Home

Rechtbank Rotterdam, 19-01-2012, BW5544, 10/710149-11

Rechtbank Rotterdam, 19-01-2012, BW5544, 10/710149-11

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
19 januari 2012
Datum publicatie
11 mei 2012
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2012:BW5544
Zaaknummer
10/710149-11

Inhoudsindicatie

medeplegen en voorwaardelijk opzet.

Oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel voor een gewelddadige, gewapende overval, samen met anderen, gepleegd op een woning. De in de woning aanwezige vrouw, die zich op dat moment op de eerste verdieping bevond, en bij het raam om hulp ging roepen, is door een van de verdachten bij de benen vastgepakt en uit het raam geduwd waardoor zij ten val kwam en ernstig gewond is geraakt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Sector Civiel

Team Jeugd, strafzaken

Parketnummer: 10/710149-11

Datum uitspraak: 19 januari 2012

Tegenspraak

Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte,

geboren op [ ] te [geboorteplaats],

ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [ ], ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Hartelborgt Opvang te Spijkenisse,

raadsvrouw mr. A.M. D. Naarden, advocaat te ‘s-Gravenhage.

ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING

Het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 5 januari 2012.

TENLASTELEGGING

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

EIS OFFICIER VAN JUSTITIE

De officier van justitie mr. De Beer heeft gerekwireerd tot:

- vrij¬spraak van het onder 1 ten laste gelegde;

- bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde;

- primair oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;

subsidiair veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 24 maanden met

aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met

een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende

de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de

Stichting Bureau Jeugdzorg, stadsregio Rotterdam, afdeling jeugdreclassering.

- toewijzing van de materiële schade met betrekking tot de vordering van de benadeelde

partij [naam benadeelde partij] tot een bedrag van € 2000,-

- toewijzing van de immateriële schade met betrekking tot de vordering van de benadeelde

partij [naam benadeelde partij] bij wijze van voorschot tot een bedrag van € 12.500,-.

MOTIVERING VRIJSPRAAK

Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewe¬zen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft dit ook gevorderd, terwijl het eveneens is bepleit door de raadsvrouw. De rechtbank zal de vrijspraak dan ook niet nader motiveren.

BEWEZENVERKLARING

Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:

2.

hij op of omstreeks 07 april 2011 te Spijkenisse, in een woning aan de Lindenstraat,

ter uitvoering van het voornemen om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich of (een) ander(en) wederrechterlijk te bevoordelen

door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer2], in elk geval aan (een) ander(en) dan verdachte en/of zijn mededader(s)

en/of

met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (het/de) weg te nemen geld en/of goederen, geheel of ten dele weg te nemen toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),

en

daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen,

- (krachtig) tegen de deur van de woning heeft geduwd en/of die [slachtoffer 1] naar binnen heeft geduwd, tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] is gevallen en/of

- (vervolgens) een vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd

van die [slachtoffer 1] heeft gedrukt en daarbij (meermalen) die [slachtoffer 1] de woorden

heeft toegevoegd:

"Waar is het geld, waar is het geld" en/of "Zeg nu maar, waar is het geld" en/of 'Ik vraag

het nog 1 keer, wijs het geld aan", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of

strekking en/of

- meermalen, althans éénmaal, (telkens) met een hard(e) en/of zwa(a)r(e) voorwerp(en)

op/tegen het (achter)hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of

- die [slachtoffer 2] bij haar benen heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of

- (vervolgens) die [slachtoffer 2] aan haar benen omhoog heeft getild en/of

- (vervolgens) die [slachtoffer 2] uit een geopend raam op de 1e verdieping heeft geduwd en/of gegooid,

terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid,

terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel (te weten: een gescheurde lever

en/of één of meer gebroken ribben en/of een breuk van de voorhoofdsholte en/of

een breuk van de oogkasbodem) voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

BEWIJSMOTIVERING

De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaar¬de heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

Nadere bewijsmotivering

De raadsvrouw van de verdachte heeft betoogd dat de verdachte in de woning aanwezig is geweest tijdens de woningoverval en in dit opzicht als medepleger van de woningoverval kan worden aangemerkt. De verdachte wist echter niet dat een van zijn mededaders een wapen zou gebruiken en dat een van de slachtoffers uit het raam zou worden geduwd. Terzake deze tenlaste gelegde geweldshandelingen kan verdachte dan ook niet als medepleger worden aangemerkt. Verdachte dient van dat gedeelte van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.

De rechtbank overweegt als volgt.

Van medeplegen van een strafbaar feit is sprake indien verdachte enige uitvoeringshandeling van het strafbare feit heeft verricht en/of wanneer er een nauwe en bewuste samenwerking is. Het opzet van de verdachte moet gericht zijn op zowel de samenwerking als het beoogde strafbare feit. Niet vereist is dat alle medeplegers de uitvoeringshandelingen mede verrichten. Wel moeten zij het opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, daartoe hebben gehad.

Uit de bewijsmiddelen blijkt onder meer het volgende.

Verdachte heeft samen met zijn medeverdachten de afspraak gemaakt de slachtoffers te gaan beroven omdat er een groot geldbedrag in de woning aanwezig zou zijn. Zij hebben van te voren afgesproken na afloop de buit ieder voor een gelijk deel te verdelen.

Zij zijn naar de woning toegereden, hebben de woning geobserveerd, hebben bivakmutsen opgezet en hebben bij de woning aangebeld. Aldaar heeft verdachte de deur krachtig opengeduwd, waardoor het slachtoffer [slachtoffer 1] is gevallen. Vervolgens is [slachtoffer 1] door verdachte en zijn medeverdachten naar de woonkamer meegenomen en heeft verdachte [slachtoffer 1] beetgehouden. In de woonkamer is [slachtoffer 1] door een van de verdachten bedreigd met een vuurwapen terwijl een andere verdachte naar boven is gegaan om de woning te doorzoeken. Ook verdachte is naar boven gegaan om te zoeken naar geld en goederen. Hij heeft daartoe boven in de kasten en lades gezocht naar geld en goederen.

De echtgenote van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], was al die tijd boven, hoorde dat er meerdere personen in haar woning aanwezig waren en dat haar man in paniek was. Ze is uit het open raam vanaf de kamer op de eerste verdieping om hulp gaan schreeuwen. Toen ze aan het schreeuwen was, kwam één van de verdachten de kamer binnen en heeft haar beide benen beetgepakt. Na een worsteling met de dader is [slachtoffer 2] uit het raam geduwd, waardoor zij zwaar letsel heeft opgelopen.

Toen verdachte boven was, kwam een van zijn medeverdachten met [slachtoffer 1] naar de slaapkamer boven. Verdachte zag dat zijn medeverdachte een wapen in zijn handen had.

Uit voorgaande feiten en omstandigheden volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte en de medeverdachten dusdanig nauw en bewust hebben samengewerkt dat sprake is van een in vereniging beraamde en gepleegde woningoverval.

Voor wat betreft het medeplegen van verdachte van tenlaste gelegde gewelds handeling dat ziet op het gebruik van een wapen wordt in het bijzonder nog het volgende overwogen.

Als regel heeft te gelden dat mensen zich hun eigendommen niet vrijwillig laten afnemen. Zij zullen daartoe moeten worden gedwongen, bijvoorbeeld door dreiging met geweld dan wel door feitelijk uitgeoefend geweld. Dat een woningoverval niet zelden gepaard gaat met een bedreiging met enig wapen, zoals in onderhavige situatie het geval was, is een feit van algemene bekendheid. Ook verdachte moet zich dat gerealiseerd hebben. Door er desondanks voor te kiezen om mee te doen aan de woningoverval, heeft hij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard - en derhalve het voorwaardelijk opzet gehad - dat een van de medeverdachten het slachtoffer met een wapen zou bedreigen. Daar komt nog bij dat verdachte zelf heeft verklaard dat hij boven een andere dader met een wapen heeft gezien. Ook toen heeft hij zich op geen enkele wijze gedistantieerd van de gepleegde dreiging met geweld door bijvoorbeeld in te grijpen of weg te gaan. Ook in dat opzicht heeft hij het opzet gehad op het gebruik van het wapen.

Voor wat betreft het medeplegen van verdachte van de tenlastegelegde geweldshandelingen die zien op het uit het raam duwen van slachtoffer [slachtoffer 2], geldt het volgende.

Indien bewoners in hun woning worden overvallen is te voorzien dat een van de bewoners hulp tracht in te roepen dan wel tracht te vluchten. In dat geval is de kans aanmerkelijk dat een van de daders dat met geweld of bedreiging met geweld wil stoppen om zodoende de vlucht te verzekeren of om betrapping op heterdaad te voorkomen. In onderhavige situatie is dat ook gebeurd toen [slachtoffer 2] uit het raam om hulp ging schreeuwen en een van de daders na een worsteling haar uit het raam heeft geduwd. Ook dit moet verdachte zich hebben gerealiseerd en door mee te gaan heeft hij de kans hierop op de koop toegenomen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte ook het voorwaardelijke opzet heeft gehad op de geweldshandelingen die zien op het uit het raam duwen van het slachtoffer Pala.

De rechtbank merkt overigens ten overvloede op dat zij de verklaring van de verdachte, dat hij eerst die dag naar Capelle aan den IJssel is gegaan, alwaar hij door een onbekende jongen werd aangesproken om mee te doen aan een woningoverval in Spijkenisse, ongeloofwaardig acht. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de verdachte met zijn verklaring de medeverdachten in bescherming heeft willen nemen.

STRAFBAARHEID FEIT

Het bewezen feit levert op:

poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft

en/of

poging tot diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Het feit is strafbaar.

STRAFBAARHEID VERDACHTE

De verdachte is strafbaar.

MOTIVERING MAATREGEL

De maatregel die aan de verdachte wordt opge¬legd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstan¬digheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte heeft op 7 april 2011 samen met anderen een gewelddadige, gewapende overval gepleegd op een woning en zich daarmee schuldig gemaakt aan een zeer ernstig delict. Door de verdachte en zijn medeverdachten is de woning die dag langere tijd geobserveerd en hebben zij een geschikt moment afgewacht, omdat er een tip zou zijn dat er in de woning een bedrag van 60.000 euro en een trouwband ter waarde van ongeveer 31.000 euro te halen zou zijn.

De overval vond vervolgens in de avond plaats in de woning van de twee slachtoffers, een plaats waar zij zich bij uitstek veilig zouden moeten voelen. Onder de slachtoffers was ook een 3 jarig kind, dat alles van dichtbij heeft moeten meemaken.

De verdachte en de medeverdachten zijn, nadat een van de slachtoffers nietsvermoedend de deur had geopend, met bivakmutsen op, de woning binnengedrongen, waarna één van de medeverdachten een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) heeft getoond en het (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) tegen het hoofd van het slachtoffer heeft gedrukt. Daarbij werd telkens geroepen waar het geld was en dat zij het dochtertje anders zouden doden. Ook is de woning kennelijk op geld doorzocht. Dit hebben de verdachte en zijn medeverdachten evenwel niet gevonden. De in de woning aanwezige vrouw, die zich op dat moment op de eerste verdieping bevond, en bij het raam om hulp ging roepen, is door een van de verdachten bij de benen vastgepakt en uit het raam geduwd waardoor zij ten val kwam en ernstig gewond is geraakt. De vrouw heeft naast diverse gebroken ribben en een breuk van de rechter oogkasbodem een gescheurde lever en kneuzingen aan beide longen en beiderzijds enige loslating van de longen aan de val overgehouden. De artsen spreken van een wonder dat zij die val überhaupt heeft overleefd. De mate en duur van uiteindelijk herstel is nog niet in te schatten. Het psychische leed is onbeschrijflijk.

De verdachte heeft hiermee op brute wijze een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers. Het is te verwachten dat zij voor langere tijd hun gevoel van veiligheid kwijt zullen zijn. Met name de eigen woning is een plek waar men zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen. De verdachte wordt in hoge mate verweten dat hij is doorgegaan toen hij merkte dat er een jong kind van drie jaar in de woning was.

Het is algemeen bekend dat gebeurtenissen als hiervoor omschreven grote emotionele impact hebben op de slachtoffers. De impact die de overval op hen heeft gehad blijkt ook uit hun verklaringen. De verdachten hebben zich kennelijk laten leiden door de zucht naar financieel gewin zonder stil te staan bij de gevolgen van hun handelen voor de slachtoffers. De rechtbank overweegt dat een dergelijk feit de rechtsorde schokt en bijdraagt aan algemene gevoelens van onveiligheid. Deze handelingen worden verdachte dan ook zwaar aangerekend.

De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 12 december 2011 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.

De officier van justitie heeft ter zake van het ten laste gelegde primair gerekwireerd, gelet op de ernst van het delict en het recidivegevaar, dat aan de verdachte de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen dient te worden opgelegd.

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat een ambulante behandeling meer in de rede ligt, nu de gedragsdeskundigen dit ook adviseren.

Door Th.J.G. Bakkum, kinder- en jeugdpsychiater, is op 23 december 2011 een rapport uitgebracht omtrent de persoon van de verdachte. De psychiater concludeert in bovengenoemd rapport dat de verdachte lijdende is aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een gedragsstoornis als voorbode van antisociale persoonlijkheidskenmerken; de verdachte toont zich gemakzuchtig en kortzichtig, en bekommert zich niet of nauwelijks over de gevolgen van zijn handelen op lange termijn. Hij is benedengemiddeld intelligent. Daarnaast is er sprake van vermijding van onlustgevoelens en innerlijke conflicten, een zwakke ego-sterkte met narcistische afweer. Met andere woorden: de verdachte is snel tevreden over en met zichzelf, toont een passieve en palliatieve strategie ten aanzien van ontwikkelingstaken passend bij de adolescentie.

Van voornoemde gebrekkige ontwikkeling was sprake tijdens het ten laste gelegde te Spijkenisse.

Vanwege zijn beïnvloedbaarheid door anderen en gebrekkig moreel besef is hij naar mening van de psychiater enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te achten.

In een gestructureerde omgeving met streng toezicht toont hij een positieve gedragsontwikkeling. Hoewel zijn voornemens oprecht overkomen, wordt sterk betwijfeld of hij zich hier aan kan en zal houden als hij weer in de gewone thuissituatie is. De kans op recidive wordt daarom groot geschat. De verdachte is in de thuissituatie onvoldoende begrensd, ouders zaten niet op een lijn, er golden enerzijds weinig restricties en/of consequenties wanneer hij zich niet aan regels hield, anderzijds werd door vader ook fysieke agressie gebruikt in de opvoeding, waardoor de ontwikkeling van zijn gewetensfunctie en introspectief vermogen onvoldoende is. Sinds vader definitief uit huis is, is er wel meer rust in huis. Moeder is echter niet in staat om haar zoon voldoende te begrenzen en structureren, ten eerste omdat zij full time werkt, ten tweede omdat zij onvoldoende tegengas kan bieden aan de gedragsproblemen van betrokkene. In de gestructureerde omgeving van de JJI toont de verdachte zich leerbaar en gemotiveerd, hij houdt zich aan de regels en toont geen gedragsproblemen. Dit in tegenstelling tot de situatie thuis, waar hij onvoldoende kon worden gestructureerd en begrensd om zijn gemakzucht en kortzichtigheid bij te stellen, ondanks betrokkenheid van jeugdreclassering en zijn moeder.

De verdachte doet het vrij goed in de jeugdinrichting en lijkt gemotiveerd om aan zichzelf te werken. De basis lijkt echter zwak en het gevaar voor terugval in oude patronen bij zowel moeder als de verdachte is groot. Daarom zal stevige begeleiding nodig zijn zowel voor de verdachte individueel als voor hen als systeem. Voor de verdachte zou ITB een mogelijkheid zijn en voor beiden MST. Multi systeem therapie om ouder(s) in opvoeding op één lijn te laten komen, en gezamenlijk te leren duidelijk en consequent te begrenzen zonder daarbij agressie te gebruiken, moeder te herstellen in haar gezagspositie, en ITB is noodzakelijk om voldoende structuur en controle te bieden, om een gezonde ontwikkeling van verantwoordelijkheden, normbesef en gewetensfunctie te stimuleren, met daarbij aandacht voor egoversterking en leren omgaan met emoties.

Een GBM is overwogen met ook als invulling MST en ITB maar bij mislukken van de ambulante begeleiding, waarop toch een redelijke kans lijkt te bestaan, biedt de voorwaardelijke PIJ het voordeel van een terugval in een PIJ kader in een JJI terwijl de GBM bij terugval minder behandelmogelijkheden biedt bij jeugddetentie. Dit is de reden dat de psychiater het kader van een voorwaardelijke PIJ verkiest boven het kader van een GBM, waaraan mederapporteur psycholoog Wetsteyn, de voorkeur geeft. Bij onverhoopte recidive is een onvoorwaardelijke PIJ naar mening van de psychiater onontkoombaar.

Een onvoorwaardelijke PIJ is (nog) niet aan de orde, maar verdachtes problematiek begeeft zich naar mening van de psychiater wel aan de rand van wat ambulant nog mogelijk is.

Door de GZ-psycholoog drs. M.J.G.M. Wetsteyn is eveneens op 23 december 2011 een rapport uitgebracht omtrent de persoon van de verdachte.

De psycholoog concludeert in zijn rapport dat er bij de verdachte in formeel-diagnostische zin kan worden gesproken van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een gedragsstoornis, type beginnend in de adolescentie, met narcistische en antisociale trekken. Dit was ook zo ten tijde van het tenlastegelegde en zijn gedragingen werden ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde hierdoor beïnvloed.

De verdachte lijkt qua identiteitsontwikkeling conformistisch georiënteerd maar hij reageert in een gegeven situatie waarin gewin en gemak aanwezig lijken primair impulsief, toegevend en zich voegend naar die omstandigheden, zonder direct besef van consequenties. Verondersteld mag worden dat hij cognitief in beginsel voldoende capabel is de gevolgen van zijn gedragskeuzes te overzien, maar dat de impulsiviteit hem in deze omstandigheden parten speelt. Dit gebeurde in redelijk ernstige mate. Aan de rechtbank wordt in overweging gegeven bij de verdachte, indien bewezen, een volledige mate van toerekeningsvatbaarheid te laten gelden.

Ten aanzien van het recidivegevaar wordt geconcludeerd dat de verdachte steeds balanceert op de rand van conformisme en deviant gedrag. Hij gaat om met verkeerde vrienden, beseft dit ook maar neemt geen definitieve afstand van hen. Hij verzuimt in het onderwijs en laat anderszins gedragsproblemen zien maar neigt tot externaliseren. Hij kan impulsief zijn, is (soms) te goed van vertrouwen en daardoor kwetsbaar, maar hij weigert verantwoordelijkheid te nemen. Er kan van primair narcisme worden gesproken, dat het eigen voordeel en een irreëel positief zelfbeeld prioriteit geeft.

Er lijken factoren en condities aanwezig ten aanzien van de vriendenkeuze en de (waarschijnlijk misplaatste) loyaliteit tegenover hen, en de als weinig repressief ervaren afstraffingen tot nu toe. De verdachte is bovendien sinds zijn 5e / 6e levensjaar enkel door zijn moeder opgevoed. Zij maakt een zeer betrokken en alleszins geëmotioneerde indruk rond haar zoon, maar ook haar is het niet gelukt de verdachte te overtuigen van bijvoorbeeld de noodzaak onderwijs te volgen. In die zin lijkt een krachtig en positief stimulerend rolmodel onvoldoende aanwezig geweest: vader speelt immers een marginale rol in de opvoeding van de verdachte. In samenhang lijken deze factoren en condities ertoe te hebben bijgedragen dat de verdachte in de jaren van adolescentie, zijn vleugels uitslaand en de grenzen explorerend, zijn eigen gang heeft kunnen gaan, zich niet heeft laten leiden door zijn directe opvoeder i.c. moeder en zich in meer algemene zin heeft laten meeslepen door impulsieve ingevingen en gedragingen die niet voldoende zijn begrensd.

Aan de rechtbank wordt dan ook in overweging gegeven om - bij een bewezenverklaring van het aan hem ten laste gelegde – de verdachte een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen die ingevuld wordt met een intensieve gezinsbegeleiding (bijvoorbeeld Multi System Therapy) en een individuele behandeling op ambulante basis van de verdachte, die zich richt op het vergroten van zijn assertiviteit en het nemen van verantwoordelijkheid. Zijn problematiek vraagt om een sterke begrenzing die door moeder alleen niet kan worden geboden. De verdachte kan qua gedrag zeker nog als kwetsbaar worden gezien en een juiste begeleiding, in combinatie met de moederfiguur en individueel, kan de verdachte nog bij sturen. De verdachte is nog naïef, beïnvloedbaar en kwetsbaar: daar liggen begeleidingsmogelijkheden om hem in het juiste traject te sturen.

Gedacht wordt aan MST in het gezin en een ambulante, individuele begeleiding van de verdachte bij bijvoorbeeld het Dok of de Waag in Rotterdam, in de vorm van een agressieregulatietraining dan wel een assertiviteitstraining.

Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 27 december 2011 komt onder meer ten aanzien van de op te leggen straf/maatregel naar voren dat behandeling noodzakelijk is. Zij ziet geen argumenten waarvoor de verdachte naar huis zou kunnen en in een ambulante setting behandeld kan worden. De Raad geeft de voorkeur aan een intramurale behandelsetting. De Raad adviseert een onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen op te leggen.

Ter terechtzitting heeft Th.J.G. Bakkum, kinder- en jeugdpsychiater, onder meer verklaard dat verdachte een behoorlijk intensieve behandeling nodig heeft. Verdachte doet het goed binnen de structuur van de justitiële jeugdinrichting. De vraag is of die structuur binnen het ambulante kader wel geboden kan worden. Behandeling binnen ambulant kader acht hij net mogelijk. Er is wel gedacht aan een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Zijn strafadvies is gebaseerd op het gegeven dat de rol van verdachte onduidelijk is met betrekking tot de woningoverval, omdat er geen verklaringen zijn van medeverdachten. Als er meer bekend zou zijn over de rol van verdachte, te weten dat deze groter is geweest, zou dat een ander licht op de zaak kunnen werpen, in die zin dat waarschijnlijk een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd zou worden.

Op vragen van de officier van justitie heeft Bakkum voorts aangegeven dat hij zich onvoldoende heeft gerealiseerd dat verdachte na het uitzitten van een jeugddetentie bijna de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en dat MST met het bereiken van 18 jaar niet meer ingezet kan worden. Bij het ontbreken van de mogelijkheid MST in te zetten, vindt Bakkum het lastig aan te geven welke behandeling alsdan binnen de ambulante sfeer voor verdachte kan worden ingezet, omdat de behandeling die hij voor ogen heeft meer in de opvoedsfeer van de verdachte ligt. De verdachte zou wat meer besef moeten krijgen. De verdachte is gemakzuchtig, kortzichtig en heeft geen scholing op niveau. De verdachte moet bepaald gedrag zien af te leren. Met het oog op deze aspecten zou volgens Bakkum een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wel uitkomst kunnen bieden.

Anders dan de raadsvrouw en de psycholoog is de rechtbank - gelet op de problematiek van verdachte, de ernst van het feit, de grote kans op recidive en het ontbreken van een ander geschikt behandelperspectief - van oordeel dat het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen in dit geval noodzakelijk is. In dit verband is in aanmerking genomen hetgeen hiervoor is overwogen alsmede dat:

- er bij verdachte ten tijde van het begaan van het onder 2 bewezenverklaarde feit sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens;

- het onder 2 bewezenverklaarde feit een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;

- het onder 2 bewezenverklaarde feit een misdrijf betreft, dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen;

- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist en

- de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.

Bij de verdachte zijn naar het oordeel van de rechtbank alle waarborgen nodig om de thans door de deskundigen groot geachte kans op recidive van gelijksoortige misdrijven als het onderhavige, zeer ernstige misdrijf, te beperken. De PIJ-maatregel biedt daarnaast als enige een waarborg om de hardnekkige gedragsmatige problematiek van de verdachte aan te pakken en de benodigde behandeling volledig af te ronden. Het juridisch kader van de PIJ-maatregel biedt dan ook de aangewezen garanties voor het uitvoeren en afronden van de geïndiceerde behandeling. De maatregel wordt gelet op het voorgaande in het belang van de verdachte geacht.

Alles afwegend wordt na te noemen maatregel passend en geboden geacht.

VORDERING BENADEELDE PARTIJ

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 2], wonende te Spijkenisse, ter zake van feit 2. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 2.225,50 en immateriële schade tot een bedrag van € 14.700,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering tot een bedrag van € 875,50 worden toegewezen, onder het opleggen van hoofdelijke aansprakelijkheid in verband met eventueel nog te berechten medeverdachten. De rechtbank zal daarbij tevens de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 7 april 2011.

De benadeelde partij zal in de vordering voor wat betreft de schadepost huishoudelijke hulp à € 1.350,- niet ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de materiële vordering is door de raadsman van de verdachte gemotiveerd betwist. De rechtbank zal de zaak niet aanhouden om dit deel nader te laten toelichten, omdat dat een onevenredige belasting vormt voor het strafgeding. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aange¬bracht.

Voorts is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid en gelet op de algemene ervaringsregels worden vastgesteld op € 14.700,- , zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, onder oplegging van hoofdelijke aansprakelijkheid in verband met eventueel nog te berechten mededaders. De rechtbank zal daarbij tevens de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 7 april 2011.

Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd. Het vorenstaande laat onverlet dat de verdachte en zijn mededaders onderling voor gelijke delen in de schadevergoeding moeten bijdragen, tenzij de billijkheid een andere verdeling vordert.

Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewe¬zen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.

De rechtbank zal geen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen. De rechtbank geeft aan de benadeelde partij mee om voornoemde bedragen door het Schadefonds Geweldsmisdrijven te laten uitkeren. Dit betekent echter geenszins dat de verdachte is bevrijd van betaling van de schadevergoeding. Het fonds treedt alsdan voor het aan de benadeelde uitgekeerde bedrag in de rechten die deze ter zake van de door haar geleden schade tegenover derden heeft. Het Fonds zal de schade dan verhalen op de verdachte en zijn mededaders.

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

Gelet is op de artikelen 45, 77a, 77g, 77h, 77s, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

De rechtbank:

verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste geleg¬de feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;

stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hier¬voor vermelde strafbare feit;

verklaart de verdachte strafbaar;

legt de verdachte op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;

wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te Spijkenisse, toe tot een bedrag van € 15.575,50 (vijftienduizendvijfhonderdvijfenzeventig euro en vijftig eurocent) en veroor¬deelt de verdachte dit bedrag tegen kwij¬ting aan [slachtoffer 2] te betalen, met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededaders betalen de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd;

bepaalt dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 april 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening;

verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering wat betreft huishoudelijke hulp à € 1.350,-; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;

veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;

Dit vonnis is gewezen door:

mr. Leinarts, voorzitter, tevens kinderrechter,

en mrs. Paling en Van der Laan-Kuijt, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. Mathoera, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze recht¬bank op 19 januari 2012.