behulpzaam zijn bij het verschaffen van toegang tot Nederland;

- bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde voor zover dit betrekking heeft op het uit winstbejag behulpzaam zijn bij het verblijven in Nederland, alsmede het onder 2 primair ten laste gelegde;

- veroordeling van de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 150 uur subsidiair 75 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

VRIJSPRAAK

Het onder 1 en het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.

MOTIVERING VAN DE VRIJSPRAAK

Met betrekking tot het onder 1 en het onder 2 primair ten laste gelegde.

De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde voor zover dit betrekking heeft op het behulpzaam zijn tot het verschaffen van toegang tot Nederland niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken. Nu de officier van justitie hiertoe heeft gerekwireerd en de raadsman dit ook heeft bepleit zal de rechtbank de vrijspraak op dit onderdeel niet nader motiveren.

Voor een veroordeling terzake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde - voor zover dit betrekking heeft op het uit winstbejag behulpzaam zijn bij het verblijven in Nederland (art. 197a Sr [oud]) dan wel het verschaffen van het verblijf daartoe (art. 197a lid 2 Sr) - is vereist dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte uit winstbejag een ander behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl dat verblijf wederrechtelijk is.

De officier van justitie heeft betoogd - kort en zakelijk samengevat - dat het winstbejag eruit heeft bestaan dat aangeefster gedwongen is geweest - als een soort Assepoester - huishoudelijke werkzaamheden te verrichten voor de verdachte en voor haar zoon te zorgen. Omdat aangeefster de werkzaamheden verrichtte, behoefde de verdachte dat zelf niet te doen, zodat in die zin voor de verdachte sprake is geweest van een besparing.

De verdachte heeft (ter zitting) verklaard dat zij onverwacht voor een “fait accompli” is geplaatst toen zij bericht kreeg dat aangeefster op het Centraal Station te [plaatsnaam] was aangekomen en dat zij aangeefster heeft opgevangen, omdat zij het vanwege de nauwe banden tussen haar en haar ouders enerzijds en de ouders van aangeefster anderzijds niet gepast vond om aangeefster na haar aankomst in Nederland aan haar lot over te laten. Namens de verdediging is aangevoerd dat de verdachte dan ook geen winstoogmerk had, zij ook geen voordeel heeft gehad en dat zij uit humanitaire motieven heeft gehandeld. De situatie in Marokko zou voor aangeefster sociaal-economisch dermate slecht zijn geweest dat een verblijf in Nederland, ondanks de moeilijkheden die dat met zich meebrengt, voor aangeefster veel beter zou zijn geweest. Het zou in dit verband ook de bedoeling zijn geweest om voor haar een goede huwbare partner te vinden, zodat zij op termijn een legale status zou kunnen verwerven.

Op grond van de inhoud van het dossier alsmede het onderzoek ter zitting is komen vast te staan dat -zakelijk weergegeven en samengevat-:

- aangeefster niet gerechtigd was tot verblijf in Nederland;

- de verdachte hiervan van begin af aan (aangeefster was toen 12 jaar oud) op de hoogte was;

- verdachte aangeefster gedurende bijna acht jaren onderdak heeft verschaft in haar woning; en;

- aangeefster werkzaamheden in de huishouding ten behoeve van het gezin van verdachte heeft verricht en heeft gezorgd voor de zoon van verdachte.

Kortom, de verdachte is behulpzaam geweest bij het zich verschaffen van verblijf van aangeefster in Nederland, terwijl zij wist dat dit verblijf wederrechtelijk was. Dit is zonder meer laakbaar, doch de vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is, gelet op het ten laste gelegde, of de hiervoor bedoelde werkzaamheden zijn verricht in ruil voor of in verband met het verblijf bij verdachte en met name of de verdachte daarbij winstbejag had. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.

Uit de wetsgeschiedenis van artikel 197a (lid 2) Sr volgt dat het opzet op het verschaffen van wederrechtelijk verblijf er mede op gericht moet zijn om daaruit direct of indirect financieel of een ander materieel voordeel te verkrijgen. Van winstbejag is sprake indien de handeling gericht is op verrijking (die overigens niet daadwerkelijk hoeft te hebben plaatsgevonden). In feite moet het gaan om een toestand waarin men verkeert die gunstiger is dan waarin de handeling niet zou hebben plaatsgevonden.

Aangeefster schetst in haar verklaringen het beeld dat zij feitelijk is uitgebuit door de verdachte. In het dossier bevinden zich ook enkele getuigenverklaringen waaruit in elk geval volgt dat aangeefster zich uitsluitend leek te richtten op zorgtaken in het gezin van de verdachte en dat zij - in elk geval naar Nederlandse maatstaven - niet de bewegingsvrijheid en mogelijkheden genoot die leeftijdsgenoten in Nederland hadden. Echter, daartegenover staan diverse verklaringen (met name van de voormalig partners van de verdachte, [naam getuige 1 en naam getuige 2]) waaruit - kort gezegd - volgt dat aangeefster in hun optiek (naar Marokkaanse maatstaven) als een normaal lid van het gezin werd behandeld. Daarbij moet bovendien bedacht worden dat aangeefster ten tijde van haar aangifte mogelijk belang heeft gehad bij de strekking van haar verklaring in verband met een beroep op de zogeheten B9-regeling uit de Vreemdelingencirculaire.

Alles overziende zijn voor de rechtbank daarom onvoldoende omstandigheden komen vast te staan op grond waarvan de overtuiging kan worden aangenomen dat het handelen van de verdachte erop gericht is geweest om zelf in een gunstiger toestand te komen te verkeren.

Op grond van het vorenstaande is de slotsom van de rechtbank, dat niet overtuigend bewezen kan worden geacht dat het verblijf van aangeefster in de periode vanaf het eind van het jaar 2000 tot augustus 2008 in de woning van verdachte en het door haar verrichten van werkzaamheden in de huishouding van verdachte en haar gezin alsmede de zorg voor haar zoon uit winstbejag door verdachte is geëntameerd.

Nu het element winstbejag aldus niet bewezen kan worden, dient met betrekking tot het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde een vrijspraak te volgen.

Met betrekking tot het onder 2 subsidiair ten laste gelegde.

Uit het onderzoek ter zitting is niet gebleken dat aangeefster uit hoofde van een met verdachte gesloten overeenkomst dan wel op grond van een daartoe strekkende aanstelling arbeid ten behoeve van verdachte dan wel met betrekking tot de zorg van de zoon van verdachte heeft verricht.

Integendeel uit het onderzoek ter zitting lijkt meer aannemelijk geworden dat aangeefster ingegeven door een van haar verwacht rolpatroon huishoudelijk werk heeft verricht in de huishouding van verdachte en voor haar zoon heeft gezorgd.

Derhalve kan ook dit onderdeel van de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen worden geacht en dient een vrijspraak te volgen.

BESLISSING

De rechtbank:

verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;

Dit vonnis is gewezen door:

mr. Geerars, voorzitter,

en mrs. Vroom en Stalenberg, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. Knol, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 november 2012 .

Bijlage bij vonnis van 23 november 2012:

TEKST TENLASTELEGGING

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:

1.

zij

op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari

2000 tot en met 31 december 2004

(telkens) te [plaatsnaam] en/of elders in Nederland en/of Marokko,

(telkens) tezamen en in vereniging met één of meerdere anderen, althans alleen,

uit winstbejag [naam aangeefster] (G/03-01 tot en met G/03-04)

behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of verblijven

in Nederland

en/of haar daartoe uit winstbejag gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft

verschaft,

terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) of ernstige redenen

had(den) te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was,

immers heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s) (telkens) voornoemde

persoon vanuit Marokko meegenomen naar Nederland en/of voornoemde persoon toen en

daar arbeid doen verrichten en/of tewerkgesteld (in de huishouding in de

woning(en) in Nederland waar verdachte woonachtig is (geweest) alsmede

terzake de verzorging van de zoon van haar, verdachte, [naam zoon verdachte])

en/of voornoemde persoon onderdak geboden en/of verleend (in de woning(en)

waar verdachte in Nederland woonachtig is (geweest))

Art. 197a lid 1 Sr (geldig van 15 november 1996 tot en met 31 december 2004)

2.

zij

op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari

2005 tot en met 31 augustus 2008

(telkens) te [plaatsnaam] en/of elders in Nederland,

(telkens) tezamen en in vereniging met één of meerdere anderen, althans alleen,

uit winstbejag [naam aangeefster] (G/03-01 tot en met G/03-04)

behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland dan

wel daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft,

terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en) of ernstige

redenen had(den) te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was,

immers heeft zij, verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) voornoemde

persoon toen en daar arbeid doen verrichten en/of tewerkgesteld (in de

huishouding in de woning(en) in Nederland waar verdachte woonachtig is

(geweest) alsmede terzake de verzorging van de zoon van haar, verdachte,

[naam zoon verdachte]) en/of voornoemde persoon onderdak geboden en/of verleend (in

de woning(en) waar verdachte in Nederland woonachtig is (geweest)),

Art. 197a lid 2 Sr (geldig vanaf 1 januari 2005)

Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou

kunnen leiden:

zij

op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari

2000 tot en met 31 augustus 2008

(telkens) te [plaatsnaam] en/of elders in Nederland,

(telkens) tezamen en in vereniging met één of meerdere anderen, althans

alleen,

een illegaal, te weten [naam aangeefster] (G/03-01 tot en met G/03-04)

welke persoon zich wederrechtelijke toegang tot of verblijf in Nederland heeft

verschaft

(telkens) krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten,

immers heeft verdachte en/of haar mededader(s) voornoemd persoon toen en daar

arbeid doen verrichten en/of tewerkgesteld (in de huishouding in de woning(en)

in Nederland waar verdachte woonachtig is (geweest) alsmede terzake de

verzorging van de zoon van haar, verdachte, [naam zoon verdachte])

terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) of ernstige

redenen had(den) om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf

wederrechtelijk was,

Artikel 197b Wetboek van Strafrecht