Home

Rechtbank Rotterdam, 20-01-2012, BV5136, 10/994523-11

Rechtbank Rotterdam, 20-01-2012, BV5136, 10/994523-11

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
20 januari 2012
Datum publicatie
15 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2012:BV5136
Zaaknummer
10/994523-11

Inhoudsindicatie

Illegaal bezit van (dode) beschermde uitheemse en inheemse diersoorten, alsmede van menselijk foetaal weefsel

(art. 13 Flora- en faunawet; art. 2 Wet foetaal weefsel).

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Sector strafrecht

Parketnummer: 10/994523-11

Datum uitspraak: 20 januari 2012

Tegenspraak

VONNIS van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor economische strafzaken,

in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],

ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:

[adres],

raadsman mr. A.H. Westendorp, advocaat te 's-Gravenhage.

ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING

Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 06 januari 2012.

TENLASTELEGGING

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

EIS OFFICIER VAN JUSTITIE

De officier van justitie mr. Mackor heeft gerekwireerd:

- de bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 primair en 4 tenlastegelegde en

- de veroordeling van de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.

ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE MET BETREKKING TOT DE FEITEN 1 EN 3:

Namens de verdachte is aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte met betrekking tot de feiten 1 en 3, omdat het openbaar ministerie enerzijds stelt dat het de verdachte niet is toegestaan om een caracal en foetaal weefsel onder zich te hebben c.q. te bewaren, doch dat het desondanks heeft gedoogd dat de verdachte deze voorwerpen onder zich hield. De caracal is niet in beslag genomen dan wel aanvankelijk in beslag genomen en later aan de verdachte teruggegeven en met betrekking tot het foetaal weefsel is de verdachte door het Openbaar Ministerie als bewaarder aangesteld.

De rechtbank overweegt met betrekking tot dit verweer het volgende.

Het enkele feit dat (het stoffelijk overschot van de) de dode caracal niet in beslag is genomen dan wel na aanvankelijke inbeslagneming later weer aan de verdachte is teruggegeven, terwijl de verdachte voorts tot bewaarder is aangesteld van de onder hem in beslag genomen drie menselijke foetussen, raakt als zodanig niet de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.

Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.

Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.

BEWIJSMOTIVERING:

Met betrekking tot feit 1 en feit 3:

Namens de verdachte is aangevoerd dat wegens het ontbreken van een redelijke verdenking van het begaan van een of meer strafbare feiten door de verdachte op het moment van de doorzoeking van diens woning en het aldaar aantreffen van een aantal goederen, waaronder de resten van een Caracal en een drietal foetussen, het als resultaat van die doorzoeking verkregen bewijsmateriaal als onrechtmatig verkregen bewijs moet worden aangemerkt en om die reden niet als bewijsmiddel kan dienen.

De rechtbank overweegt met betrekking tot dit verweer het volgende.

Naar aanleiding van een gemotiveerde vordering van de officier van justitie, waarin gespecificeerd is aangegeven waarop de verdenking jegens de verdachte berustte, is op 18 september 2009 door de rechter-commissaris in Rotterdam bepaald dat een doorzoeking diende te worden verricht in de woning van de verdachte, welke doorzoeking op 23 september 2009 heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank bevatte voormelde vordering van de officier van justitie voldoende (concrete) informatie aangaande de jegens de verdachte gerezen verdenking om in redelijkheid tot de doorzoeking van de woning van de verdachte te kunnen besluiten.

Het verweer wordt dan ook verworpen.

Met betrekking tot feit 2:

Voorts is namens de verdachte aangevoerd dat door hem opgemaakte e-mailberichten niet kunnen worden aangemerkt als geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen.

Ook dit verweer wordt verworpen.

Op verzoek van de medeverdachte [naam medeverdachte] heeft de verdachte (aan de hand van een voordien door genoemde [naam medeverdachte] aan hem, verdachte, toegezonden lijst) een verklaring opgesteld (en vervolgens per e-mail aan [naam medeverdachte] verzonden), waarin hij onder meer verklaarde dat hij sinds 15 november 2008 van [naam medeverdachte] een aantal (in de verklaring nader gespecificeerde) dieren had ontvangen en dat naar zijn, verdachtes, overtuiging alle (176) in die verklaring vermelde dieren direct of indirect waren overleden aan de gevolgen van wateroverlast.

Vast is komen te staan dat de verdachte niet alle in die verklaring vermelde dieren van [naam medeverdachte] had ontvangen, dat voorzover hij wel (dode) dieren van [naam medeverdachte] had ontvangen, dit in een of meer gevallen reeds vóór 15 november 2008 was gebeurd, dat hij géén van de in de verklaring genoemde dieren inwendig had onderzocht (en ook niet over de vereiste deskundigheid beschikte om aan de hand van een inwendig onderzoek de mogelijke doodsoorzaak van die dieren te kunnen vaststellen), en dat hij ook niet alle in zijn verklaring vermelde dieren uitwendig had onderzocht of zelfs maar had gezien. Bovendien had [naam medeverdachte] de verdachte een aantal keren gevraagd eerder door deze opgestelde (concept-)verklaringen aan te passen, met name met betrekking tot de aantallen en de soorten gestorven dieren, alsmede de datum. De verdachte heeft aan dit verzoek voldaan, terwijl hij wist dat de medeverdachte [naam medeverdachte] deze (niet op waarheid berustende) verklaring wilde gebruiken ter onderbouwing van een schadeclaim ter zake van waterschade op (de verzekeraar van) de verhuurder van zijn, [naam medeverdachte] winkelpand.

Met betrekking tot feit 3:

Namens de verdachte is aangevoerd dat hij van feit 3 dient te worden vrijgesproken, aangezien de drie in zijn woning aangetroffen foetussen niet zijn onderzocht, zodat niet vaststaat dat deze menselijk lichamelijk materiaal bevatten.

De rechtbank overweegt met betrekking tot dit verweer het volgende.

Door de verdachte is met betrekking tot de twee kleinere foetussen op 12 mei 2010 tegenover de politie verklaard, dat beide foetussen ongeveer 4 maanden oud zijn en dat hij denkt dat de collectie tussen de 150 en 200 jaar oud is. Voorts heeft de verdachte op 25 juni 2010 tegenover de politie verklaard dat hij de grote foetus al ongeveer drie jaar in zijn bezit heeft en de twee kleinere foetussen tussen de één en twee jaar, dat hij de eigenaar van deze foetussen is en dat de foetussen tussen de 16 en 20 weken oud zijn.

Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij bij die verklaring blijft.

Indien deze foetussen, zoals de verdachte heeft verklaard, afkomstig zijn uit een collectie van tussen de 150 en 200 jaar oud

(mogelijk de collectie [naam collectie]), dan is het, mede gelet op de toenmalige stand van de techniek, niet aannemelijk dat het hier om namaakfoetussen gaat.

Het verweer wordt verworpen.

BEWEZENVERKLARING

Wettig en overtuigend is bewezen, dat de verdachte het onder 1, 2, 3 primair en 4 tenlastegelegde heeft begaan, op die wijze dat:

1.

hij in het tijdvak van 9 april 2008 tot en met 23 september 2009,

te 's-Gravenhage, opzettelijk,

producten van een dier

behorende tot een beschermde uitheemse diersoort,

te weten een dode Caracal (Caracal caracal),

heeft verworven en onder zich heeft gehad;

2.

hij in de maand februari 2009,

te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland,

een geschrift, te weten

een op 12 februari 2009 gedateerde (deskundigen)verklaring

omtrent de (vermeende) doodsoorzaak van de in die verklaring

genoemde sinds 15 november 2008 van [naam medeverdachte] ontvangen

(176 stuks) dode uitheemse dieren,

zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,

valselijk heeft opgemaakt

(middels een e-mailbericht dat aan het e-mailadres van [naam medeverdachte] werd verzonden),

zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst

door anderen te doen gebruiken,

en bestaande die valsheid (onder meer) hierin dat hij

- een aantal van de in die verklaring genoemde dieren niet en/of

vóór 15 november 2008 had ontvangen en

- niet de deskundigheid bezat om alle in de verklaring genoemde aandoeningen

te kunnen constateren en om deze als directe of indirecte doodsoorzaak te benoemen;

3.

hij in het tijdvak van 6 tot en met 12 mei 2010 te 's-Gravenhage,

opzettelijk foetaal weefsel heeft bewaard

anders dan ten behoeve van geneeskundige doeleinden, medisch- en biologisch-wetenschappelijk onderzoek en medisch- en biologisch-wetenschappelijk onderwijs;

4.

hij op of omstreeks 6 mei 2010 te 's-Gravenhage, opzettelijk,

producten van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort,

te weten de navolgende (niet van een preparateursmerkteken voorziene)

geprepareerde dieren,

- een bonte specht en

- een buizerd en

- twee sperwers en

- een boomvalk en

- een sperwer met mus en

- een houtsnip en

- een wielewaal en

- een steenmarter,

onder zich heeft gehad.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen.

De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

STRAFBAARHEID FEITEN

Met betrekking tot de strafbaarheid van feit 1:

Namens de verdachte is aangevoerd dat hij geen levende, maar een dode caracal van de medeverdachte [naam medeverdachte] had verkregen. Voorzover hiermee is beoogd te betogen dat het verbod van artikel 13 van de Flora- en faunawet in casu niet van toepassing was, faalt dit verweer, aangezien voormelde bepaling mede betrekking heeft op producten van beschermde uitheemse diersoorten, zoals de caracal.

Voorts is namens de verdachte aangevoerd dat hij in staat is om aan de hand van een verklaring van oorsprong alsnog aan te tonen dat hij de dode caracal op legale wijze had verkregen. Ook dit verweer faalt, reeds omdat de verdachte tijdens de bewezenverklaarde periode niet over de vereiste documenten beschikte om (conform artikel 2 onder b van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) te kunnen aantonen dat hij deze legaal had verkregen.

Met betrekking tot de strafbaarheid van feit 3

Door de raadsman aangevoerd dat zou het in het onderhavige geval al om menselijke foetussen gaan, deze dermate oud zijn, dat zij niet onder het bereik van de wet vallen.

De Wet foetaal weefsel is op 01 september 2002 in werking getreden. Nu, naar de verdachte op 25 juni 2010 bij de politie heeft verklaard, hij ten tijde van dat verhoor de foetussen tussen de één en drie jaar in zijn bezit had, zodat dit bezit dateert van na de inwerkingtreding van genoemde wet, terwijl voorts van vóór de inwerkingtreding van genoemde wet daterend foetaal weefsel niet van de werking van die wet is uitgesloten, vallen deze foetussen onder het bereik van die wet.

Het verweer faalt.

Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken, die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.

De bewezen feiten leveren op:

T.a.v. feit 1:

Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet, opzettelijk begaan;

T.a.v. feit 2:

Valsheid in geschrift;

T.a.v. feit 3 primair:

Opzettelijk in strijd handelen met het bepaalde bij artikel 2, eerste lid, van de Wet foetaal weefsel;

T.a.v. feit 4:

Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet, opzettelijk begaan.

STRAFBAARHEID VERDACHTE

Met betrekking tot feit 4:

Namens de verdachte is aangevoerd dat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging met betrekking tot het onder 4 tenlastegelegde, omdat hij niet strafbaar zou zijn. De verdachte zou verschoonbaar hebben gedwaald omtrent de in dezen van toepassing zijnde wet- en regelgeving. In dit verband heeft de verdachte aangevoerd dat hij met betrekking tot de geprepareerde dieren in kwestie navraag heeft gedaan bij een ministerie, doch daarop geen reactie heeft gekregen.

De rechtbank overweegt met betrekking tot dit verweer het volgende.

Van een professionele preparateur als verdachte mag verwacht worden dat hij op de hoogte is van de voor hem geldende wettelijke bepalingen en dat hij bij twijfel daaromtrent navraag doet bij op dat gebied bevoegd te achten overheidsinstanties.

Bij uitblijven van een (inhoudelijke) reactie van de zijde van dergelijke instanties, mag men zulks niet zonder meer, zoals de verdachte kennelijk heeft gedaan, interpreteren als een (stilzwijgende) goedkeuring door die instanties.

Het verweer wordt dan ook verworpen.

Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar.

STRAFMOTIVERING

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtredingen van de Flora- en faunawet, welke wet ertoe strekt om in hun voortbestaan bedreigde diersoorten te beschermen en voor uitsterven te behoeden. Hij heeft een product van een dier behorende tot een beschermde uitheemse diersoort, te weten een caracal, in zijn bezit gehad, terwijl hij niet kon aantonen dit op rechtmatige wijze onder zich te hebben en te hebben verkregen.

Voorts heeft de verdachte producten van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te weten een aantal geprepareerde vogels en een geprepareerde steenmarter, in zijn bezit gehad terwijl deze dieren niet waren voorzien van een (geldig) preparateursmerkteken.

Ook heeft de verdachte in zijn woning 3 potten met foetaal weefsel bewaard, zonder daartoe gerechtigd te zijn.

Tenslotte heeft de verdachte aan de medeverdachte [naam medeverdachte] ter onderbouwing van een door laatstgenoemde ingediende schadeclaim een door hem, verdachte, opgestelde valse verklaring verstrekt met betrekking tot de beweerdelijke doodsoorzaak van een groot aantal aan medeverdachte [naam medeverdachte] toebehorende dieren.

Bij het bepalen van de strafmaat is in aanmerking genomen, dat de verdachte blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 29 november 2011 niet recentelijk is veroordeeld voor vergelijkbare strafbare feiten.

Voorts is bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden met de relatieve ouderdom van de bewezenverklaarde feiten.

Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN

De officier van justitie heeft gevorderd met betrekking tot de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, dat deze zullen worden onttrokken aan het verkeer.

De onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, zoals vermeld op de Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen d.d. 02 december 2011, zullen worden onttrokken aan het verkeer, nu het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

Het betreft:

- een Bonte Specht groot;

- een Buizerd;

- 2 Sperwers (man + vrouw);

- een Boomvalk;

- een Sperwer met mus;

- een Houtsnip;

- een Wielewaal;

- een Steenmarter en

- 2 flessen met foetus op sterk water.

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

Behalve op de reeds genoemde artikelen is gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36b, 36c, 57 en 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht; 13, eerste lid, van de Wet foetaal weefsel en 1a onder 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.

BESLISSING

De rechtbank:

- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;

- verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1, 2, 3 primair en 4 tenlastegelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;

- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

- stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;

- verklaart de verdachte strafbaar;

- legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 100 (honderd) uren, waarbij de Stichting Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;

- beveelt dat, voor het geval de verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 (vijftig) dagen;

- beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen d.d. 02 december 2011, als volgt:

- verklaart onttrokken aan het verkeer:

- een Bonte Specht groot;

- een Buizerd;

- 2 Sperwers (man + vrouw);

- een Boomvalk;

- een Sperwer met mus;

- een Houtsnip;

- een Wielewaal;

- een Steenmarter en

- 2 flessen met foetus op sterk water.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. Van den Berg, voorzitter en

mrs. Vroom en De Beaufort, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. Hartgers, griffier

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 januari 2012.

De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Bijlage I bij vonnis van 20 januari 2012:

TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd, dat:

1.

hij in het tijdvak van 9 april 2008 tot en met 23 september 2009,

te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, opzettelijk,

een dier en/of producten van een dier

behorende tot een beschermde uitheemse diersoort,

te weten een (dode) Caracal (Caracal caracal),

heeft gekocht en/of verworven, en/of onder zich heeft gehad;

(art. 13 lid 1 Flora- en faunawet jo. art. 1a ahf sub 1, 2 lid 1, 6 lid 1

Wet op de economische delicten)

2.

hij op of omstreeks 11 februari 2009,

in elk geval in of omstreeks de maand februari 2009,

te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland,

een geschrift, te weten

een op 12 februari 2009 gedateerde (deskundigen)verklaring

omtrent de (vermeende) doodsoorzaak van de in die verklaring

genoemde sinds 15 november 2008 van [naam medeverdachte] ontvangen

(176 stuks) dode uitheemse dieren,

zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,

valselijk heeft opgemaakt of vervalst

(middels een e-mail bericht dat aan het e-mailadres van [naam medeverdachte] werd verzonden),

zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken

of door anderen te doen gebruiken,

en bestaande die valsheid (onder meer) hierin dat hij

- een aantal van de in die verklaring genoemde dieren niet en/of

vóór 15 november 2008 had ontvangen, en/of

- niet de deskundigheid bezat om alle in de verklaring genoemde aandoeningen

te kunnen constateren en/of om deze als directe of indirecte doodsoorzaak te benoemen;

(art. 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

3.

(parketnummer 10/994522-11)

hij in of omstreeks het tijdvak van 6 tot en met 12 mei 2010 te 's-Gravenhage,

opzettelijk foetaal weefsel heeft bewaard

anders dan ten behoeve van geneeskundige doeleinden,

medisch- en biologisch-wetenschappelijk onderzoek en

medisch- en biologisch-wetenschappelijk onderwijs;

(art. 2 lid 1 jo. art. 13 lid 1 Wet foetaal weefsel)

Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou

kunnen leiden:

hij in of omstreeks het tijdvak van 6 tot en met 12 mei 2010 te 's-Gravenhage,

zonder erkenning van de Minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport

lichaamsmateriaal, te weten foetussen, heeft bewaard;

(art. 9 lid 1 Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal jo. art. 1 onder

4, 2 en 6 Wet op de economische delicten)

4.

(parketnummer 10/994522-11)

hij op of omstreeks 6 mei 2010 te 's-Gravenhage,

al dan niet opzettelijk,

producten van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort,

te weten de navolgende (niet van een preparateurskenmerk voorziene)

geprepareerde dieren,

- een bonte specht, en/of

- een buizerd, en/of

- twee sperwers, en/of

- een boomvalk, en/of

- een sperwer met mus, en/of

- een houtsnip, en/of

- een wielewaal, en/of

- een steenmarter,

onder zich heeft gehad;

(art. 13 lid 1 aanhef sub a. Flora- en faunawet jo. art. 1a onder 1, 2, en 6

Wet op de economische delicten)